ECLI:NL:RBNNE:2022:419

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
18-317151-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne-invoer

Op 15 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd ervan beschuldigd in de periode van 10 tot en met 22 september 2021 ongeveer 670 gram cocaïne naar Nederland te hebben gebracht, samen met medeverdachten. Tijdens de zitting op 1 februari 2022 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door de officier van justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve rol heeft gespeeld in de drugssmokkel, waaronder het betalen van vliegtickets voor medeverdachten en het geven van instructies over de invoer van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, wat leidde tot de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn houding ten opzichte van zijn daden. De inbeslaggenomen telefoon van de verdachte werd teruggegeven, omdat het belang van strafvordering zich daartegen niet verzette.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18-317151-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 februari 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 februari 2022. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.K. Bulthuis, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.H.G. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 10 september 2021 tot en met 22 september 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 670 (37 bolletjes à 10 gram + 300 gram in vagina) gram, in ieder geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 10 september 2021 tot en met 22 september 2021 te Amsterdam en/of Schiphol en/of Hoofddorp en/of Wildervank en/of Groningen, in ieder geval in Nederland en/of op Curaçao tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
  • het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, en/of
  • het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/ofvervoeren, en/of
  • het opzettelijk vervaardigen van ongeveer 670 (37 bolletjes à 10 gram + 300 gram in vagina) gramcocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
  • een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/ofuit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
  • zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeftgetracht te verschaffen,
  • voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeftgehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s):
  • [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] een (forse) geldelijke beloning in het vooruitzichtgesteld voor de smokkel / invoer in Nederland van die cocaïne, en/of
  • [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] voorzien van (geld voor) die cocaïne en/of (geld voor) een vliegticket en/of
  • contactgegevens van zijn, verdachtes, mededader(s) en/of die [medeverdachte 2] onder elkaaruitgewisseld, althans hen met elkaar in contact gebracht en/of
  • [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] naar Schiphol gebracht en/of
  • ( telefonisch en/of via Whatsapp) contact met zijn, verdachtes, mededader(s) onderhouden en/ofinstructies gegeven over het vervoer van die cocaïne en/of
  • ( telefonisch en/of via Whatsapp) contact met zijn, verdachtes, mededader(s) onderhouden en/ofafspraken gemaakt over de ontvangst van die cocaïne en/of de aankomst op en/of het afhalen op de luchthaven Schiphol en/of
  • afspraken gemaakt over het vervoer van die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] vanafde luchthaven Schiphol en/of (vervolgens) van Hoofddorp naar Groningen vervoerd en/of die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] in een of meer woning(en) heeft ondergebracht teneinde (een deel van) die cocaïne in ontvangst te nemen;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw gesteld dat geen sprake is van medeplegen, omdat niet bewezen kan worden dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de rol van verdachte beperkt is geweest en dat uit dossier niet blijkt dat verdachte deel uitmaakt van een (criminele) organisatie die gericht op is de invoer van drugs. Voorts heeft de raadsvrouw gesteld dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] onbetrouwbaar zijn nu zij haar eigen rol minimaliseert, haar verklaringen niet in overeenstemming zijn met overige (objectieve) feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier blijken en dat zij de schuld bij verdachte in de schoenen schuift door (onder meer) leugenachtig te verklaren dat verdachte haar zou hebben bedreigd. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat de door verdachte verrichte handelingen niet strafbaar zijn nu de drugs waren bedoeld voor eigen gebruik en het (voor wat betreft het aandeel van verdachte) een beperkte hoeveelheid drugs betrof.