ECLI:NL:RBNNE:2022:4101

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
9275599
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor wateroverlast door onrechtmatige daad van buurman met betrekking tot bemalingsinstallatie

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, heeft eiser [eiser] zijn buurman [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor schade als gevolg van wateroverlast in zijn kelder, die zou zijn veroorzaakt door het niet functioneren van een bemalingsinstallatie. De zaak is ontstaan na hevige regenval in maart 2019, waarbij [eiser] constateerde dat zijn kelder onder water stond. [gedaagde], eigenaar van een agrarisch bedrijf, had een ontheffing van het waterschap om zijn perceel te bemalen, maar had de installatie tijdelijk buiten werking gesteld vanwege verbouwingswerkzaamheden. Eiser stelde dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld door de installatie niet operationeel te houden, wat leidde tot de wateroverlast en schade aan zijn eigendommen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] weliswaar de bemalingsinstallatie had uitgeschakeld, maar dat hij alternatieve maatregelen had genomen door een tractor met pomp in te zetten en de duiker open te zetten om water af te voeren. De kantonrechter oordeelde dat eiser niet voldoende had onderbouwd dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld, en dat er geen causaal verband was tussen het handelen van [gedaagde] en de schade van [eiser]. De vordering van [eiser] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer: 9275599 \ CV EXPL 21-3525
Vonnis van de kantonrechter van 1 november 2022
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eiser,
gemachtigde: mr. F.H. Kappelhof,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.C. de Jong.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.
PROCESGANG
Bij vonnis van 6 juli 2021 werd een mondelinge behandeling bepaald. Deze is gehouden op 19 augustus 2021. Partijen en hun gemachtigden zijn ter zitting verschenen, waar zij hun wederzijdse standpunten (mede) aan de hand van zittingsaantekeningen nader uiteen hebben gezet. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier aantekening gehouden. Nadat partijen er niet in waren geslaagd een schikking te bereiken is de behandeling gesloten en uitspraak (nader) bepaald op heden.
OVERWEGINGEN

