ECLI:NL:RBNNE:2022:393

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
18/242929-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging en recidive met verminderde toerekeningsvatbaarheid; oplegging van een contact- en locatieverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich gedurende een periode van twee jaar schuldig heeft gemaakt aan belaging van het slachtoffer. De verdachte heeft stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer door herhaaldelijk contact met haar te zoeken, ondanks dat zij herhaaldelijk had aangegeven geen contact te willen. De belaging begon met een anonieme ontmoeting in de sportschool en escaleerde naar het versturen van vriendschapsverzoeken via sociale media, het opwachten van het slachtoffer bij de sportschool, en het sturen van bloemen naar haar huisadres. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks een stopgesprek, zijn gedrag heeft voortgezet, wat leidde tot gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor belaging en heeft daarbij rekening gehouden met zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid, als gevolg van autisme en andere psychische aandoeningen. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, en een contact- en locatieverbod voor de duur van drie jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zowel materiële als immateriële schade heeft geleden door de gedragingen van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte verplicht om een bedrag van € 2.181,63 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/242929-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 februari 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 februari 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C. Lammers, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.H.G. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 12 oktober 2018 tot en met 25 september 2020 te Veendam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door,
-telkens vriendschapsverzoeken via sociale media naar die [slachtoffer] te versturen en/of -die [slachtoffer] bijna dagelijks in de sportschool te benaderen en/of aan te spreken en/of in die directe nabijheid van die [slachtoffer] te staan als ze aan het sporten is en/of
-die [slachtoffer] op te wachten bij de sportschool en/of
-die [slachtoffer] aan te spreken als ze uit is en/of telkens aan te staren en/of
-die [slachtoffer] de woorden toe te voegen (zakelijk weergegeven): "dat ze van hem is" en/of "waarom ze hem negeert" en/of "of ze nog gaat sporten" en/of "dat als hij die [slachtoffer] niet mocht hebben dan niemand" en/of "dat Allah haar heeft uitgekozen voor hem" en/of
-de auto waar die [slachtoffer] in reed te blokkeren en/of
-die [slachtoffer] op te zoeken op haar werkplek en/of
-bloemen naar het huisadres van die [slachtoffer] te sturen en/of
-die [slachtoffer] te achtervolgen en/of waarbij verdachte zijn gedrag voortzet ook na het met hem gevoerde stopgesprek, met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het feit gevorderd. De officier van justitie acht het feit op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen te bewijzen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe samengevat – aangevoerd, dat er voor verdachte teveel onduidelijkheid bestond over de grens van de persoonlijke levenssfeer van aangeefster door de wisselende signalen die zij gedurende de ten laste gelegde periode aan hem heeft afgegeven. Zo blokkeerde zij hem enerzijds op Instagram, maar zocht anderzijds wel steeds contact met hem (in de sportschool, het café en op de parkeerplaats Borgerswold).
Daarbij kunnen niet alle ten laste gelegde handelingen opgenomen onder de gedachtestreepjes worden bewezen, zoals het aangeefster opwachten bij de sportschool, haar telkens aan te staren en de auto waarin zij reed te blokkeren.
Van de handelingen die wel hebben plaatsgevonden staat niet vast dat dit in de ten laste gelegde periode is geweest en dat de aard, frequentie, intensiteit en duur ervan dusdanig waren dat verdachte daardoor stelselmatig inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster heeft gemaakt.
Onder verwijzing naar het over verdachte opgemaakte NIFP-rapport heeft de raadsvrouw subsidiair aangevoerd dat verdachte, door zijn autisme waarbij sprake is cognitieve vervormingen, sociale situaties niet goed kan inschatten en het gedrag van anderen op een verkeerde manier kan interpreteren en grenzen daarbij mogelijk niet herkent. Dit wreekt zich temeer indien sprake is van onduidelijk gedrag van de ander, zoals in deze zaak bij aangeefster, en maakt dat niet kan worden bewezen dat verdachte enig opzet heeft gehad op het wederrechtelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster met het oogmerk haar te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 september 2020, opgenomen op pagina 4 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020266128, d.d. 3 december 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Ik was op vrijdag 12 oktober 2018 aan het sporten bij mijn fitness studio in Veendam. Toen werd ik aangesproken door een man. Ik zag dat hij al een tijdje naar mij aan het kijken was. Ik hoorde hem zijn zich voorstellen als [verdachte] en hij vroeg om mij naam. Ik zei dat ik [slachtoffer] heette.
