ECLI:NL:RBNNE:2022:4154

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
LEE 21/2451 en 21/2478
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een natuurvergunning voor een melkveehouderij met theehuis en kaasmakerij in Emmen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseressen tegen de verleende natuurvergunning voor de oprichting van een melkveehouderij met theehuis en kaasmakerij aan de [straatnaam] in Emmen beoordeeld. De vergunning is verleend door Gedeputeerde Staten van de Provincie Drenthe, maar de rechtbank oordeelt dat de vergunning niet op de juiste wijze is verleend. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) waarin is vastgesteld dat de emissie uit emissiearme stallen niet met de vereiste zekerheid kan worden vastgesteld. Dit leidt tot gegronde twijfels over de effectiviteit van het emissiearme stalsysteem A1.13, dat in dit project wordt toegepast.

De rechtbank concludeert dat de vergunning niet kan worden verleend op basis van de door verweerder gehanteerde emissiefactor van 5,7 kg NH3 per dierplaats per jaar. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan de eiseressen. De rechtbank stelt de proceskosten voor eiseres 1 vast op € 1518,- en voor eiseressen 2 en 3 op € 759,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 13 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 21/2451 en 21/2478

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 oktober 2022 in de zaken tussen

Stichting Natuurbeschermingswacht Meppel en omstreken, uit Meppel, eiseres 1 (gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ),

Coöperatie Mobilisation for the Environment,

Vereniging Leefmilieu Nijmegen,eiseressen 2 en 3
(gemachtigde: mr. V. Wösten)
en

Gedeputeerde Staten van de Provincie Drenthe (verweerder)

(gemachtigden: [naam 3] en mr. S.J. van Winzum).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde partij] uit Emmen,
(gemachtigden: [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] )

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseressen tegen de aan derde-partij verleende vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, Wet Natuurbescherming (Wnb) voor het in werking hebben en wijzigen van een melkveehouderij met theehuis en kaasmakerij aan de [straatnaam] in Emmen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 7 oktober 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) uitspraken gedaan (onder meer ECLI:NL:RVS:2022:2557) in zaken over natuurvergunningen waarbij gebruik is gemaakt van zogenoemde emissiearme stallen.
Verweerder heeft om aanhouding van de behandeling ter zitting verzocht.
De rechtbank heeft het verzoek om aanhouding afgewezen en het beroep op 20 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen (de gemachtigden van) eiseres 1, verweerder en derde-partij. Namens eiseressen 2 en 3 is bericht dat zij niet zullen worden vertegenwoordigd ter zitting.

