ECLI:NL:RBNNE:2022:4099

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
18-035271-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

Op 3 november 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen. De verdachte, geboren in 1987 en verblijvende in een instelling, heeft op 9 februari 2022 in Uithuizen brand gesticht in een voormalig verenigingspand van een kerkgemeenschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte spiritus op een tapijt heeft gespoten en dit in brand heeft gestoken, wat heeft geleid tot schade aan het pand en gemeen gevaar voor de nabijgelegen panden. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar vanwege psychische stoornissen en verslavingsproblematiek. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 597 dagen geëist, waarvan 360 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft deze strafeis grotendeels overgenomen, maar heeft de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van 360 dagen, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder toezicht door de reclassering. De vordering van de gemeente Het Hogeland tot schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet was onderbouwd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf, omdat de proeftijd reeds was verlopen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18-035271-22
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 13-197272-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 november 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] , verblijvende in de [instelling] ,
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 augustus 2022 en 20 oktober 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Allersma, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 februari 2022 te Uithuizen, gemeente Het Hogeland opzettelijk in een voormaling verenigingspand (van een kerkgemeenschap) genaamd " [naam kerkgemeenschap] " gelegen aldaar aan de [straatnaam] , brand heeft gesticht (op/nabij/onder een podium) door spiritus, althans een brand versnellend middel, op een zich aldaar bevindend stuk tapijt te spuiten/gieten en/of dit met een aansteker aan te steken en/of hier vervolgens wc-rollen en/of een jutezak en/of schoonmaakdoeken op te gooien, althans open vuur in aanraking te brengen met brandbare materialen, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan het podium van voormeld gebouw en/of de vloer van het podium en/of een deur van een kast en/of een deel van de inventaris, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor zich in de directe nabijheid van voormeld gebouw bevindende panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor zich in die panden bevindende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in die panden bevindende personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de ten laste gelegde brandstichting. De officier van justitie acht niet bewezen dat er levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was, zodat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, met uitzondering van het aan verdachte gemaakte verwijt dat er levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 augustus 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 10 februari 2022, opgenomenop pagina 6 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022035507 d.d. 11 februari 2022, inhoudend de verklaring van [getuige].
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 10 februari 2022,opgenomen op pagina 38 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [verdachte] .
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek cultureel centrum
d.d. 12 februari 2022, opgenomen op pagina 6 e.v. van het aanvullende dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 9 februari 2022 te Uithuizen, opzettelijk in een voormalig verenigingspand van een kerkgemeenschap, genaamd " [naam kerkgemeenschap] " gelegen aldaar aan de [straatnaam] , brand heeft gesticht op een podium door spiritus, althans een brand versnellend middel, op een zich aldaar bevindend stuk tapijt te spuiten/gieten en dit met een aansteker aan te steken en hier vervolgens wc-rollen en een jutezak en schoonmaakdoeken op te gooien, althans open vuur in aanraking te brengen met brandbare materialen, ten gevolge waarvan het podium van voormeld gebouw en de vloer van het podium en een deur van een kast en een deel van de inventaris, geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor zich in de directe nabijheid van voormeld gebouw bevindende panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 597 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld zich te kunnen vinden in de strafeis van de officier van justitie. De raadsman heeft verzocht de bijzondere voorwaarden, indien deze aan verdachte worden opgelegd, dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van de reclassering (d.d. 18 oktober 2022, 20 september 2022 en 2 juni 2022) en het Pro Justitia rapport naar aanleiding van psychologisch onderzoek naar verdachte, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in een leegstaand gebouw in het centrum van Uithuizen. Verdachte heeft de brand gesticht door spiritus op een tapijt te gooien, dit aan te steken en spullen bovenop het vuur te gooien. Daarna heeft verdachte, terwijl sprake was van een brand, het pand verlaten. Verdachte verkeerde ten tijde van dit alles onder invloed van alcohol. Door het handelen van verdachte is schade ontstaan aan het pand, onder meer aan het podium, aan de vloer, een kast(deur) en een deel van de inventaris. Bovendien is als gevolg van de brand gevaar ontstaan voor de zich in de nabijheid bevindende panden.
Verdachte heeft met het plegen van dit feit getoond geen respect te hebben voor de eigendom van anderen. Brand is naar zijn aard moeilijk beheersbaar en brengt gevoelens van onveiligheid bij mensen in de betreffende buurt teweeg. Voor zulk een gevaarlijk en ernstig feit is in beginsel alleen een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op het psychologisch Pro Justitiarapport van H.A. de Jonge, psycholoog, opgemaakt op 23 mei 2022. Uit het rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornissen in de vorm van schizofrenie en een stoornis in het gebruik van middelen. De psycholoog heeft geconcludeerd dat de stoornissen aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde en dat de stoornissen de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde hebben beïnvloed. De psycholoog heeft geadviseerd het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte.
De rechtbank neemt bovenstaande conclusies ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over, gelet op de onderbouwing daarvan, maakt die tot de hare en verklaart verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op de adviezen van de reclassering. Uit de rapporten volgt dat de reclassering zich zorgen maakt over de psychiatrische problematiek bij verdachte in combinatie met zijn verslavingsproblematiek, waardoor de reclassering het recidiverisico als hoog beoordeelt.
In het rapport van 2 juni 2022 heeft de reclassering de rechtbank geadviseerd opdracht te geven voor het opstellen van een maatregelenrapport omdat de reclassering van mening is dat terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging of TBS met voorwaarden noodzakelijk is om het risico op recidive voldoende te beperken.
In het rapport van d.d. 20 september 2022 heeft de reclassering aangegeven nog steeds van mening te zijn dat TBS met voorwaarden wenselijk is. Desondanks heeft de reclassering aangegeven wel mogelijkheden te zien voor een klinische behandeling van verdachte. De behandeling moet zich (medicamenteus) richten op het verminderen van de bij verdachte aanwezige stemmen.
De voorlopige hechtenis van verdachte is vervolgens met ingang van 3 oktober 2022 geschorst. Verdachte verblijft sindsdien in de [instelling] .
In het rapport van d.d. 18 oktober 2022 heeft de reclassering gerapporteerd dat verdachte een goede start heeft gemaakt in de [instelling] . Uit het rapport blijkt dat verdachte zich begeleidbaar opstelt, zijn medicatie neemt en zich grotendeels houdt aan het dagprogramma.
Alles overwegend, met name de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het reeds ingezette behandelingstraject, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan het reeds ondergane voorarrest, niet passend is. Hierbij heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte van begin af aan een open houding heeft getoond en meewerkt aan behandeling. De rechtbank acht het van groot belang dat het ingezette behandelingstraject niet wordt doorkruist. De rechtbank acht het – gelet op de ernst van het door verdachte gepleegde feit – passend en geboden om aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 360 dagen. Deze voorwaardelijke gevangenisstraf dient als stok achter de deur, zodat verdachte ervan weerhouden wordt nieuwe strafbare feiten te plegen en zodat verdachte meewerkt aan de bijzondere voorwaarden die de rechtbank aan de voorwaardelijke straf zal koppelen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank kan bevelen dat de op te leggen voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde
wederomeen misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank stelt in dit verband vast dat zij niet bewezen heeft verklaard dat door de onderhavige brandstichting levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Desalniettemin acht zij de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden noodzakelijk gelet op de, door de reclassering als zorgelijk aangeduide, psychische problematiek van verdachte, zijn verslaving, het ontbreken van enig probleembesef en het, als gevolg daarvan, als hoog ingeschatte recidive risico. Dat zich in het onderhavige geval geen levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel heeft voorgedaan is niet aan verdachte te danken, maar aan de afwezigheid van personen in het naastliggende pand. Gelet op het vorenstaande moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De op te leggen bijzondere voorwaarden zullen dan ook dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.

