ECLI:NL:RBNNE:2022:4017

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
18/158164-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en explosievenbezit met tbs-maatregel

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 1 november 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten. De verdachte heeft geprobeerd zijn (ex-)vriendin opzettelijk van het leven te beroven, en heeft daarnaast voorbereidingshandelingen verricht voor het teweegbrengen van een ontploffing. Tevens is hij veroordeeld voor het bezitten van precursoren voor explosieven, en het voorhanden hebben van een explosief, een pistool en munitie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, en dat zijn handelen een ernstige bedreiging voor de veiligheid van anderen vormde. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die volgens deskundigen lijdt aan een psychische stoornis. De rechtbank achtte het noodzakelijk dat de verdachte onder behandeling wordt gesteld, gezien het risico op recidive en de ernst van de gepleegde feiten. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij de rechtbank ook de verklaringen van getuigen en deskundigen heeft meegewogen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/158164-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 01 november 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd in [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 oktober 2022.
Verdachte is verschenen, in de zittingzaal was op verzoek van de rechtbank aanwezig mr. S.O. Roosjen, advocaat te Groningen, voormalig raadsman van verdachte voor het geval verdachte toch een advocaat wilde raadplegen tijdens de behandeling van zijn zaak. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 juni 2021 te Witmarsum, in elk geval in de gemeente Súdwest-Fryslân, (in een woning gelegen aan of bij de [straatnaam] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
  • die [slachtoffer] op een bed heeft gegooid en/of (vervolgens)
  • met twee knieën op de borstkas van die [slachtoffer] is gesprongen en/of (vervolgens)
  • de keel/hals van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) vastgehouden en/of(vervolgens) in die keel/hals heeft geknepen, waardoor het voor die [slachtoffer] (nagenoeg) niet mogelijk was adem te halen en/of
  • een knie op de hals van die [slachtoffer] heeft gezet en/of (vervolgens) gehouden en/of (vervolgens)
  • met verdachtes handen om de keel/hals van die [slachtoffer] , het hoofd van die [slachtoffer] heeftgedraaid in de richting van het daar aanwezige dekbed en/of vervolgens het gelaat van die [slachtoffer] in het dekbed heeft geduwd, waardoor de adem toevoer tot de mond en neus van die [slachtoffer] (nagenoeg) werd afgesloten en het voor die [slachtoffer] (bij voortduring) (nagenoeg) niet mogelijk was adem te halen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 juni 2021 te Witmarsum, in elk geval in de gemeente Súdwest-Fryslân, (in een woning gelegen aan of bij de [straatnaam] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
  • die [slachtoffer] op een bed heeft gegooid en/of (vervolgens)
  • met twee knieën op de borstkas van die [slachtoffer] is gesprongen en/of (vervolgens)
  • de keel/hals van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) vastgehouden en/of(vervolgens) in die keel/hals heeft geknepen, waardoor het voor die [slachtoffer] (nagenoeg) niet mogelijk was adem te halen en/of
  • een knie op de hals van die [slachtoffer] heeft gezet en/of (vervolgens) gehouden en/of (vervolgens)
  • met verdachtes handen om de keel/hals van die [slachtoffer] , het hoofd van die [slachtoffer] heeftgedraaid in de richting van het daar aanwezige dekbed en/of vervolgens het gelaat van die [slachtoffer] in het dekbed heeft geduwd, waardoor de adem toevoer tot de mond en neus van die [slachtoffer] (nagenoeg) werd afgesloten en het voor die [slachtoffer] (bij voortduring) (nagenoeg) niet mogelijk was adem te halen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2.
hij in of omstreeks het jaar 2020 en/of het jaar 2021 (tot en met 8 juli 2021) te Witmarsum, in elk geval in de gemeente Súdwest-Fryslân, (in een woning gelegen aan of bij de [straatnaam] en/of te Keijenborg, in elk geval in de gemeente Bronckhorst (op het perceel de [straatnaam] ), en/of op een of meer andere plaats(en) in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing waardoor gemeen gevaar voor goederen en/of personen te duchten is (als bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht), opzettelijk een of meer voorwerpen en/of chemicaliën en/of een of meer andere stof(fen) bestemd tot het begaan van dat misdrijf, te weten (te Witmarsum)
  • 6 flessen (van 1 liter), althans (een) hoeveelhe(i)d(en), (inhoudende) Salpeterzuur 53% en/of
  • 2 flessen (van 1 liter), althans (een) hoeveelhe(i)d(en), (inhoudende) Waterstofperoxide 35% en/of
  • 6 flessen (van 1 liter), althans (een) hoeveelhe(i)d(en), (inhoudende) Zoutzuur 30% en/of
  • 2 flessen (van 1 liter), althans (een) hoeveelhe(i)d(en), (inhoudende) Aceton en/of
  • ( een) hoeveelhe(i)d(en) paraffin wax/paraffine en/of
  • een zak, althans (een) hoeveelhe(i)d(en), Kaliumnitraat en/of
  • een pot, althans (een) hoeveelhe(i)d(en), zwavel(poeder) en/of
  • een of meer maatbeker(s) en/of
  • een of meer injectiespuiten en/of
  • ( een) hoeveelhe(i)d(en) laboratoriumglaswerk en/of
  • een glazen potje met daarin een vloeistof en op de bodem (witte) kristallen, zijnde een hoeveelheidvan een springstof genaamd TriAcetonTriPeroxide (TATP) en/of (te Keijenborg)
  • een of meer accu('s)/batterijen (3,7 volt) en/of
  • een ventilatorkachel en/of
  • een infrarood kachel en/of
  • een of meer maatbeker(s) en/of
  • een of meer handschoen(en) en/of
  • een veiligheidsbril en/of
  • een of meer schakelklok(ken) en/of- meerdere elektrische draden/snoeren, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
3.
