ECLI:NL:RBNNE:2022:3967

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
186055
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opvolgende rechterlijke machtiging in het kader van de Wet zorg en dwang voor betrokkene met autismespectrumstoornis en licht verstandelijke beperking

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 oktober 2022 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een opvolgende rechterlijke machtiging voor de duur van vijf jaar, op basis van de Wet zorg en dwang (Wzd). Betrokkene, die lijdt aan een autismespectrumstoornis en een licht verstandelijke beperking, verblijft momenteel in een zorginstelling en heeft intensieve zorg nodig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de continuïteit van zorg essentieel is voor betrokkene, en dat de Wzd van toepassing is, ondanks de argumenten van de advocaat van betrokkene die pleitte voor afwijzing van het verzoek op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank heeft de zorgbehoefte van betrokkene beoordeeld en geconcludeerd dat de combinatie van zijn aandoeningen en de noodzaak voor een gestructureerde omgeving de voortzetting van het verblijf rechtvaardigt. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de machtiging voor een periode van drie jaar te verlenen, met de mogelijkheid van overplaatsing naar een open afdeling in de toekomst. De beschikking is openbaar uitgesproken en er staat cassatie open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Leeuwarden
Zaak-/rekestnr.: C/17/186055 / FA RK 22-1673
Opvolgende rechterlijke machtiging
Beschikking van
18 oktober 2022naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een opvolgende machtiging voor de duur van vijf jaar als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[naam] ,
geboren op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende te [accommodatie] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. G.J.P.M. Grijmans, kantoorhoudende te Bolsward.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen bij de griffie op 30 september 2022, en van de volgende bijlagen:
  • het indicatiebesluit d.d. 3 september 2019;
  • de aanvraag d.d. 9 september 2022;
  • de medische verklaring d.d. 30 augustus 2022;
  • het zorgplan d.d. 29 juni 2022;
  • een afschrift van de beschikking waarbij mentorschap is ingesteld en een afschrift van de beschikking waarbij een mentor is benoemd.
1.2.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het e-mailbericht van [naam] , plaatsvervangend mentor van betrokkene, d.d. 3 oktober 2022.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2022, in [accommodatie] . Daarbij zijn de volgende personen gehoord:
  • betrokkene, bijgestaan door mr. G.J.P.M. Grijmans;
  • [naam] , plaatsvervangend zorgverantwoordelijke.
  • de begeleider van betrokkene.

2.Beoordeling

2.1.
Door en namens betrokkene is primair gepleit voor afwijzing van het onderhavige verzoek. Volgens de advocaat van betrokkene is de autismespectrumproblematiek van betrokkene voorliggend, nu in de aanvraag wordt aangegeven dat de autistische stoornis de hoofddiagnose is. Omdat de autistische stoornis onder het bereik van de Wvggz valt en niet onder de Wzd, meent de advocaat dat het verzoek om die reden afgewezen dient te worden en er een nieuw verzoek zou moeten komen op basis van de Wvggz. De advocaat verwijst hierbij naar de Handreiking samenloop van het ministerie.
Daarnaast heeft de advocaat aangevoerd dat er geen sprake is van verzet bij betrokkene. Hoewel de verwachting van [zorgaanbieder] is dat betrokkene de zorg niet vrijwillig zal accepteren, is er de afgelopen twee jaar niets gebeurd dat daarop duidt en geeft betrokkene ook zelf te kennen dat hij zich hier veilig en goed voelt en niet zou weggaan zonder rechterlijke machtiging. Betrokkene accepteert dat hij zijn leven lang hulp nodig zal hebben. Er zijn de afgelopen twee jaar ook stappen vooruit gemaakt. In de maatregelen die op grond van de rechterlijke machtiging worden toegepast staat steeds wel dat betrokkene zich tegen de behandeling verzet, maar dit wordt niet concreet omschreven.
Subsidiair, voor het geval de rechtbank meent dat de Wzd wel van toepassing is en er wel sprake is van verzet, pleit de advocaat namens betrokkene voor bekorting van de termijn, inhoudende dat de rechterlijke machtiging wordt verleend voor de duur van één jaar, dan wel maximaal twee jaar. Nu de voorliggende problematiek behandelbaar is binnen de Wvggz, is het volgens de advocaat van betrokkene niet juist om aan de rechterlijke machtiging een termijn te verbinden die onder de Wzd, maar niet onder de Wvggz wordt toegestaan. Er is bovendien onvoldoende onderbouwing voor de noodzaak van een termijn van vijf jaar, nu betrokkene in de afgelopen twee jaar positieve stappen heeft gezet en de zorg vrijwillig heeft geaccepteerd.