Benadeelde partij

De gemeente het Hogeland heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 15.000,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet is onderbouwd en derhalve niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij nietontvankelijk moet worden verklaard omdat de vordering niet is onderbouwd. Bovendien zou behandeling van de vordering, dan wel aanhouding van de zaak omwille van nadere onderbouwing van de vordering, leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat uit de door de benadeelde partij ingediende stukken niet blijkt dat indiener van de vordering, meneer [naam] , gemachtigd is tot indiening van de vordering. De aanwezige machtiging door de teamcoach Juridische Zaken is niet ondertekend en uit het bijgevoegde uittreksel uit de Kamer van Koophandel blijkt niet dat deze teamcoach bevoegd is de machtiging te verstrekken. Voorts stelt de rechtbank vast dat de vordering niet is onderbouwd. Gelet hierop zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren, waardoor de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat schorsing van het onderzoek, teneinde de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen de vereiste machtiging(en) aan te leveren en de vordering nader te onderbouwen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan, temeer nu de benadeelde partij - zijnde een professionele partij met de beschikking over een juridische afdeling - ruimschoots de tijd heeft gehad om deze stukken aan te leveren.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 18 september 2019 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam te Amsterdam, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 2 oktober 2019. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 13 juli 2022 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie nietontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tenuitvoerlegging omdat de proeftijd van de voorwaardelijke straf waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd reeds is verlopen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Amsterdam, locatie Amsterdam van 18 september 2019, omdat de proeftijd van die voorwaardelijke straf ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit, reeds was verlopen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 597 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 360 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich (telefonisch) meldt binnen zeven dagen na het ingaan van de proeftijd bijReclassering Nederland op het adres [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
dat de veroordeelde zich laat opnemen in [instelling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalendoor de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt maximaal een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
dat de veroordeelde geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod door middel vanurineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
dat de veroordeelde geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek(blaastest) om zijn alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van 18-035271-22 feit 1:
Verklaart de vordering van gemeente het Hogeland niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 13-197272-19:
Verklaart het Openbaar-Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Amsterdam, locatie Amsterdam van 18 september 2019.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.B. Holsink, voorzitter, mr. H.R. Bracht en mr. J. Duiven, rechters, bijgestaan door mr. T.D. Pel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 november 2022.
Mr. H.R. Bracht is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.