hij in of omstreeks het jaar 2021 (tot en met 8 juli 2021), tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, te Witmarsum, in elk geval in de gemeente Súdwest-Fryslân, (in een woning gelegen aan of bij de [straatnaam] en/of te Hengelo, in elk geval in de gemeente Hengelo, op of omstreeks 8 juli 2021, (in een woning gelegen aan of bij de [straatnaam] )
  • een (vuur)wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool,van het merk Sauer &Sohn (38 H), van het kaliber 7,65 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
  • 8, althans meerdere, kogelpatronen, van het merk Geco Centraalvuur, kaliber 7,65 mm, van categorie
III en/of
te Keijenborg, in elk geval in de gemeente Bronckhorst, op of omstreeks 16 juni 2021, (in een camper
(voorzien van het kenteken [kenteken] ) gestald op het perceel [straatnaam] te Keijenborg)
96, althans meerdere, volmantel (rondneus) patronen, kaliber 7.65 (.32), van categorie III, voorhanden heeft gehad;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2021 tot en met 29 juni 2021, in elk geval in het jaar 2021 (vanaf 1 februari 2021) te Witmarsum, in elk geval in de gemeente Súdwest-Fryslân, en/of te Keijenborg, in elk geval in de gemeente Bronckhorst, en/of een of meer andere plaats(en) in Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als particulier, heeft gehandeld in strijd met de Verordening (EU) 2019/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, een of meer precursoren voor explosieven, te weten
6 flessen (van 1 liter), althans (een) hoeveelhe(i)d(en), (inhoudende) Salpeterzuur 53% en/of- 2 flessen (van 1 liter), althans (een) hoeveelhe(i)d(en), (inhoudende) Waterstofperoxide 35%, waarvoor een beperking geldt, in bezit heeft gehad en/of gehouden en/of gebruikt;
5.
hij in of omstreeks het jaar 2020 en/of het jaar 2021 (tot en met 29 juni 2021) te Witmarsum, in elk geval in de gemeente Súdwest-Fryslân, (in een woning gelegen aan of bij de [straatnaam] en/of te Keijenborg, in elk geval in de gemeente Bronckhorst, (op het perceel de [straatnaam] ) en/of een of meer andere plaats(en) in Nederland, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een glazen potje met daarin (een vloeistof en op de bodem) (witte) kristallen, zijnde) een hoeveelheid van de springstof genaamd TriAcetonTriPeroxide (TATP)), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 primair, 2, 3, 4 en 5. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd van het voorhanden hebben van de voorbereidingsmiddelen die in Keijenborg zijn aangetroffen. Voorts heeft de officier ten aanzien van de feiten 2 en 4 vrijspraak gevorderd van het ten laste gelegde medeplegen. Ten slotte heeft de officier van justitie gesteld dat sprake is van een eendaadse samenloop tussen feit 2 en feit 4 en 5.
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft betoogd dat hij moet worden vrijgesproken van feit 1. Immers is op de foto’s niets te zien, had aangeefster een rode keel door zonverbranding en is de letselverklaring van de huisarts pas een dag na het incident opgesteld, aldus de verdachte.
Voorts heeft de verdachte ten aanzien van feit 2, 4 en 5 aangevoerd dat hij de ten laste gelegde chemicaliën naar eer en geweten onder zich heeft gehad en zich van geen kwaad bewust is geweest. Verdachte heeft daarbij verwezen naar artikel 6:175 van het Burgerlijk Wetboek, uit welke bepaling verdachte afleidt dat het voorhanden hebben van de ten laste gelegde chemicaliën niet strafbaar is, zolang dat in het kader van de uitoefening van een bedrijf plaatsvindt. Verdachte heeft aangevoerd dat het produceren van TriAcetonTriPeroxide (hierna: TATP) een experiment is geweest, en dat hij niet de bedoeling heeft gehad om een aanslag te plegen of om mensen op te blazen. Verdachte heeft dit standpunt onderbouwd door te stellen dat het gevaar zich niet heeft verwezenlijkt, hij uit veiligheidsoverwegingen water in het potje met TATP heeft gedaan en hij ten slotte met die chemicaliën goud en zilver uit elektronica heeft willen winnen om mensen te kunnen helpen. Verder heeft verdachte aangevoerd dat hij de ten laste gelegde chemicaliën beroepsmatig onder zich heeft gehad, namelijk als rechtspersoon, te weten het kerkgenootschap [naam] , waarvan verdachte voorzitter is. Die omstandigheid maakt volgens verdachte dat hij niet strafbaar is gelet op het bepaalde in art. 6:175 van het Burgerlijk Wetboek. Als laatste heeft verdachte bepleit dat hij met betrekking tot feit 2 moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde goederen uit Keijenborg, nu deze voorwerpen normale gebruiksvoorwerpen zijn en niet bestemd voor het maken van explosieven.
