Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De vaststaande feiten
- Op 12 maart 2019 maakt de heer [eiser] melding van een hoog waterpeil in de watergang grenzend aan zijn perceel gelegen aan de [woning 1].
- Op 13 maart 2019 heeft de heer [eiser] contact gehad met het waterschap; buurman de heer [gedaagde] heeft bij het bouwen van een nieuwe loods een stroomkabel kapot getrokken. Een pomp kreeg geen stroom meer waardoor de heer [eiser] schade heeft geleden.
Op 12 maart 2019 is door medewerker van het waterschap geconstateerd dat het water erg hoog stond in de omliggende watergangen.
Medewerker heeft contact opgenomen met de heer [gedaagde]. Aangegeven dat het waterpeil veel te hoog was en dat derden daar last van hebben.
De heer [eiser] heeft aan medewerker gevraagd waar hij de schade aan zijn zitkuil die onder water staat en het water in de kelder kan verhalen. Medewerker heeft aangegeven dat het waterschap hier geen partij in is, maar de heer [gedaagde]. (…)"
2.De vorderingen en het verweer
3.Beoordeling
boveneen bepaalde waarde zou uitstijgen.