1.De vaststaande feiten

1.1.
Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
1.2.
[eiser] is eigenaar en gebruiker van het perceel staande en gelegen aan de [woning 1].
1.3.
[gedaagde] is eigenaar van het perceel staande en gelegen aan de [woning 2]. [gedaagde] exploiteert een agrarisch bedrijf.
1.4.
Het gebied waarin de percelen van [gedaagde] en [eiser] zijn gelegen vallen onder het waterschap Noorderzijlvest. [gedaagde] heeft bij besluit d.d. 3 december 2003 een ontheffing ontvangen om het landbouwgebied ter plekke (Fivelingoboezem) te bemalen. Dit betreft een keurontheffing voor het hebben van een bemalingsinstallatie in het peilgebied met de code GPG3 tussen Holwierde en Appingedam. Aan het besluit zijn diverse voorwaarden verbonden waaronder:
"2. De twee bemalingsinstallaties, met een gezamenlijke maximale capaciteit van 1,6m3 per minuut, dienen te zijn geplaatst in de afwateringssloten zoals is aangegeven op tekening kenmerk V&l03-O met B en C.
3. Binnen de grenzen van de onderbemaling dient ter plaatse van de bemalingsinstallaties B en C per 1 januari 2007 een waterpeil van N.A.P -1.54 m (of hoger) te worden gehandhaafd.
(…)
5. Op de bemalingsinstallaties B en C dient een voorziening te worden aangebracht waarmee het debiet kan worden vastgesteld. De bedoelde voorziening dient zodanig te worden geplaatst, dat deze te allen tijde gecontroleerd kan worden.
6. De houder van de ontheffing is verplicht de schade die hij door de uitvoering van de in de bijzondere voorschriften vervatte werkzaamheden aan enig waterschapswerk toebrengt te vergoeden dan wel te herstellen.
(…)
11. De verplichting tot het onderhouden van de bemalingsinstallaties B en C rust op (…) eigenaar [gedaagde]."
1.5.
[gedaagde] heeft twee bemalingsinstallaties. De ene installatie is gesitueerd aan de westzijde van de N33-weg, die zorgt voor de bemaling van het gebied rondom de melkveehouderij van [gedaagde], en de andere is gesitueerd aan de oostzijde van de N33-weg, die ziet op het gebied waar ook het perceel van [eiser] onder valt. De bemalingsinstallaties bestaan beide uit een pomp, die wordt in- en uitgeschakeld door een vlotter. Als het waterpeil te hoog is, dan wordt de pomp door de vlotter automatisch ingeschakeld en weer uitgeschakeld als het waterniveau weer op peil is.
1.6.
[gedaagde] heeft op enig moment de bemalingsinstallatie aan de oostzijde van de N33 buiten werking gesteld in verband met bouwwerkzaamheden op zijn perceel.
1.7.
Uit de meetgegevens van het meetstation van Delfzijl, dat hemelsbreed op een paar kilometer afstand van de woningen van [eiser] en [gedaagde] ligt, blijkt dat in de maand maart 2019 in totaal 117 mm neerslag is gevallen, verspreid over de dagen zoals hieronder vermeld:
Datum
Neerslag in mm
1-3
2-3
3-3
13
4-3
6.8
5-3
1.8
6-3
3.2
7-3
6
8-3
9
9-3
3.6
10-3
9.4
11-3
14.6
12-3
1.2
Totaal
117 mm (maart 2019)
1.8.
[eiser] heeft op 12 maart 2019 ontdekt dat er water in zijn kelder stond.
1.9.
[eiser] heeft bij het waterschap melding gedaan van het hoge waterpeil. De peilregelaar van het waterschap heeft op 12 maart 2019 een onderzoek ter plekke verricht. [eiser] heeft op diezelfde dag ook [gedaagde] gewezen op het hoge waterpeil en hem verzocht het water op peil te brengen.
1.10.
Omstreeks 12 maart 2019 heeft [gedaagde] (met behulp van een tractor) een waterpomp in werking gezet om het hoge waterpeil te laten zakken. Tevens heeft [gedaagde] gezorgd dat de duiker bij zijn woning die normaalgesproken als inlaat (om water het gebied in te laten) dient, open stond zodat deze als uitlaat (om water af te voeren) kon fungeren.
1.11.
Op 3 april 2019 heeft het waterschap een e-mail aan [eiser] gestuurd. In de e-mail staat onder meer het volgende:
"(…) Hierbij zoals afgesproken een verklaring van het waterschap m.b.t. de hoge waterstand in de watergangen ter hoogte van uw perceel omstreeks 12 maart 2019.
Uit onze registratie haalde ik uw meldingen van 12 en 13 maart 2019.
De peilregelaar (medewerker waterschap) heeft verslag gelegd van de bevindingen ter plekke op 12 maart 2019.
Meldingen bij het waterschap:
  • Op 12 maart 2019 maakt de heer [eiser] melding van een hoog waterpeil in de watergang grenzend aan zijn perceel gelegen aan de [woning 1].
  • Op 13 maart 2019 heeft de heer [eiser] contact gehad met het waterschap; buurman de heer [gedaagde] heeft bij het bouwen van een nieuwe loods een stroomkabel kapot getrokken. Een pomp kreeg geen stroom meer waardoor de heer [eiser] schade heeft geleden.
Medewerker van het waterschap is ter plaatse geweest op 12 maart 2019

Op 12 maart 2019 is door medewerker van het waterschap geconstateerd dat het water erg hoog stond in de omliggende watergangen.
Het perceel valt in gebied van de onderbemaling van de heer [gedaagde]. Dit betreft peilgebied Onderbemaling [gedaagde] Oost.