Ten aanzien van feit 3 heeft verdachte nog aangevoerd dat hij het ermee eens is dat hij dit vuurwapen niet in zijn bezit had mogen hebben. Hij heeft daar zijn verontschuldigingen voor aangeboden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 1 primair, 2, 3, 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Nu verdachte feit 2, 3, 4 en 5 heeft bekend, volstaat de rechtbank ten aanzien van die feiten met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. In de overwegingen zal de rechtbank ingaan op de door verdachte gevoerde verweren.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 1 primair
1. De door verdachte ter zitting van 18 oktober 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb de laptop teruggevonden, ben naar de slaapkamer gelopen en ben tegen [slachtoffer] tekeer gegaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 juli 2021,opgenomen op pagina 141 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN1R021074 d.d. 25 maart 2022, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik zag op een gegeven moment dat de laptop buiten stond. Toen werd ik pissed. Zwaar over de zeik ben ik die kamer binnen gelopen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 juni 2021,opgenomen op pagina 199 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik was vandaag met [verdachte] in mijn woning aan de [straatnaam] in Witmarsum. Op een gegeven moment heb ik tegen hem gezegd dat ik op bed ging. [verdachte] stond vrij snel nadat ik op bed was gegaan in de deuropening van mijn slaapkamer, vroeg mij waar zijn laptop was gebleven. Ik ben toen uit bed gegaan en heb geholpen met zoeken. Ik vond zijn laptop in zijn laptoptas die buiten in de tuin stond. Ik hoorde toen dat [verdachte] zei: “Die heb jij daarin gestopt he, zodat ik weg zou gaan he?”. Ik ben weer in bed gegaan. [verdachte] kwam weer in de deuropening staan. Ik hoorde dat [verdachte] zei: “Jij moet eerst toegeven dat je die laptop in de laptoptas buiten hebt gedaan.”. Ik ben uit bed gestapt, en heb tegen [verdachte] gezegd: “Mag ik aub lekker gaan slapen, dan praten we er morgen verder over”. Ik werd toen terug op mijn bed gegooid. [verdachte] duwde mij tegen mijn borstkast aan en ik viel hierdoor ruggelings op het bed. [verdachte] sprong boven op mij en zette zijn beide knieën tegen mij borstkast. Ik voelde veel pijn op mijn borstkast door zijn knieën. Ik voelde vervolgens dat [verdachte] zijn handen om mijn keel sloot en toekneep. Ik voelde pijn aan mijn keel/hals. Ik kon ook bijna geen adem halen. Ik probeerde onder zijn greep vandaan te komen, maar hij zette zijn knie ook op mijn hals. Ik voelde vreselijk veel pijn. Ik voelde dat hij met zijn handen op mijn keel mijn hoofd begon te draaien in het dekbed. Ik kreeg hierdoor nog minder lucht omdat mijn mond en neus werden afgesloten door het dekbed. Ik ben tijdens de wurgreep om mijn hals bijna flauw gevallen. Ik voelde een keer of 3 dat ik weg begon te zakken. Ik denk dat hij zeker 5 minuten heeft geprobeerd mij te wurgen door mijn keel dicht te knijpen met zijn handen en met een van knieën. Op een gegeven moment kon ik mijn hoofd wegdraaien uit het dekbed, ik heb toen geroepen: “Ik heb de laptop in de tas gedaan, ik heb het gedaan.”. Ik voelde dat zijn greep wat verslapte. Ik kon op dat moment ontkomen. Ik was op dat moment alleen in mijn onderbroek. Ik ben opgevangen door twee buurmannen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 16 juni 2021,opgenomen op pagina 203 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Gisteravond 15 juni 2021 hoorde ik dat iemand beneden op mijn ramen aan het slaan was. Ik zag dat mijn buurvrouw, [slachtoffer] , in haar voortuin stond en ze schaars gekleed was. Ik hoorde haar zeggen: "Donder op ga weg" en "Je bent niet goed bij je hoofd”, of woorden van gelijke strekking. Ik hoorde dat ze tegen haar vriend zei: "Je bent me aan het vermoorden, en ik wil je er niet meer in hebben". Ik zag dat de vriend op een zeker moment naar [slachtoffer] toe wilde en samen met mijn buurman [getuige 2] hebben we hem in bedwang kunnen houden. Ik zag dat mijn buurvrouw [slachtoffer] een rode keel had. Ik zag dat de vriend van [slachtoffer] opgewonden en boos was. Ik hoorde dat beide een discussie hadden over een computer en een laptoptas.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 15 juni 2021,opgenomen op pagina 205 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Op 15 juni 2021 zat ik in mijn woning in Witmarsum. Ik hoorde plots iemand vlakbij mijn voordeur in paniek roepen. Het was heel duidelijk iemand in paniek en helemaal overstuur. Ik ben naar buiten gerend en zag mijn buurvrouw [slachtoffer] bij haar woning staan. Ik zag dat ze enkel in haar slipje liep. Ik ben er snel naartoe gerend. Ik zag dat [slachtoffer] een rode nek had. Ik kreeg in de gaten dat het om die man ging die bij [slachtoffer] verbleef. [slachtoffer] gaf aan dat hij haar bij de keel had gepakt. [slachtoffer] vertelde dat de man haar bijna vermoord had. Op een gegeven moment kwam de man uit de woning van [slachtoffer] naar buiten. Ik heb de man tegen gehouden en gezegd dat hij hier moest blijven. De man begon te duwen tegen ons en wilde beslist langs ons naar [slachtoffer] toe. De man vertelde dat hij zijn laptop was kwijt geraakt. Daar was hij boos om geworden.