Op die dag, in de avonduren, kreeg ik een vriendschapsverzoek op mijn Instagram, facebook en snapchataccount door [verdachte]. Ik had de vriendschap verzoeken niet geaccepteerd. Ik kreeg de dagen erna verschillende vriendschap verzoeken van accounts met onbekende namen op Instagram. Ik accepteerde de verzoeken niet, maar ik kon wel het berichtje lezen dat bij het verzoek was toegevoegd. Ik zag dat het rare berichten waren. Om een voorbeeld te noemen: 'zware zware afknappertje, nu laat ik je met rust, voorgoed'. Dit werd dan verstuurd via Instagram door een [accountnaam]. Elke keer blokkeerde ik zo’n account en werd ik weer toegevoegd door een soort gelijke account met een raar bericht erbij. Dit ging een aantal weken zo door en ik dacht als ik het negeer dan ging het vanzelf wel over.
(p. 5) In de weken hierna werd ik door [verdachte] lastig gevallen als ik aan het trainen was in mijn sportschool. Hij liep dan op mij af en ik zag dat hij achter mij ging staan als ik aan het 'squaten' was. Ik vroeg hem om hier mee op te houden en ik zag dat hij dan gewoon bleef staan en naar bleef mij staren. Ik werd er hier erg ongemakkelijk door. Ik zag dan dat hij dan uiteindelijk wel wegliep en dan ging hij verder staren vanaf een afstandje. Als ik dan klaar was met sporten zag ik dat hij in zijn auto voor de uitgang van de sportschool zat te wachten en naar mij zat te kijken. Ik werd hier erg bang door.
Dit soort incidenten kwamen vaak voor in 2018. Hij was er nagenoeg elke keer als ik zelf er ook was. Hij sprak me dan vaak aan of hij ging vlak achter mij staan als ik een oefening deed. Ik zag ook dat hij de hele tijd naar mij ging staren. Wanneer ik dan klaar was, zag ik dat hij in zijn auto aan het wachten was. Ik zag dan dat hij naar mij zat te staren. Ik sportte destijds vier tot vijf dagen in de week en elke keer benaderde hij mij. Ik zei dan tegen hem dat hij weg moest gaan en dat ik niet met hem in contact wou komen.
Het ging in 2019 door met het gedrag van [verdachte]. Op dinsdag 2 juli 2019 kreeg ik een vriendschap verzoek binnen van [accountnaam] en ik zag dat er een bericht was getypt. Ik had gelijk door dat het [verdachte] was. Ik werd nog steeds bijna dagelijks in de sportschool door hem lastig gevallen.
Ergens in het begin van mei 2019, zag ik dat ik op WhatsApp een bericht kreeg van het telefoonnummer: +[telefoonnummer]. Het was [verdachte]. Ik zag dat hij aan mij vroeg, waarom ik zo kut tegen hem deed. Ik blokkeerde hem hierop gelijk. Ik kreeg op zaterdag 13 juli 2019, op Instagram een berichtje van [accountnaam]. Ik had later gehoord dat dit het bedrijf van [verdachte] is. Ik kreeg op dinsdag 6 augustus 2019, een berichtje op Instagram van [accountnaam].
Op woensdag 7 augustus 2019 was ik rond 19.00 uur, samen met [naam 1] een drankje aan het drinken bij café [naam café] in Veendam. Ik zag dat [verdachte] aan de bar ging zitten op ongeveer tien meter afstand van ons. Ik zag dat hij op ons af kwam lopen en dat hij bij ons aan de tafel kwam staan. Ik hoorde hem zeggen of hij met mij kon praten, dat ik van hem was, waarom ik hem negeerde, wat ik aan het doen was en of ik nog ging sporten. Ik zei dat hij weg moest gaan. Na ongeveer tien minuten ging hij eindelijk weg.
Ergens in december 2019 begon ik weer berichten te krijgen op Instagram en via WhatsApp.
Ik werd wederom aangesproken door [verdachte] in [naam café] in Veendam.