2.2.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat niet alleen de voorliggende stoornis doorslaggevend is voor het toe te passen regime, maar ook de zorgbehoefte en continuïteit van de reeds verleende zorg. De rechtbank verwijst hiertoe naar een uitspraak van de Hoge Raad van 10 juli 2020, ECLI:HR:2020:1271. De Hoge Raad overweegt dat, als een persoon zowel een psychische stoornis als een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap heeft, sprake is van zogenoemde ‘multi-problematiek’. Bij de beoordeling welk regime in dat geval van toepassing is, dient blijkens de wetsgeschiedenis te worden vastgesteld welke problematiek (psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap) op het moment van beoordeling ‘voorliggend is’, dat wil zeggen: op de voorgrond staat, omdat die problematiek de actuele zorgbehoefte bepaalt, waarbij ook de continuïteit van de zorg in een vertrouwde omgeving in aanmerking moet worden genomen. Het antwoord op de vraag welke problematiek van de betrokkene op het moment van beoordeling op de voorgrond staat en daarmee diens actuele zorgbehoefte bepaalt, dient te berusten op een vaststelling door een ter zake kundige arts.
Uit de onderliggende medische verklaring volgt dat betrokkene bekend is met een verstandelijke beperking en dat er tevens sprake is van ontwikkelingsproblematiek (autismespectrumstoornis). Ook is betrokkene bekend met manisch-psychotische decompensatie, mogelijk ten gevolge van een bipolaire stoornis. Verder speelt mee dat cliënt in zijn jeugd verwaarloosd en getraumatiseerd is. Er zijn gedragsproblemen met in het verleden ook delictgedrag.
Voorts blijkt uit deze medische verklaring, dat betrokkene sinds 2016 op [accommodatie] woont waarbij in 2019 sprake was van een manisch-psychotische ontregeling met veel agressie. Betrokkene moest ten gevolge hiervan langdurig gesepareerd worden. Ook is er in het verleden sprake geweest van katatonie (levensbedreigend). De inschatting is dat overprikkeling en overvraging opnieuw tot decompensatie en recidief psychose of katatonie kan leiden. Betrokkene heeft intensieve zorg nodig en hij ontvangt meerzorg zodat er specifieke zorg kan worden geboden. In alle dagelijkse activiteiten heeft betrokkene veel uitleg en ondersteuning nodig. Hij raakt immers snel overvraagd en zijn omgeving moet heel overzichtelijk worden gehouden.
De (plaatsvervangend) zorgverantwoordelijke heeft vervolgens ter zitting verklaard dat de licht verstandelijke beperking van betrokkene daadwerkelijk een rol speelt in de behandeling. Op [accommodatie] wordt gezien dat de duidelijke kaders betrokkene goed doen en dat daardoor de autistische stoornis de hoofddiagnose is. Echter, daarnaast wordt ook opgemerkt dat men veel moet verduidelijken voor betrokkene, dit juist ten gevolge van de licht verstandelijke beperking van betrokkene. De prikkelverwerking is een groot onderdeel van de problematiek van betrokkene, waardoor een duidelijke structuur, kaders en voorspelbaarheid nodig zijn.
Gezien al deze informatie is de rechtbank van oordeel dat de Wzd van toepassing is. De ter zake kundige arts heeft zich in de medische verklaring niet uitgelaten over welke stoornis voorliggend is, maar noemt wel als eerste de verstandelijke beperking en daarnaast (onder meer) de autismespectrumstoornis. De zorg die aan betrokkene wordt verleend is kennelijk succesvol. Blijkens de medische verklaring zijn de maatregelen van fixeren en separeren of op zijn kamer insluiten immers niet vaak meer nodig en wordt er zelfs gedacht aan overplaatsing naar een open afdeling. De verleende zorg is voor een groot deel gericht op het structureren en voorspelbaar maken van het leven van betrokkene, omdat de overprikkeling die ontstaat door onduidelijkheid vanwege zijn autismespectrumstoornis kan leiden tot decompensatie, recidief psychose of katatonie.
Daaruit concludeert de rechtbank dat de zorgbehoefte met name bepaald wordt door de manier waarop, vanwege de licht verstandelijke beperking van betrokkene, zijn autismespectrumstoornis wordt benaderd. Aan deze zorgbehoefte wordt in de huidige instelling voldaan en betrokkene is hier dan ook het meest op zijn plek. De vraag welke stoornis dan voorliggend is, de autismespectrumstoornis of de licht verstandelijke beperking, acht de rechtbank in dit specifieke geval minder van belang, nu deze stoornissen voor de bepaling, welke behandeling betrokkene nodig heeft, zeer sterk samenhangen en elkaar beïnvloeden. Continuïteit van de huidige vorm van zorg acht de rechtbank daarom in dit geval de belangrijkste voorwaarde voor een succesvolle behandeling van betrokkene.