6. Een geneeskundige verklaring, op 16 juni 2021 opgemaakt en ondertekend door N. Doorenbos,arts, voor zover inhoudend, als zijn geneeskundige verklaring:
Medische informatie betreffende:
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Omschrijving van het letsel
A. Uitwendig waargenomen letsel: opgezette hals, bloeduitstorting borst links en bovenbeen rechts
D. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 16/06/2021
F. Geschatte duur van de genezing: lichamelijk 1-2 weken
Ten aanzien van feit 2, 4 en 5
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 oktober 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 juli 2021, opgenomen op pagina 141 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN1R021074 d.d. 25 maart 2022, inhoudend de verklaring van verdachte;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 6 juli 2021, opgenomen op pagina 488 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 8 juli 2021, opgenomen op pagina 497 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 3] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van indicatief onderzoek d.d. 28 juli 2021, opgenomen op pagina 344 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2021, opgenomen op pagina 413 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 juni 2021, opgenomen op pagina 115 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch onderzoek woning ( [straatnaam] Witmarsum) d.d. 21 juli 2021, opgenomen op pagina 434 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 2] ;
een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2021.07.09.156, d.d. 19 augustus 2021 opgemaakt door dr. ir.
A.W.C. Hulsbergen, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 470 e.v. van voornoemd dossier.
Ten aanzien van feit 3
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 oktober 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 10 september 2021, opgenomen op pagina 169 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN1R021074 d.d. 25 maart 2022, inhoudend de verklaring van [getuige 4] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juni 2021, opgenomen op pagina 235 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 3] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juli 2021, opgenomen op pagina 718 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juni 2021, opgenomen op pagina 265 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 6] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek munitie d.d. 28 juli 2021, opgenomen op pagina 714 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 7] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aanvullend d.d. 23 augustus 2021, opgenomen op pagina 717 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 7] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek wapen d.d. 25 augustus
2021, opgenomen op pagina 721 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 8] ;
9. de bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 november 2021, opgenomen op pagina 567 e.v. van voornoemd dossier, en daarvan specifiek pagina 599, 600, 624 en 625, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 5] ;
10. een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier;
11. een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 46 e.v. van voornoemd dossier.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van de pleegdatum/-periode
Voor wat betreft de pleegdatum/-periode overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is ten aanzien van feit 4 uitgegaan van 26 april 2021 als startdatum van de bewezenverklaring. Het huidige artikel 3 van de Wet precursoren voor explosieven, waarin de verbodsbepaling is opgenomen, is namelijk pas in werking getreden op die datum. De verbodsbepaling die vóór die datum gold, had nog geen verwijzing naar Verordening 2019/1148, zoals opgenomen in de tenlastelegging van feit 4. De rechtbank is ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2, 4 en 5 uitgegaan van 15 juni 2021 als einddatum, omdat verdachte op die datum is aangehouden door de politie en vanaf dat moment geen beschikkingsmacht over de betreffende goederen meer heeft gehad. Ten aanzien van feit 3 is dat anders. Verdachte heeft namelijk vanuit de penitentiaire inrichting beschikt over het pistool door telefonisch opdracht te geven aan een ander het pistool te verplaatsen. Deze opdracht is ook uitgevoerd. Hieruit blijkt dat verdachte ook na diens aanhouding kon beschikken over het pistool en de patronen daarin.
Ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank leveren de verklaring van aangeefster, verdachte, de buren [getuige 1] en [getuige 2] , en de geneeskundige verklaring die één dag na het feit is opgesteld door een arts voldoende wettig en overtuigend bewijs op. Zo heeft verdachte verklaard dat hij, naar aanleiding van zijn verdwenen laptop, ‘zwaar over de zeik’ de slaapkamer is binnen gelopen en tegen [slachtoffer] tekeer is gegaan. Daarnaast heeft getuige [getuige 1] verklaard dat hij [slachtoffer] die bewuste avond in paniek voor haar woning heeft aangetroffen. [slachtoffer] zou alleen een onderbroek hebben gedragen, en zou daarbij teksten hebben geroepen als “Je bent me aan het vermoorden”. Ook is door getuigen [getuige 1] en [getuige 2] gezien dat [slachtoffer] een rode keel/nek had. Ten slotte wordt de aangifte ondersteund door de geneeskundige verklaring, omdat hieruit volgt dat [slachtoffer] één dag na het feit een opgezette hals en bloeduitstortingen op haar linker borst en rechter bovenbeen had. De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar en geloofwaardig is en in voldoende mate wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [slachtoffer] – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte de keel van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en haar gelaat in het dekbed heeft geduwd. Verdachte heeft met die gedragingen de bloed- en of zuurstoftoevoer naar de hersenen gedurende langere tijd belemmerd, waardoor de dood kan intreden, hetgeen naar algemene ervaringsregels als bekend mag worden beschouwd, ook bij verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van [slachtoffer] gericht te zijn dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging doodslag.
Ten aanzien van feit 2
Met de officier van justitie en verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van de voorbereidingsmiddelen die in Keijenborg zijn aangetroffen, nu deze voorwerpen niet zonder meer als middelen ter voorbereiding van een misdrijf kunnen worden aangemerkt. Tevens zal verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen, nu niet kan worden vastgesteld dat tussen verdachte en een ander een bewuste en nauwe samenwerking heeft bestaan.
Verdachte heeft aangevoerd dat hij niet het opzet had om een ontploffing teweeg te brengen met gevaar voor goederen of levensgevaar voor personen. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het teweegbrengen van een ontploffing met gevaar voor goederen of levensgevaar voor personen – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte een combinatie van stoffen voorhanden heeft gehad die geschikt zijn voor het vervaardigen van explosieven, dat verdachte ook daadwerkelijk een explosief heeft vervaardigd (namelijk TATP) en dat verdachte al eerder ontploffingen teweeg heeft gebracht. Dit volgt uit de verklaringen van verdachte zelf en van [slachtoffer] . Daarbij blijkt uit het dossier dat verdachte, terwijl hij wist hoe levensgevaarlijk TATP is, de TATP heeft vervoerd van het terrein van [getuige 3] naar de tussenwoning van [slachtoffer] . Blijkens het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) bevatte het aan verdachte toebehorende potje naar schatting 12,5 gram TATP. Volgens het NFI kan een ontploffing van een dergelijke hoeveelheid TATP schade aan goederen en personen veroorzaken, namelijk door hitte, brisantie en een schokgolf met luide knal. Voor personen die zich in dezelfde kamer bevinden als de ontploffende pot geldt zelfs dat zij gevaar lopen voor (zeer) ernstig tot dodelijk letsel.
De rechtbank overweegt op basis van het voorgaande als volgt. De gedragingen van verdachte hebben de aanmerkelijke kans op het teweegbrengen van een ontploffing met gevaar voor goederen of levensgevaar voor personen in het leven geroepen. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het teweegbrengen van een ontploffing met gevaar voor goederen of levensgevaar voor personen gericht te zijn dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Verdachte heeft met zijn handelen op de koop toegenomen dat de ontstekingsgevoelige springstof zou kunnen ontploffen, met alle gevolgen van dien. De verklaring van verdachte dat hij water bij de TATP heeft gedaan, als poging om de TATP onschadelijk te maken, doet niet af aan dit oordeel, nu uit deskundigenonderzoek is gebleken dat TATP met water nog steeds kan ontploffen. Het onder 2 tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen, nu niet is gebleken van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en een ander.