(p. 6) Ik hoorde hem toen zeggen dat ik een hoer was en dat ik van hem was. Het ging eigenlijk in de periode van december 2019 tot en met maart 2020 zo door. Als ik ergens een drankje deed dan kwam [verdachte] in eens naar mij toe lopen en begon hij mij of uit te schelden of mij zijn liefde te verklaren. Hij zei dingen zoals: Allah heeft jou uitgekozen voor mij, als ik jou niet krijg dan zou niemand jou krijgen en dat ik van hem was. Ik voelde mij hierdoor erg onveilig en ik durfde niet meer alleen over straat te lopen.
Op zaterdag 14 maart 2020, hadden wij online aangifte gedaan. Hierna heeft er een stopgesprek plaatsgevonden. Het was hierna was even rustig. Totdat hij op zondag 19 juli 2020, via zijn Instagram account: [accountnaam], mijn moeder een bericht stuurde.
Op vrijdag 31 Juli 2020 omstreeks 21.30 uur was ik samen met [naam 2] in Borgerswold in Veendam. Ik zag dat er een zwarte Opel het parkeerterrein op kwam rijden. Ik zag gelijk aan de auto dat het de auto van [verdachte] was. Ik zag dat hij zijn auto voor de auto van [naam 2] parkeerde. Hierdoor blokkeerde hij de auto van [naam 2] waardoor wij niet weg konden rijden. Ik zag dat hij uitstapte. Ik hoorde hem weer zeggen dat wou weten waarom ik hem negeerde. Ik hoorde hem daarna zeggen hij wou weten waarom ik aangifte had gedaan. Dat Allah mij had uitgekozen als zijn vrouw. Eigenlijk zei hij het zelfde als de vorige keren dat hij mij aansprak. Hij heeft ongeveer tien minuten lang de auto geblokkeerd.
Op die dag om 21.45 uur stuurde hij [verdachte] mij een berichtje op WhatsApp waarin hij zei dat hij blij was dat we hadden gesproken. Ik zag dat hij door bleef berichten. Op woensdag 26 augustus 2020 om 11.14 uur kreeg ik een sms van [verdachte]. Op de nacht van zondag 6 september omstreeks 00.00 uur was ik in [naam uitgaansgelegenheid] in Veendam. Ik zag dat [verdachte] links van mij kwam staan en hij begon met mij te praten. Ik liep vervolgens samen met [naam 2] naar een andere tafel toe. Ik zag dat [verdachte] achter ons aankwam lopen. Ik zei dat hij ons met rust moest laten. Ik zag dat hij iets verder van ons ging staan. Ik zag dat hij de hele tijd zat te staren.
(p. 7) Die nacht, om 02.40 uur, kreeg ik een sms van [verdachte], waarin stond: "dit doet mij pijn!”. Op vrijdag 11 september 2020, was ik om 22.45 uur [naam uitgaansgelegenheid] binnengegaan. Ik zag dat om 23.00 uur [verdachte] binnen kwam lopen. De rest van de avond en nacht zat hij naar mij te staren. Ik ging in september 2020 elk weekend op stap in [naam uitgaansgelegenheid], elke keer was [verdachte] er weer. hij zat dan of naar mij te staren of hij benaderde mij en begon tegen mij te praten. Op maandag 14 september 2020 om 21.30 uur was ik bij Borgeswold. Ik hoorde hem zeggen of hij met mij kon praten. Ik antwoord hierop met nee. Ik hoorde hem vervolgens naar mij schreeuwen. Ik hoorde hem zeggen dat ik van hem was, dat Allah mij voor hem had uitgekozen en dat als hij mij niet mocht hebben dan zou niemand mij krijgen. Ik werd hierdoor erg bang. Ik bleef zeggen dat hij weg moest gaan. Maar hij bleef maar doorgaan met schreeuwen. Ik liep samen met [naam 2] toen weg naar mijn auto toe. Op donderdag 17 september 2020, omstreeks 16.00 uur, kwam mijn moeder thuis en zag ze dat er een bos bloemen was bezorgd. Er was een kaartje aan het bosje bloemen bevestigd. Ik zag dat er op het kaartje stond: "De mooiste gele kuikentje op deze aarde". Ik vermoede dat dit van [verdachte] kwam. Ik vroeg aan hem of hij de bos bloemen had gestuurd. Ik zag dat hij antwoorde met ja. Ik vroeg aan hem wat er ook alweer stond op het kaartje. Ik zag dat hij antwoorde met: "de mooiste gele kuikentje op deze aarde". Ik had hem ook gevraagd hoe hij wist waar ik woonde. Ik zag dat hij hierop antwoorden met de opmerking: "ik zag je auto weer en ik had je op afstand achtervolgt, zo ben ik er achter gekomen waar je woonde".