Medewerker heeft contact opgenomen met de heer [gedaagde]. Aangegeven dat het waterpeil veel te hoog was en dat derden daar last van hebben.
De heer [gedaagde] vertelde dat zij bij het bouwen van een nieuwe loods de stroomkabel van het gemaal geraakt hadden en dat er sindsdien een trekker met pomp in het veld staat. De capaciteit van de pomp is echter niet berekend op grote hoeveelheden neerslag (100 mm totaal in 7-10 dagen).
Medewerker heeft de heer [gedaagde] geadviseerd om de inlaat 395 open te zetten. Deze inlaat zou zo als uitlaat kunnen fungeren om in elk geval het peil in de Onderbemaling [gedaagde] Oost terug te brengen tot boezempeil.

De heer [eiser] heeft aan medewerker gevraagd waar hij de schade aan zijn zitkuil die onder water staat en het water in de kelder kan verhalen. Medewerker heeft aangegeven dat het waterschap hier geen partij in is, maar de heer [gedaagde]. (…)"
1.12.
[eiser] heeft een schademelding gedaan bij zijn verzekeraar, Aegon. Op 4 april 2019 heeft Aegon kenbaar gemaakt dat de schade niet onder de dekking van de Woonhuisverzekering valt.
1.13.
Bij brief van 22 mei 2019 heeft de tussenpersoon van [eiser], Meijer & Drenth Verzekeringen en Hypotheken, [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade van [eiser].
1.14.
[gedaagde] heeft niet gereageerd op de brief.
1.15.
Op 1 juli 2019 heeft [eiser] [gedaagde] een herinnering gestuurd in het kader van de aansprakelijkstelling. [gedaagde] heeft niet gereageerd.
1.16.
HP Afbouw heeft op 8 juli 2019 een reparatieadvies voor de kelder van [eiser] uitgebracht. De kosten van de reparatie heeft HP Afbouw geraamd op € 9.454,00 excl. btw.
1.17.
In opdracht van [eiser] heeft Bouwbedrijf Tent op 8 juli 2019, met inachtneming van het reparatieadvies van HP Afbouw, een offerte opgesteld (nummer 5885) voor het verhelpen van de huidige vochtproblematiek in de kelderruimte vanaf de binnenzijde. Het geoffreerde bedrag bedraagt € 9.454,00 exclusief btw.
1.18.
[eiser] heeft [gedaagde] op 2 augustus 2019 nogmaals aansprakelijk gesteld.
1.19.
[gedaagde] heeft contact opgenomen met zijn verzekeringsmaatschappij ASR. De verzekeringsmaatschappij heeft vervolgens het dossier doorgestuurd naar de schade-expert Lengkeek.
1.20.
[eiser] heeft in september 2019 wederom wateroverlast gehad in zijn kelder.
1.21.
Lengleek heeft op 14 februari 2020 een onderzoek ter plaatse verricht en op 28 februari 2020 een expertiserapport opgesteld.
1.22.
Op 10 maart 2020 heeft Bouwbedrijf Tent een factuur aan [eiser] verstuurd ten bedrage van € 11.560,34 voor het herstellen van de kelder conform de offerte 5885. Op 12 maart 2020 heeft [eiser] de factuur voldaan.
1.23.
Lengkeek heeft de gemachtigde van [eiser] op 29 april 2020 een e-mailbericht verstuurd waaruit volgt dat de verzekeringsmaatschappij van [gedaagde], ASR, geen polisdekking biedt en daarom niet over gaat tot beoordeling van de schade en/of de aansprakelijkheid.
1.24.
[eiser] heeft [gedaagde] op 1 mei 2020 wederom aansprakelijk gesteld voor de schade en gesommeerd om over te gaan tot betaling van een bedrag van € 17.006,80 aan schade.