Verdachte heeft ten aanzien van feit 4 aangevoerd dat hij Salpeterzuur 53% en Waterstofperoxide 35% in zijn bezit mocht hebben, omdat hij deze beroepsmatig onder zich had (als vertegenwoordiger van een rechtspersoon het kerkgenootschap “ [naam] ”). Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte de ten laste gelegde chemicaliën voor handen heeft gehad in de hoedanigheid van bestuurder of vertegenwoordiger van een rechtspersoon die in het kader van een bedrijfsuitoefening over dergelijke chemicaliën zou mogen beschikken. Daarbij merkt de rechtbank volledigheidshalve op, dat als het ervoor gehouden zou moeten worden dat de verdachte de chemicaliën wel voorhanden heeft gehad in de hoedanigheid van vertegenwoordiger van het kerkgenootschap dit aan de strafbaarheid niet zou afdoen, nu het aanwezig hebben van de chemicaliën zoals ten laste gelegd niet past binnen de normale bedrijfsvoering van een kerkgenootschap.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 primair, 2, 3, 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair hij op 15 juni 2021 te Witmarsum, in een woning gelegen aan of bij de [straatnaam] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
  • die [slachtoffer] op een bed heeft gegooid en vervolgens
  • met twee knieën op de borstkas van die [slachtoffer] is gesprongen en vervolgens
  • de keel van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en vervolgens vastgehouden en vervolgens in die keelheeft geknepen, waardoor het voor die [slachtoffer] nagenoeg niet mogelijk was adem te halen en - een knie op de hals van die [slachtoffer] heeft gezet en vervolgens gehouden en vervolgens
  • met verdachtes handen om de keel van die [slachtoffer] , het hoofd van die [slachtoffer] heeftgedraaid in de richting van het daar aanwezige dekbed en vervolgens het gelaat van die [slachtoffer] in het dekbed heeft geduwd, waardoor de adem toevoer tot de mond en neus van die [slachtoffer] nagenoeg werd afgesloten en het voor die [slachtoffer] nagenoeg niet mogelijk was adem te halen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in het jaar 2020 en het jaar 2021 tot en met 15 juni 2021 te Witmarsum, in een woning gelegen aan of bij de [straatnaam] , ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten is, als bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk voorwerpen en chemicaliën en andere stoffen bestemd tot het begaan van dat misdrijf, te weten te Witmarsum
  • 6 flessen Salpeterzuur 53% en
  • 2 flessen Waterstofperoxide 35% en
  • 6 flessen Zoutzuur 30% en
  • 2 flessen Aceton en
  • een hoeveelheid paraffin wax en
  • een hoeveelheid Kaliumnitraat en
  • een hoeveelheid zwavelpoeder en
  • een of meer maatbekers en
  • injectiespuiten en
  • laboratoriumglaswerk en
  • een glazen potje met daarin een vloeistof en op de bodem kristallen, zijnde een hoeveelheid vaneen springstof genaamd TriAcetonTriPeroxide (TATP) heeft verworven, vervaardigd, en voorhanden heeft gehad;
3.
hij in het jaar 2021 tot en met 8 juli 2021 tezamen en in vereniging met een ander te Hengelo op 8 juli 2021, in een woning gelegen aan of bij de [straatnaam] ,
  • een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, vanhet merk Sauer & Sohn 38 H, van het kaliber 7,65 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en
  • 8 kogelpatronen, van het merk Geco Centraalvuur, kaliber 7,65 mm, van categorie III, en alleen, teKeijenborg, in de gemeente Bronckhorst, op 16 juni 2021, in een camper gestald op het perceel [straatnaam] te Keijenborg
  • 96, volmantel rondneus patronen, kaliber 7.65 .32, van categorie III, voorhanden heeft gehad;
4.
hij in de periode van 26 april 2021 tot en met 15 juni 2021 te Witmarsum en te Keijenborg, in de gemeente Bronckhorst, als particulier, heeft gehandeld in strijd met de Verordening (EU) 2019/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019, immers heeft verdachte precursoren voor explosieven, te weten
6 flessen Salpeterzuur 53% en- 2 flessen Waterstofperoxide 35%, waarvoor een beperking geldt, in bezit heeft gehad en gehouden en gebruikt;
5.
hij in het jaar 2021 tot en met 15 juni 2021 te Witmarsum, in een woning gelegen aan of bij de [straatnaam] en te Keijenborg, in elk geval in de gemeente Bronckhorst, op het perceel de [straatnaam] , een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een glazen potje met daarin een vloeistof en op de bodem kristallen, zijnde een hoeveelheid van de springstof genaamd TriAcetonTriPeroxide (TATP), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. De rechtbank is ten aanzien van feit 2 ervan uitgegaan dat de steller van de tenlastelegging conform artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht heeft bedoeld om levensgevaar voor personen ten laste te leggen, nu deze heeft opgenomen "als bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht". De rechtbank zal de tenlastelegging dan ook verbeterd lezen en bewezen verklaren.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

primair poging tot doodslag;
voorbereiding van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
envoorbereiding van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
3. medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet
wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
enmedeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
enhandelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
4. overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3, eerste lid, vande Wet precursoren voor explosieven;
5. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie enhet feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 7°.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 2, feit 4 en feit 5 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering van straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair, 2, 3, 4 en 5 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de terbeschikkingstelling van verdachte met verpleging van overheidswege.
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft aangegeven dat hij het niet eens is met de eis van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies d.d. 25 augustus 2022 en de pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum
d.d. 27 mei 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het verweer van verdachte.