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 26 september 2020, opgenomen op pagina 51 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 2]:
A: [slachtoffer] en ik kennen elkaar eigenlijk nog niet heel erg lang, ik denk nu vier of vijf maanden. Zij begon ook meteen te vertellen over [verdachte]. (p. 52) A: Dat is de beruchte stalker. Het is [verdachte].
A: Wij waren op een parkeerplek in Borgerswold. Wij dachten we gaan daar gewoon even staan en even chillen en toen was meneer daar ineens.
A: Als wij ergens staan dan komt hij ons ook steeds opzoeken. Hij gaat nu ook steeds naar de plekken waar wij vaak komen. Wat ze ook zegt, het heeft geen zin. Als zij zegt laat me met rust, dat begrijpt hij niet. Dan zegt hij, oké dat is goed, maar dan zoekt hij haar toch weer op en komt er weer een berichtje.
(p. 54) V: Zijn er verder nog incidenten waar jij getuige van bent geweest?
A: Nog een incident in Borgerswold.
V: Wanneer was dat?
A: Ongeveer drie maanden terug denk ik.
A: Toen kwam hij naar mij en [slachtoffer] toe dat hij met [slachtoffer] wilde praten. [slachtoffer] zei dat ze dat niet wou. Hij bleef aandringen dat hij met haar wilde praten en ging ook niet weg. Hij zei dat hij een eerlijke kans wilde van [slachtoffer] en haar echt een leuke meid vond. [slachtoffer] zei letterlijk dat hij weg moest gaan en dat zij niets van hem wilde. Hij zei dat hij dat niet leuk vond en dat hij vond dat hij een eerlijke kans verdiende.
V: Heb je dit gesprek zelf ook gehoord?
A: Ja, ik was erbij, ik stond ernaast. Hij wou ook echt graag met haar praten zonder mij erbij. Uiteindelijk zijn wij de auto ingestapt en zijn wij weggegaan.
V: Zijn er nog andere incidenten?
A: Nog een andere keer. Toen waren [slachtoffer] en ik gaan zwemmen in Nieuwe Pekela. Toen kreeg [slachtoffer] ineens een bericht van een nicht van [verdachte]. [slachtoffer] had [verdachte] overal op geblokkeerd. Die nicht had [slachtoffer] een bericht gestuurd met een screenshot van het gesprek tussen [verdachte] en [naam 3]. Toen moest dit bericht via de nicht van [verdachte] alsnog bij [slachtoffer] terecht komen als screenshot. Dat was op 9 augustus 2020.
(p. 56) Toen liepen we naar de auto en in de auto zeiden we tegen elkaar, dit houdt niet op. En dat was ook zo. De volgende dag had [slachtoffer] alweer een berichtje. Daar stuurde hij in: Ik ben echt blij dat we hebben gepraat [slachtoffer], thanks dat ik mag praten met.
A: We waren in [naam uitgaansgelegenheid], dit was of het weekend van 4/5 september of 11/12 september 2020.
Ik was daar samen met [slachtoffer] en [verdachte] was daar ook. We krijgen onze wijn van de barkeeper en toen vroeg [verdachte] aan de barkeeper, wat drinken zij? Toen zei zij, zij drinken zoete witte wijn. [verdachte] zei dat hij ook wilde.