2.De vorderingen en het verweer

2.1.
[eiser] heeft gevorderd - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - om voor recht te verklaren dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld en gehouden is om aan hem een bedrag van € 22.519,34 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding, zijnde 4 november 2020, tot de dag der algehele voldoening.
2.2.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Hij heeft daartoe aangevoerd dat [gedaagde], gezien het ontheffingsbesluit van het waterschap, verantwoordelijk is voor een deugdelijke bemaling en dat hij zich niet aan die verplichting heeft gehouden door de bemalingsinstallatie buiten werking te stellen. [gedaagde] heeft volgens [eiser] ook niet gezorgd voor een deugdelijke alternatief om het waterpeil op het gewenste niveau te houden. Hierdoor heeft [eiser] schade geleden. In maart 2019 is de kelder vanwege het hoge grondwaterpeil lek geraakt en blank komen te staan. De schade bedraagt in totaal € 22.519,34. Door de wateroverlast zijn de zaken die in de kelder stonden tenietgegaan en moest er een spoedherstel plaatsvinden. Ook moet de kelder volgens [eiser] weer waterdicht worden gemaakt.
2.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen en heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn vorderingen dan wel tot afwijzing daarvan.
2.4.
Voor zover van belang zal hierna bij de beoordeling nader worden ingegaan op de standpunten van partijen.