Hierbij acht de rechtbank ook van belang dat het CIZ een indicatie op grond van de Wet Langdurige Zorg heeft verleend met als grondslag de verstandelijke beperking en een stoornis in het autistisch spectrum, wat zich onder andere uit in sociale en communicatieve tekorten en een laag sociaal en emotioneel ontwikkelingsniveau.
2.3.
Zoals hierboven reeds is omschreven is uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting gebleken dat betrokkene lijdt aan een verstandelijke handicap en een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan, namelijk een verstandelijke beperking en ontwikkelingsproblematiek (autismespectrumstoornis). Deze verstandelijke handicap die gepaard gaat met een psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in:
  • ernstig lichamelijk letsel;
  • materiële schade;
  • maatschappelijke teloorgang;
  • betrokkene roept met hinder gedrag agressie van anderen op.
Betrokkene is in zijn jeugd verwaarloosd en getraumatiseerd. Er zijn gedragsproblemen en in het verleden was er sprake van delictgedrag. Betrokkene heeft zeer beperkte sociale en communicatieve vaardigheden. Sociale informatie begrijpt hij niet goed. Betrokkene raakt snel overspoeld door prikkels en hij kan niet goed zijn emoties reguleren. Hij heeft moeite met grenzen en kent een gebrekkige impulsbeheersing. Dit laatste kan zich uiten in agressief of seksueel grensoverschrijdend gedrag waarna betrokkene de consequenties van zijn gedrag niet overziet. In dagelijkse activiteiten heeft betrokkene veel uitleg en ondersteuning nodig. Hij krijgt medicatie om rustig te blijven.
2.4.
De voortzetting van het verblijf is naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Betrokkene heeft (externe) structuur en duidelijkheid nodig. Betrokkene is bovendien al langdurig afhankelijk van de intensieve zorg, die enkel geboden kan worden in een Wzd-accommodatie.
Er zal toegewerkt worden naar een open afdeling en voor de overgang daarnaar, maar ook daarna is een duidelijk juridisch kader van belang om betrokkene te kunnen begrenzen. Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden, omdat binnen de huidige setting zoveel mogelijk wordt geprobeerd maatregelen af te bouwen en vrijheden uit te breiden, maar betrokkene afhankelijk blijft van intensieve begeleiding, structuur en begrenzing die in de huidige instelling geboden wordt.
2.5.
Anders dan de advocaat is de rechtbank verder van oordeel dat voldoende is gebleken dat betrokkene zich verzet tegen voortzetting van het verblijf. De rechtbank verwijst hierbij naar de medische verklaring, waarin is aangekruist dat de voortzetting van het verblijf wordt geacht onvrijwillig te zijn vanwege verzet tegen het zorgplan, conform artikel 24 lid 6 Wzd met als motivering dat betrokkene in de afgelopen periode geen actief verzet toont tegen het verblijf, maar snel ontregelt en continu begrensd moet worden in zijn vrijheden om te voorkomen dat hij terugvalt in een ernstig toestandsbeeld. Het inzicht hierin ontbreekt bij betrokkene. Er wordt voor hem bepaald dat hij een zeer prikkelarm programma heeft. Op momenten dat cliënt gespannen raakt, geeft hij soms aan elders te willen wonen en kan hij korte momenten van verzet tonen tegen bepaalde interventies. De rechtbank is op grond hiervan en gezien de vele maatregelen die genomen moeten worden om de vrijheidsbeperking die noodzakelijk is in de behandeling van betrokkene te kunnen toepassen, van oordeel dat niet gezegd kan worden dat betrokkene voortdurend instemt met de behandeling.
2.6.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor verlening van een opvolgende rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf als bedoeld in de Wzd.
2.7.
Omdat het plan is om betrokkene binnen afzienbare termijn over te plaatsen naar een open afdeling, maar ook vanwege het karakter van de behandeling, waarbij betrokkene voortdurend wordt bijgestuurd en in zijn vrijheid wordt beperkt, zal de rechtbank het verzoek voor de duur van drie jaar toewijzen. De rechtbank acht niet voorzienbaar dat er in die periode in het geheel geen vrijheidsbeperkingen meer nodig zullen zijn waartegen betrokkene zich, al dan niet kortdurend, verzet. De plaatsvervangend zorgverantwoordelijke heeft immers verklaard dat, als zaken iets ingewikkelder worden of niet gaan zoals betrokkene wil, hij boos kan worden en dan niet meewerkt. Mogelijk wordt in de loop van de verdere behandeling, die tot nu toe toch een positieve ontwikkeling heeft opgeleverd, het verzet van betrokkene nog verder gereduceerd en is een rechterlijke machtiging niet meer nodig.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een opvolgende machtiging tot voortzetting van het verblijf ten aanzien van
[naam], geboren op [geboortedatum] .
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 18 oktober 2025;
3.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven en getekend door mr. M. van der Hoeven, rechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2022.
..
fn. 896
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.