Ernst van het bewezen verklaarde
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag op zijn (ex-)vriendin, het treffen van voorbereidingshandelingen voor het teweegbrengen van een ontploffing, het bezitten van precursoren voor explosieven, en het voorhanden hebben van een explosief, een pistool en munitie. Door aldus te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Het ongecontroleerde bezit van wapens vormt een onaanvaardbaar risico en een aanzienlijke bedreiging voor de veiligheid van personen in de samenleving. Daarbij heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn
(ex-)vriendin, door haar leven in gevaar te brengen. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Zowel de combinatie van de bewezenverklaarde feiten als de omstandigheden waaronder deze feiten zijn gepleegd vindt de rechtbank verontrustend. Verdachte is in het bezit geweest van een geladen vuurwapen (een pistool) met daarnaast een aanzienlijke hoeveelheid munitie, een explosief, alsmede middelen waarmee explosieven kunnen worden vervaardigd. Dit alles is op zich al ernstig genoeg, maar verdachte heeft er daarnaast blijk van gegeven het gebruik van (ernstig) fysiek geweld niet te schuwen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard wel eens te hebben geschoten met dit pistool.
Verdachte lijkt bovendien niet het gevaar in te zien van het aanwezig hebben van explosieven, precursoren voor explosieven en van het daadwerkelijk vervaardigen van een explosief (TATP). Een explosief dat hij tot ontploffing heeft gebracht door er op te schieten met een luchtbuks. Dat er geen doden of gewonden zijn gevallen is slechts geluk en niet aan verdachte te danken. Van het handelen van verdachte is levensgevaar uitgegaan voor zijn omgeving.
Persoon van verdachte
Over verdachte is een pro Justitia rapportage opgesteld door psychiater M.D. van Ekeren en GZpsycholoog F.H.A. Berkelbach van der Sprenkel, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), Psychiatrische Observatiekliniek te Almere. Dit rapport houdt onder meer in, zakelijk weergegeven: Verdachte heeft aangegeven niet mee te willen meewerken aan het onderhavige onderzoek, maar is met de verschillende onderzoekers, de milieurapporteur, de psycholoog en psychiater toch gesprekken aangegaan. Op de meeste verdiepende vragen van onderzoekers wilde verdachte niet ingaan, waardoor hij slechts in beperkte mate inhoudelijke informatie heeft gedeeld. Verdachte heeft bij de milieurapporteur geen machtigingen getekend voor het opvragen van informatie, waardoor het milieuonderzoek beperkt is gebleven. Ook gaf hij geen toestemming voor het delen van informatie met de medische dienst. Het psychologisch testonderzoek, waaronder het persoonlijkheidsonderzoek, heeft hij geweigerd. Het is niet onwaarschijnlijk dat de wijze waarop verdachte zijn weigering vormgaf een psychopathologische achtergrond heeft. Door de manier waarop verdachte de gesprekken is aangegaan is echter wel diagnostische informatie verkregen waardoor er in diagnostische zin toch iets over verdachte kan worden gezegd.
Tijdens de beperkte gesprekken met onderzoekers is - in samenhang met de informatie over zijn voorgeschiedenis en de observaties van de groepsleiding - een beeld ontstaan van de belangrijkste psychopathologische symptomen van verdachte. Hierdoor kan met zekerheid worden gezegd dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis. Door de beperkingen in het onderzoek kan de symptomatologie echter thans niet worden geclusterd tot een of meerdere diagnosen, evenmin kunnen DSM-5 classificaties worden gegeven. Hoewel de diagnostiek onduidelijk is gebleven betreft het symptomatologie die tot chronische psychopathologie behoort: hier was aldus ook sprake van ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Het is gezien de beperkingen in het onderzoek niet mogelijk gebleken vast te stellen of en zo ja hoe de vastgestelde symptomatologie de gedragskeuzes van verdachte ten tijde van de ten laste gelegde poging tot doodslag op zijn (inmiddels ex-) vriendin, indien bewezen, heeft beïnvloed. Wat betreft het ten laste gelegde bezit van een vuurwapen, bezit van precursoren
(chemicaliën) voor explosieven en het voorbereiden van een ontploffing kan evenmin worden vastgesteld of en zo ja hoe de symptomatologie van betrokkene zou kunnen hebben doorgewerkt in zijn gedragskeuzes om te komen tot het plegen van deze feiten, indien bewezen. Op grond van het bovenstaande kunnen onderzoekers geen uitspraak doen over de mate van toerekenen.
Voorts heeft Reclassering Nederland een adviesrapport d.d. 25 augustus 2022 uitgebracht. Dit rapport houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Uit het onderzoek van de reclassering komt naar voren dat bij verdachte sprake is van problemen op vrijwel alle leefgebieden. Er zijn geen beschermende factoren naar voren gekomen uit het reclasseringsonderzoek. De reclassering acht het zorgelijk dat verdachte niet open lijkt te staan voor hulpverlening. Het risico op recidive, letselschade en onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog.