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 1 februari 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren bij mij thuis om te roken en zijn toen in contact gekomen met [naam 1] , mijn dealer. Zo is de drugssmokkel bij mij thuis ter sprake gekomen en is het balletje gaan rollen. Ik wist dus van tevoren dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar Curaçao gingen om drugs te smokkelen. Het was eigenlijk niet mijn bedoeling om eraan mee te werken, maar uiteindelijk heb ik toch € 750,- euro geïnvesteerd in de vliegtickets van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Ik wilde een graantje meepikken. Deze investering zou mij ongeveer € 500,- à € 600,- winst opleveren. Ik heb [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opgehaald en naar de woning van mijn vriendin in Hoofddorp gebracht. Vervolgens ben ik (in een andere auto) voor hen uitgereden naar Schiphol. Ik heb hen de snelste route gewezen omdat er haast was om het vliegtuig naar Curaçao te halen. Toen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] terugkwamen van Curaçao zijn zij met de taxi naar de woning van mijn vriendin in Hoofddorp gekomen. Ik heb hen vervolgens naar mijn woning aan de [straatnaam] in Groningen gebracht. Het klopt dat wij daar gerookt hebben van de door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] uit Curaçao meegenomen drugs. [medeverdachte 2] zou mij vijf bolletjes geven. Ik moest nog één bolletje van haar krijgen en daarover heb ik contact met haar gezocht. U vraagt mij of ik degene ben die contact zocht met [medeverdachte 2] onder de contactnaam ’ [naam 2] ’ en met telefoonnummer + [telefoonnummer] . Ja, dat klopt. Zij moest mij zoals gezegd nog één bolletje geven. U vraagt mij naar de op mijn telefoon aangetroffen berichten aan mijn partner en broertje. [medeverdachte 1] heeft voor mij twee bolletjes verkocht en dat geld moest hij nog aan mij geven. Ook kon [medeverdachte 1] nog tien gram cocaïne voor mij verkopen. Als dat was gelukt had ik mijn winst behaald. De berichten aan mijn broertje, [naam 4], gaan over het lenen van geld voor het financieren van de vliegtickets.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 november 2021,opgenomen op pagina 251 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021291970 d.d. 9 januari 2022, inhoudend als relaas van verbalisant:
Onderzoek mobiele telefoon in beslag genomen onder verdachte [verdachte] ( [telefoonnummer] ). Relevante aangetroffen WhatsAppberichten tussen verdachte en:
A. Zijn partner [naam 3]
  • Ja [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) moet me nog 300 euro geven
  • Hij kon nog 10 kwijt
  • En ik heb nog 10
[naam 4]
  • 1 bolletje [naam 5]
  • Ik moet tickets halen
  • Ik geef je 22ste terug
  • Heb 3300 nodig
  • Ze moeten zondag vliegen
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 oktober 2021, opgenomen op pagina 136 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Whatsappgesprekken tussen [telefoonnummer] @s.whatsapp.net ( [medeverdachte 2] ) en
[telefoonnummer] @s.whatsapp.net ( [naam 2] ). Berichten van [telefoonnummer] @s.whatsapp.net ( [naam 2] ):
  • Ja je krijgt 3 dagen en zo niet dan wil 2 bolletjes. Ja!!! als je goed eet dan komt het eruit (15-102021)
  • leder geval weekend en zo niet dan wil ik 2 bolletjes & Vind het ECHT jammer zag ons in de toekomstzeker wat geld te verdienen. & Als er een volgende keer komt. Dan blijf je onder mijn toezicht. (15-102021)
  • Eigenlijk zou je gewoon alles moeten geven en ik geef je geld !!gelijk oversteken. !!!
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een reisspecificatie van vliegmaatschappij TUI, opgenomen oppagina 460 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Vliegtickets voor de reizigers: [medeverdachte 1] & [medeverdachte 2]
Van: Amsterdam (vertrekdatum 12/09/2021) - Naar: Curaçao
Van: Curaçao - Naar: Amsterdam (aankomstdatum: 20/09/2021)
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 november 2021,opgenomen op pagina 247 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Op woensdag 24 november 2021, om 12.35 uur zijn wij de woning [straatnaam] , [plaats] , binnengegaan ter doorzoeking. Gezien de aangetroffen spullen die in de slaapkamer lagen werd hier regelmatig drugs gebruikt. Er lagen namelijk stukjes aluminiumfolie en veel peuken. Ook lagen er lepels tussen deze peuken. Hierbij bleek dat er op de grond een klein stukje gebruikt isolatieplakband lag. Dit plakband was groengeel van kleur en kwam overeen met het plakband wat omschreven is door de mede verdachten. Soortgelijke tape staat op foto’s op de telefoons van beide medeverdachten.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 28 oktober 2021,opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 2] :
A: Ik ben met een vriend naar Curaçao gegaan. Daar hebben we dingen meegenomen naar Nederland.
V: Hoeveel drugs moest je meenemen?
A: 70 tot 80 bolletjes.
V: Hoeveel heb je uiteindelijk meegenomen?
A: 37 bolletjes en 300 gram in mijn vagina.
V: Hoeveel drugs zit er ongeveer in één (1) bolletje?
A: 10 gram.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 30 november 2021,opgenomen op pagina 80 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] :
A: Ik ben met [medeverdachte 2] naar Curaçao gegaan.
A: [medeverdachte 2] ging steeds meer bolletjes te slikken.
V: Hoe zagen de bolletjes eruit?
A: 4 centimeter ongeveer. Groengeel van kleur.
V: Waren er ook andere kleuren bij?
A: Allemaal groengeel volgens mij.
V: Heeft zij ook nog iets anders met drugs gedaan?
A: Zij heeft het er beneden ingedrukt, in haar vagina en in haar kont.
V: Hoe was dat verpakt dan?
A: Hetzelfde maar in haar vagina was anders, maar ik weet niet precies hoe groot het was. Ik heb het wel gezien dat ze daar mee bezig was.
O: Op jouw telefoon stond ook een foto van twee bolletjes, verpakt met groengele isolatietape. Deze foto heb jij op 19 september 2021 om 00.31 uur gemaakt en later verwijderd.
V: Wat wil je hierover verklaren?