3.Beoordeling

4
3.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en zo ja, of hij gehouden is om de door [eiser] gevorderde (water)schade moet vergoeden. Conform de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rust op [eiser] de stelplicht en bewijslast dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij daardoor schade heeft geleden. [eiser] beroept zich immers op de rechtsgevolgen daarvan, namelijk dat [gedaagde] gehouden is de door [eiser] gestelde geleden schade te vergoeden.
3.2.
In het kader van de beoordeling van de vordering is het van belang om vast te stellen welke verplichting er op [gedaagde] rustte. De kantonrechter begrijpt [eiser] zo, dat hij stelt dat [gedaagde] in strijd met een op hem rustende wettelijke plicht heeft gehandeld, doordat hij zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden die zijn gekoppeld aan het ontheffingsbesluit van het waterschap waarover [gedaagde] beschikte. De kantonrechter overweegt dat [gedaagde], blijkens het ontheffingsbesluit, het gebied mocht bemalen met twee bemalingsinstallaties, met een gezamenlijke maximale capaciteit van 1,6 m3 per minuut. Bij de bemaling diende het waterpeil van N.A.P -1.54m of hoger te worden gehandhaafd (drempelhoogte). De vraag is aan welk van de voorwaarden uit het ontheffingsbesluit [gedaagde] zich niet heeft gehouden. [eiser] heeft zich daarover niet uitgelaten. Hij heeft volstaan met het verwijzen naar het ontheffingsbesluit. Gelet op het feit dat [gedaagde] betwist onrechtmatig te hebben gehandeld, is dit onvoldoende. Het had op de weg van [eiser] gelegen te expliciteren waarin de onrechtmatigheid precies gelegen is. In zijn algemeenheid heeft [eiser] wel gesteld dat uit het ontheffingsbesluit voortvloeit dat op [gedaagde] de verplichting rustte om de waterstand in het gebied te beheren. Maar zonder toelichting, die niet is gegeven, kan volgens de kantonrechter niet de conclusie worden getrokken dat op [gedaagde] op basis van het ontheffingsbesluit (ook) de (inspannings)verplichting rustte om, bijvoorbeeld bij hevige regenval, er voor te zorgen dat het waterpeil niet
boveneen bepaalde waarde zou uitstijgen.
3.3
Voorzover [gedaagde] bedoeld heeft te stellen dat de onrechtmatigheid is gelegen in het feit dat [eiser] de bemalingsinstallatie heeft uitgeschakeld, en zich daarmee niet aan het ontheffingsbesluit heeft gehouden, overweegt de kantonrechter het volgende. Weliswaar staat vast dat [gedaagde] de installatie zelf heeft afgekoppeld, maar ook dit enkele feit levert niet zonder meer een onrechtmatige daad jegens [eiser] op. Te meer niet nu [gedaagde] voor een alternatieve wijze van bemaling heeft gezorgd door de inzet van een (tractor met een) pomp en dat hij de schuif van de duiker bij zijn perceel heeft opengezet zodat deze als uitlaat kon functioneren, waardoor het water naar een lager gelegen gebied kon stromen. Volgens [gedaagde] leverde het inzetten van de tractor met pomp en het openzetten van de duiker een (minimaal) gelijkwaardig resultaat aan de bemalingsinstallatie ten aanzien van het op peil brengen van het grondwater. [gedaagde] heeft dit geconcretiseerd door te stellen dat de tractor met pomp ongeveer 1 m³ per minuut wegpompte, terwijl de maximale capaciteit van de bemalingsinstallatie 0,8 m³ bedroeg.
Gelet op deze stellingname had van [eiser] mogen worden verwacht, mede bezien in verband met hetgeen hiervoor onder 3.2. is overwogen, nader te onderbouwen waarom het uitschakelen van de bemalingsinstallatie in combinatie met de door [gedaagde] getroffen maatregelen jegens hem onrechtmatig was. Nu hij dit heeft nagelaten kan niet tot de conclusie worden gekomen dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser]. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
3.4
Hoewel voor de uitkomst van deze procedure niet meer van belang, want niet is komen vast te staan dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser], zal de kantonrechter toch nog kort stil staan bij het vereiste van causaal verband tussen de gestelde onrechtmatige daad en de schade van [eiser].
[eiser] lijkt te veronderstellen dat, omdat hij waterschade heeft geleden nadat [gedaagde] de bemalingsinstallatie had afgekoppeld, het causaal verband tussen de schade en het handelen (nalaten) van [gedaagde] vast staat. Dit is een onjuiste aanname. Een dergelijk verband wordt pas aanwezig geacht indien er een voldoende mate van waarschijnlijkheid bestaat dat het onrechtmatig handelen de schade heeft veroorzaakt. [gedaagde] heeft het bestaan van het causaal verband betwist en hij heeft daartoe aangevoerd dat in maart 2019 veel meer neerslag is gevallen dan normaalgesproken in de maand maart het geval is (117 mm ten opzichte van 59,5 mm) en dat daardoor ook als de bemalingsinstallatie in werking was geweest, het waterpeil hoog was komen te staan. Dit heeft volgens [gedaagde] te maken met de bodemgesteldheid (kleigrond). Door de slechte waterdoorlating van de grond heeft bemaling een langzaam effect op het grondwaterpeil. Als de bemalingsinstallatie in werking was geweest zou het eveneens een paar dagen hebben geduurd voordat het grondwater weer op peil zou zijn geweest, aldus [eiser]. In het licht van deze stellingname, had het op de weg van [eiser] gelegen om minst genomen feiten en omstandigheden te stellen waaruit, indien bewezen, zou kunnen blijken dat hij ondanks de hevige regenval in maart 2019 geen schade had geleden indien de bemalingsinstallatie “gewoon” in bedrijf was geweest. Dit heeft hij echter niet gedaan. Dit maakt dat ook als de onrechtmatigheid zou zijn komen vast te staan de vordering niet toewijsbaar zou zijn omdat het causaal verband tussen de gedraging (of het nalaten) en de schade niet is komen vast te staan.
3.5.
[eiser] zal als in de proceskosten worden veroordeeld nu hij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot aan deze uitspraak begroot op € 436,00 aan salaris van de gemachtigde (2 punten x € 218,00). De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is eveneens toewijsbaar. De door [gedaagde] gevorderde nakosten zijn eveneens toewijsbaar zoals in het dictum staat omschreven.
BESLISSING
De kantonrechter:
4.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
4.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten welke aan de zijde van Schept tot aan deze uitspraak zijn vastgesteld op € 436,00, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en zonder die voldoening daarna te vermeerderen met de wettelijke rente over het niet betaalde bedrag, tot de algehele voldoening;
4.3.
veroordeelt [eiser] in de nakosten, die worden begroot op een bedrag van € 109,00, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en zonder die voldoening daarna te vermeerderen met de wettelijke rente over het niet betaalde bedrag, tot de algehele voldoening
4.4.
verklaart dit vonnis ten aanzien van 4.2. en 4.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. L.T. de Jonge, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 november 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 436