Er is bij verdachte sprake van een zorgwekkende combinatie van complexe en ernstige problematiek. Bij een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, is de inschatting van de reclassering dat er sprake dient te zijn van een langdurige klinische behandeling, om tot een gedragsverandering te komen en de recidive risico’s in te perken. Gelet op bovenstaande, verdachte zijn strafproceshouding van de afgelopen 13 maanden en zijn verminderde ontvankelijkheid voor een forensische
behandeling, ziet Reclassering Nederland bij een veroordeling, geen mogelijkheden voor een regulier toezicht en dito forensische behandeling om te werken aan een afname van het hoge recidive risico. Temeer omdat een regulier justitieel kader een beperking met zich meedraagt: indien verdachte zich onttrekt aan de bijzondere voorwaarden, is er geen andere mogelijkheid de zaak terug te sturen. Er rest in dat geval geen enkel juridisch kader meer voor behandeling.
Indien bewezen, is er sprake geweest van het plegen van ernstige delicten, gepleegd door een verdachte met een psychische stoornis, mogelijk een persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het denken. De reclassering ziet op basis van de beschikbare dossierstukken, een ernstig risico voor de voor de samenleving, indien verdachte bij een bewezenverklaring van het ten laste gelegde na een gevangenisstraf zonder voorwaarden én zonder enige vorm van behandeling, terugkeert in de samenleving.
Straf en maatregel
Gelet op de hierboven genoemde pro Justitia-rapportage, het reclasseringsrapport en de informatie over de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte een behandeling ondergaat. De rechtbank acht de kans op een succesvolle behandeling in een voorwaardelijk kader onvoldoende. Gelet op verdachtes proceshouding en de rapportages van het PBC en de reclassering, is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet in staat kan worden geacht om zich (steeds) aan voorwaarden te houden.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege het enige passende en geboden kader is. Aan de voorwaarden voor het opleggen van tbs met verpleging van overheidswege, zoals opgenomen in de artikelen 37a en 37b Sr, is voldaan. De rechtbank stelt vast dat verdachte misdrijven heeft gepleegd waarop minimaal vier jaren gevangenisstraf is gesteld. Daarbij stelt de rechtbank vast dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens die bestond ten tijde van de strafbare feiten. Zoals hiervoor is weergegeven hebben de deskundigen van het PBC gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis. Hoewel nadere diagnostiek niet mogelijk is geweest, betreft het symptomatologie die tot chronische psychopathologie behoort: hier was volgens de deskundigen aldus ook sprake van ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de stoornis van verdachte, waarvan gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld niet aannemelijk is dat deze zonder behandeling zal afnemen, zodanig is dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet ook op het advies van de reclassering, sprake van een aanzienlijk recidivegevaar. De rechtbank zal daarom de terbeschikkingstelling gelasten met een bevel tot verpleging van overheidswege, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dit eist.
De rechtbank overweegt daarbij dat dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De duur van de maatregel van terbeschikkingstelling is daarom niet gemaximeerd en kan een periode van vier jaar te boven kan gaan.
De rechtbank gaat er niet vanuit dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is. Mede gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat naast de oplegging van de tbs-maatregel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
De rechtbank constateert dat het onder 4 bewezenverklaarde een overtreding oplevert, en de rechtbank aldus voor dat feit separaat een straf dient op te leggen. Gelet echter op de samenhang tussen feiten 2, 4 en 5, zal de rechtbank toepassing geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht ten aanzien van feit 4 en voor dit feit geen straf opleggen.

Beslag

De officier van justitie heeft gevorderd dat het vuurwapen en de patronen (totaal 104 stuks) worden onttrokken aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en de openbare orde. Ten aanzien van de chemicaliën heeft de officier van justitie gevorderd dat deze verbeurd worden verklaard, omdat de feiten met behulp van daarvan zijn gepleegd. Tenslotte heeft de officier van justitie gevorderd dat de in beslag genomen laptop verbeurd wordt verklaard, omdat die gebruikt zou zijn bij het voorbereiden van het teweeg brengen van een ontploffing.
De rechtbank onttrekt het vuurwapen, de munitie (totaal 104 stuks), en de chemicaliën aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Tot slot verklaart de rechtbank de in beslag genomen laptop verbeurd, omdat verdachte die laptop onder andere heeft gebruikt voor het plegen van feit 2.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 37a, 37b, 45, 46, 47, 55, 57, 157, 287 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, artikel 3 van de Wet precursoren voor explosieven, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Ten aanzien van feit 1 primair, 2, 3 en 5:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Ten aanzien van feit 4:

Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel

Ten aanzien van feit 2, 4 en 5:

Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen chemicaliën.

Ten aanzien van feit 2:

Verklaart verbeurd de in beslag genomen laptop, merk: Lenovo.

Ten aanzien van feit 3:
Verklaart onttrokken aan het verkeerhet in beslag genomen pistool, merk: Sauer&Sohn.
Verklaart onttrokken aan het verkeerde in beslag genomen munitie, te weten 8 stuks patronen, 94 stuks kogelpatronen en 2 stuks gaspatronen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma - Oude Nijeweme, voorzitter, mr. A. de Jong en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. L.F. Beitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 01 november 2022.
Mr. C. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.