[slachtoffer] en ik liepen toen naar een tafeltje. Binnen de kortste keren stond [verdachte] bij ons aan tafel. Wij liepen toen naar een andere plek. Elke keer als hij bij ons in de buurt kwam dan gingen wij ergens anders staan. Op openbare plekken gaat hij nooit zo tegen ons tekeer. De keer erna dat ik hem zag, dat was in de week voor 17 september 2020, de exacte datum weet ik niet. We hadden wat te eten en drinken gehaald. Ik zag vanaf de linkerkant van [slachtoffer] [verdachte] aan komen lopen. Hij zegt tegen [slachtoffer], mag ik misschien even met je praten. Waarop [slachtoffer] zegt nee ik wil niet met je praten. Daarop zegt [verdachte], maar ik wil toch even met je praten. Ik wil je twee dingen zeggen, twee dingen die ik niet leuk vind. Eén, jij komt heel vaak in [naam uitgaansgelegenheid], en ik vind meiden die in [naam uitgaansgelegenheid] komen dat zijn hoeren. Dus [slachtoffer] zegt, oké dus ik ben een hoer. [verdachte] zegt nee, nee, maar op deze manier gaat het niet werken tussen ons. Toen was het tweede punt dat [slachtoffer] ergens had geslapen en dat vond [verdachte] niet oké. Hij wilde toch weer één op één met [slachtoffer] praten en tot slot had hij nog één ding en dat zou zijn laatste ding voor eeuwig zijn. Dat was de keuze die [slachtoffer] moest maken tussen [verdachte] en [naam 2].
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 30 september 2020, opgenomen op pagina 58 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 1]:
V: Wat kun je verklaren ten aanzien van de aangifte van stalking gedaan door [slachtoffer]?
A: Ik was samen met [slachtoffer] op een terras in Veendam. Dit was bij café [naam café]. Dit was op 7 augustus 2019 zie ik in mijn telefoon. Ik heb het namelijk gefilmd en [slachtoffer] was met hem aan het praten.
(p. 59) A: Ik zag dat er een voor mij onbekende man op ons afkwam. Ik hoorde dat hij tegen [slachtoffer] begon te praten. [slachtoffer] had mij eerder al verteld dat ze werd lastig gevallen door een man genaamd [verdachte]. Ik kende deze man niet en wist niet hoe hij eruit zag. De man begon tegen [slachtoffer] te praten en toen stootte [slachtoffer] mij aan van dit is hem. Ik had ook al dit vermoeden.
V: Wat werd er gezegd?
A: Dat staat in de filmpjes.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 oktober 2020, opgenomen op pagina 187 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
(p. 187) [naam 1] gaf in haar verklaring aan filmpjes te hebben van het incident met verdachte
[verdachte] op 7 augustus 2019. Getuige [naam 1] heeft vervolgens vijf filmpjes naar mij gestuurd. Hieronder zal ik de een beschrijving geven wat er op de filmpjes te zien dan wel te horen is:
Filmpje 1
Er is een houten plank te zien ten tijde van het filmpje wat in een later filmpje een deel van een tafel blijkt te zijn. Tevens is er een deel van een bierviltje te zien. Verder is enkel een mannenstem en een vrouwenstem te horen. Het volgende wordt gezegd in het filmpje:
(M: Mannenstem, V: Vrouwenstem)
M: Ik ga weg, oké, ik geef toe ja ik geef toe ik kon niet stoppen contact met jou te zoeken want ik heb gezegd ik vind je echt een leuke meisje V: En toen?
M: Luister? Ik ging weg naar Turkije, dus mijn vraag aan jou, ik kom terug als jij mij ziet in de sportschool ga je mij wel groeten en ga je me wel gedag zeggen en dit en dat, waarom kun jij niet stoppen met contact of waarom kun jij niet stoppen met mij groeten dan V: Ik kan toch gewoon hoi zeggen of niet
M: Ja
V: Weet je dat is anders dan mij elke dag (onverstaanbaar) sturen dat is anders dan gewoon even hoi zeggen in de sportschool en verder gaan M: Ja oké.