A: Die heb ik gemaakt om te laten zien dat zij niet allemaal dezelfde waren. Dit om te voorkomen dat [medeverdachte 2] problemen zou krijgen omdat één groter was dan de andere.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 23 november 2021, opgenomen op pagina 107 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
A: Wij zijn in mijn huis gegaan. [medeverdachte 2] ging naar de WC. Zij kwam naar buiten en zei:
verrassing. Wij gingen toen roken. Hiermee bedoel ik cocaïne.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en in het bijzonder de verklaringen van verdachte ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. Verdachte is betrokken geweest bij het in contact brengen van medeverdachten [medeverdachte 1] en
[medeverdachte 2] met zijn drugsdealer ‘ [naam 1] ’. Hij is aanwezig geweest bij gesprekken over het plan om cocaïne van Curaçao naar Nederland in te voeren en heeft een deel van de vliegtickets voor medeverdachten betaald met als doel daarvan geldelijk te profiteren. Verdachte heeft de medeverdachten naar Schiphol gebracht door hen de snelste weg naar Schiphol te wijzen, heeft hen bij terugkomst in Nederland opgevangen in zijn woning in Groningen en heeft gerookt van de door medeverdachten ingevoerde cocaïne. Verdachte heeft vervolgens een deel van de ingevoerde cocaïne laten verkopen door medeverdachte [medeverdachte 1] met als doel winst te maken op zijn
‘investering’ in de vliegtickets. Voorts leidt de rechtbank uit de telefoongegevens van verdachte af dat hij medeverdachte [medeverdachte 2] onder (enige) druk heeft gezet (een deel van) de ingevoerde cocaïne aan hem af te geven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat verdachte een belangrijke rol heeft vervuld bij de invoer van de cocaïne in Nederland, in het bijzonder bij de voorbereiding en de afhandeling daarvan. Deze rol is naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht geweest dat gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten. Daarmee acht de rechtbank het primair ten laste gelegde medeplegen bij de invoer van cocaïne in Nederland wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 10 september 2021 tot en met 22 september 2021 te Schiphol, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 670 (37 bolletjes à 10 gram + 300 gram in vagina) gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

primair medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair gepleit voor vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat, indien de rechtbank overgaat tot strafoplegging, rekening moet worden gehouden met het beperkte aandeel van verdachte in het feit. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat in de eis van de officier van justitie ten onrechte geen rekening is gehouden met het reclasseringsadvies. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gelijk aan de duur van het voorarrest, en voor het overige -als stok achter de deur- een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport d.d. 19 januari 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne naar Nederland.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een ‘graantje wilde meepikken’ en daarom heeft ‘geïnvesteerd’ in de invoer van de bolletjes cocaïne door mededader [medeverdachte 2] . Verdachte heeft derhalve op doelbewuste en berekenen de wijze bijgedragen aan de drugssmokkel in de hoop daarvan financieel te profiteren. Verdachte heeft op geen enkele wijze berouw getoond voor zijn handelen of besef getoond van het gevaar waarin het leven van mededader [medeverdachte 2] is gebracht door de bolletjes in te slikken. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat harddrugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid alsook dat een groot deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van drugs. Verdachte is door zijn handelen hiervoor mede verantwoordelijk en dat rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Gelet op de LOVS-oriëntatiepunten rechtvaardigt het handelen van verdachte in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte een pro-criminele houding heeft en dat hij -door zijn drugsgebruik en negatieve netwerk in Groningen- in de problemen komt. Verdachte is al jaren bekend met harddrugsgebruik maar heeft dit langere tijd, voor onder andere de reclassering, verborgen weten te houden. De reclassering constateert dat overige leefgebieden zoals huisvesting, financiën, dagbesteding (mantelzorger) en contact met zijn familie in orde zijn. De reclassering adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, gedragsinterventie middelengebruik, ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname en meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van het feit, alsmede de gemakzucht waarmee verdachte reflecteert op zijn eigen aandeel daarin, hierop niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de veroordeling van verdachte in 2019 voor het plegen van een soortgelijk feit, waarbij aan verdachte bijzondere voorwaarden zijn opgelegd die kennelijk niet hebben geresulteerd in gedragsverandering. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte gedurende zijn eerdere proeftijd zijn harddrugsgebruik tegenover de reclassering heeft verzwegen en derhalve de beschikbare hulpverlening (kennelijk) niet heeft aangegrepen. De rechtbank constateert dat verdachte in plaats daarvan -vrijwel direct na afloop van zijn proeftijd- opnieuw en op soortgelijke wijze de fout in is gegaan. De rechtbank ziet niet dat verdachte nu wél daadwerkelijk gemotiveerd is om aan zijn problematiek te werken en ziet dan ook geen aanleiding voor het opnieuw opleggen van bijzondere voorwaarden.
Alles overwegend is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank zal voor wat betreft de duur aansluiten bij eerdergenoemde LOVS-oriëntatiepunten. De rechtbank acht 9 maanden gevangenisstraf passend maar zal hiervan, gelet op de door de reclassering geconstateerde problemen, als stok achter de deur en ter voorkoming van recidive, 3 maanden voorwaardelijk aan verdachte opleggen.
Inbeslaggenomen goederen
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen telefoon wordt teruggegeven aan verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht dat de inbeslaggenomen telefoon wordt teruggegeven aan verdachte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen telefoon moet worden teruggegeven aan [verdachte] , nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 3 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggaveaan [verdachte] van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een telefoon.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. M.B.W. Venema en mr. H.R. Bracht, rechters, bijgestaan door mr. T.D. Pel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 februari 2022.