Totstandkoming van het besluit

1. Het project behelst de oprichting van een melkveehouderij met theehuis en kaasmakerij [straatnaam] in Emmen. Verweerder heeft de vergunning verleend omdat verweerder zich op het standpunt stelt dat door externe saldering met een pluimveebedrijf aan de [straatnaam] te Erica (het saldogevende bedrijf) geen sprake is van toename van stikstofdepositie op de relevante Natura 2000-gebieden Onderdeel van het vergunde project is het houden van 70 stuks melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar in het emissiearme stal systeem dat op grond van de Regeling ammoniak en veehouderij (hierna: Rav) de code Al.13 heeft. Verweerder heeft hiervoor in de Wnb-vergunning, conform de Rav-systematiek,een emissiefactor van 5,7 kg NH3 per dierplaats per jaar gehanteerd (de Rav-emissiefactor van 6,0 kg NH is met 5% gekort vanwege het feit dat het vee wordt beweid).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen de verlening van de natuurvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
3. De rechtbank acht het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Op 7 september 2022 heeft de AbRS uitspraken gedaan (onder meer ECLI:NL:RVS:2022:2557) in zaken over natuurvergunningen waarbij gebruik is gemaakt van zogenoemde emissiearme stallen (o.a. A1.13). De AbRS heeft overwogen dat met de toepassing van de Rav-emissiefactor voor het emissiearme stalsysteem A1.13 de emissie uit deze stal niet met de vereiste zekerheid kan worden vastgesteld omdat uit verschillende onderzoeken blijkt dat er gegronde twijfel is of en in hoeverre de emissiearme stal beter presteert dan een regulier stalsysteem, waarvoor op grond van de Rav een emissiefactor van 13,0 kg NH3 geldt.
Bij het verlenen van (nieuwe) natuurvergunningen voor deze stallen mag daarom geen gebruik meer worden gemaakt van deze emissiefactoren omdat daarmee niet op grond van objectieve gegevens is uitgesloten dat het aangevraagde project ten opzichte van de referentiesituatie significante gevolgen heeft.
5. Nu voor het onderhavige project ook gebruik wordt gemaakt van het emissiearme stalsysteem A1.13 geldt ook hiervoor, gezien de overwegingen van de AbRS hierover die naar het oordeel van de rechtbank ook in deze zaak gelding hebben, dat verweerder ten onrechte van de bijbehorende Rav-emissiefactor van 5,7 kg NH3 per dierplaats per jaar is uit gegaan. Derhalve is niet op grond van objectieve gegevens uitgesloten dat het aangevraagde project ten opzichte van de referentiesituatie significante gevolgen heeft en kon de vergunning niet op deze manier worden verleend.
6. Het beroep is reeds hierom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen op de aanvraag.
7. Verweerder heeft in de brief van 9 september 2022 verzocht om uitstel van de behandeling van de zitting, om hem in de gelegenheid te stellen om een wijzigingsbesluit op grond van artikel 6:19 van de Awb te nemen. Daartoe heeft verweerder aangegeven dat het geen onrealistisch scenario is dat het project toch door kan gaan zonder dat de natuurlijke kenmerken van Natura 2000 gebieden worden aangetast. In dit verband heeft verweerder aangegeven dat het extern salderen, waartoe voor deze vergunning gebruik is gemaakt,
4.848 kg NH3 per jaar aan stikstofruimte heeft opgeleverd terwijl daarvan ten behoeve van de Wnb vergunning slechts een gedeelte is ingezet. Onderzocht zal moeten worden of er afdoende ruimte is om alsnog de toename in stikstofdepositie te mitigeren, ervan uitgaand dat er een reguliere emissiefactor van 13,0 kg NH3 geldt. Mocht dit niet (geheel) het geval zijn, dan zal in een passende beoordeling moeten worden onderzocht of de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden door de toename in stikstofdepositie (die resteert) worden aangetast. Afhankelijk van de resultaten van het onderzoek zal het besluit in die zin worden gewijzigd.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen om op grond van artikel 6:19 Awb een wijzigingsbesluit te nemen. Daarvoor is van belang dat naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk is hoe lang het voor het herstel van het gebrek benodigde onderzoek zal gaan duren, wat bij dit onderzoek zal worden betrokken en onzeker is wanneer dat kan worden afgerond. De gemachtigde van verweerder heeft op zitting desgevraagd geen duidelijkheid kunnen geven over de termijn waarop het wijzigingsbesluit genomen kan worden en de procedure die hiervoor gevolgd zal gaan worden. De rechtbank heeft daarom niet de overtuiging verkregen dat het geconstateerde gebrek binnen afzienbare tijd hersteld kan worden.
Daarnaast heeft de rechtbank, zoals ter zitting is besproken, ook andere onzekere factoren in het bestreden besluit geconstateerd. De rechtbank wijst daarbij onder meer op de vraag, of de directe samenhang tussen de intrekking van de toestemming voor de saldogevende activiteit en de verlening van de natuurvergunning voor de saldo ontvangende activiteit voldoende is gewaarborgd middels voorschrift D van de Wnb vergunning, alsmede de vraag of de Wnb vergunning niet tevens dient te zien op het beweiden. Verder is ter zitting gebleken dat een deel van de mest, dat uit het onderhavige project voortkomt, naar een akkerbouwbedrijf gaat dat onderdeel is van het bedrijf van derde-partij. Beoordeeld dient (alsnog te worden) of en op welke wijze deze activiteit van invloed is op het onderhavige project.
Gelet op het voorgaande zal verweerder een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Conclusie en gevolgen

9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseressen het door haarbetaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Voor eiseres 1 stelt de rechtbank deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 759,-). Voor eiseressen 2 en 3 stelt de rechtbank deze kosten vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift).

Beslissing

  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 360,- aan eiseressen moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1518,- aan proceskosten aan eiseres 1;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 759,- aan proceskosten aan eiseres 2 en 3.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, rechter, mrs. N.M. van Waterschoot en D. Pool, leden, in aanwezigheid van mr. F.K. Heiting, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.