(p. 188) Filmpje 2

Er is een houten plank te zien ten tijde van het filmpje wat in een later filmpje een deel van een tafel blijkt te zijn. Tevens is er een deel van een bierviltje te zien. Verder is enkel een mannenstem en een vrouwenstem te horen. Het volgende wordt gezegd in het filmpje:
(M: Mannenstem, V: Vrouwenstem)
M: Later heb ik gehoord dat je [slachtoffer] heette, dus kwam ik je account tegen, ik heb jou toegevoegd en ineens ging je me zomaar, zomaar mij blokkeren en dat, dat kon ik eigenlijk niet euh..accepteren zeg maar
5. De door verdachte ter terechtzitting van 3 februari 2022 afgelegde verklaring, voor zoverinhoudend:
Nadat ik [slachtoffer] in de sportschool had leren kennen heb ik haar een vriendschapsverzoek via sociale media gestuurd. Ik heb later ook andere berichten gestuurd. Ik wilde met haar praten over waarom ze bij de sportschool was weggegaan. Toen ze me had geblokkeerd heb ik heb een paar nepaccounts aangemaakt om toch met haar in contact te kunnen komen. Het klopt dat ik na het stopgesprek contact heb opgenomen met haar moeder. Ik heb haar bloemen gestuurd op haar huisadres.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 2 december 2020,opgenomen op pagina 73 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte: (p. 103) Ik wist waar ze woonde. Ik had je toch verteld dat ik die auto een paar keer heb gezien en dat ik heel goed met kentekens ben. En toen heb ik een keer die auto overdag zien rijden. Oh dat is hem. Dat is die ene auto. Die zag ik natuurlijk ergens in gaan bij een woonwijk daar parkeren.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt allereerst dat zij de aangifte geloofwaardig acht. De aangifte is consistent en gedetailleerd en vindt op essentiële onderdelen steun in de getuigenverklaringen van [naam 2] en [naam 1], de verklaring van verdachte ter terechtzitting en het proces-verbaal van bevindingen over de door getuige [naam 1] opgenomen telefoongesprekken tussen verdachte en aangeefster. In hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd ziet de rechtbank geen reden om aan juistheid van de verklaring van aangeefster te twijfelen.
De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen de onder de gedachtestreepjes ten laste gelegde gedragingen bewezen, met uitzondering van het aangeefster opzoeken op haar werk. Dat verdachte aangeefster heeft achtervolgd (laatste gedachtestreepje), leidt de rechtbank af uit het feit dat verdachte achter haar huisadres is gekomen door haar te volgen. Dit blijkt uit de aangifte en de verklaring van verdachte bij de politie, dat hij door het volgen van haar auto achter haar huisadres is gekomen. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij zulks in strijd met de waarheid heeft verklaard en dat de moeder van aangeefster hem heeft verteld waar zij woonde, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Voor zover ten laste gelegde gedragingen slechts op de aangifte berusten - en naar de mening van raadsvrouw daarom niet bewezen kunnen worden - overweegt de rechtbank dat voor een bewezenverklaring niet vereist is dat er ten aanzien van alle onderdelen twee bewijsmiddelen zijn. Het verweer wordt op dit punt verworpen.
De rechtbank is - anders dan de raadsvrouw - van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest.
Verdachte heeft gedurende een periode van twee jaar, met tussenpozen van soms enkele maanden, op indringende en obsessieve wijze geprobeerd met het aangeefster in contact te komen op de wijze als weergegeven in de tenlastelegging. Hij heeft zijn gedrag voortgezet ondanks dat zij hem te kennen had gegeven daar niet van gediend te zijn. Toen zij hem op Instagram had geblokkeerd, heeft hij door het aanmaken van nepaccounts geprobeerd toch weer contact met haar te krijgen.
Nadat op 17 maart 2020 een zogenoemd stopgesprek met hem had plaatsgevonden, heeft hij aangeefster een korte tijd met rust gelaten, maar zette hij daarna zijn gedragingen toch weer voort, allereerst door contact met haar moeder op te nemen.
Door aldus te handelen heeft de verdachte aangeefster gedwongen tot het dulden van contact met hem, terwijl zij hem duidelijk te kennen had gegeven geen contact meer met hem te willen. Uit de verklaringen van aangeefster volgt dat de gedragingen van verdachte grote gevolgen voor haar persoonlijk leven en haar persoonlijke vrijheid hebben gehad.
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet op het feit heeft gehad overweegt de rechtbank als volgt.
In het psychologische rapport van drs. B.Y. van Toorn, waarnaar de raadsvrouw heeft verwezen ter onderbouwing van haar verweer, wordt geadviseerd verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. Uit het rapport, noch anderszins is gebleken dat bij verdachte ten tijde van het handelen ieder inzicht in de reikwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak. Dit rechtvaardigt de conclusie dat van enig opzet bij het handelen van verdachte sprake is geweest. De rechtbank is aldus van oordeel dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de belaging van aangeefster.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 12 oktober 2018 tot en met 25 september 2020 te Veendam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door,
-telkens vriendschapsverzoeken via sociale media naar die [slachtoffer] te versturen en
-die [slachtoffer] bijna dagelijks in de sportschool te benaderen en aan te spreken en in die directe nabijheid van die [slachtoffer] te staan als ze aan het sporten is en
-die [slachtoffer] op te wachten bij de sportschool en
-die [slachtoffer] aan te spreken als ze uit is en telkens aan te staren en
-die [slachtoffer] de woorden toe te voegen (zakelijk weergegeven): "dat ze van hem is" en "waarom ze hem negeert" en "of ze nog gaat sporten" en "dat als hij die [slachtoffer] niet mocht hebben dan niemand" en "dat Allah haar heeft uitgekozen voor hem" en -de auto waar die [slachtoffer] in reed te blokkeren en
-bloemen naar het huisadres van die [slachtoffer] te sturen en
-die [slachtoffer] te achtervolgen, waarbij verdachte zijn gedrag voortzet ook na het met hem gevoerde stopgesprek, met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te dulden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Belaging.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het volgende gevorderd:
  • veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvanzeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden;
  • oplegging aan verdachte van de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr voor deduur van drie jaren, met toepassing van vervangende hechtenis van twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van zes maanden, en de directe uitvoerbaarheid van de maatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - voor het geval de rechtbank tot een veroordeling komt - gepleit voor de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zonder oplegging van een voorwaardelijk strafdeel, dan wel een voorwaardelijk strafdeel van hooguit twee weken.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van de psycholoog en reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van twee jaren schuldig gemaakt aan belaging zoals bewezenverklaard. Het slachtoffer werd daarbij, op verschillende manieren, steeds gedwongen contact met hem te hebben, terwijl zij meermalen bij hem had aangegeven daar niet van gediend te zijn. Wat was begonnen als een eerste anonieme ontmoeting in de sportschool, leidde uiteindelijk tot de bezorging namens verdachte van een bos bloemen op haar huisadres.
Door aldus te handelen heeft de verdachte de grens van het toelaatbare ver overschreden en daarmee op indringende wijze een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster en heeft hij gevoelens van onrust en angst bij haar veroorzaakt, hetgeen blijkt uit de namens haar ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage van 16 maart 2021, opgemaakt door drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog.
De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de zin van autisme, al dan niet in combinatie met lage intellectuele vaardigheden en trekken van ADHD. Daarvan was ook sprake ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en ingeschat wordt, dat de keuze in handelingsvrijheid daardoor in sterke mate werd ingeperkt. Het advies luidt om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder, te weten op 18 september 2019 door de politierechter in deze rechtbank, onherroepelijk is veroordeeld voor belaging en dat hij het huidige feit in de proeftijd van die veroordeling heeft gepleegd. Kennelijk heeft deze veroordeling en de daaraan verbonden bijzondere voorwaarden verdachte er niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
In het rapport van Reclassering Nederland d.d. 10 maart 2021 wordt het recidiverisico als hoog ingeschat en wordt vastgesteld dat het huidige toezicht (op grond van genoemd vonnis) recidive niet heeft kunnen voorkomen. In het rapport wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, onder oplegging van bijzondere voorwaarden, die samengevat inhouden:
  • meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandeling;
  • contactverbod
  • locatieverbod (met EM)
  • locatiegebod
  • meewerken aan middelencontrole
  • oplegging van de maatregel ex artikel 38v Sr- inzicht op gegevensdragers.
De heer [naam 4] heeft ter terechtzitting namens de reclassering primair geadviseerd om, alvorens de zaak af te doen, nader onderzoek naar de persoon van verdachte te laten uitvoeren, vanwege mogelijk nieuwe verdenkingen terzake van belaging. De uitkomsten van zo’n onderzoek kunnen de reclassering houvast bieden bij het formuleren van mogelijk andere bijzondere voorwaarden, nu het toezicht met de huidige voorwaarden onvoldoende is gebleken om recidive te voorkomen. Subsidiair dient aan een voorwaardelijk strafdeel als extra bijzondere voorwaarde opgenomen te worden dat verdachte zich aan de aanwijzingen en voorwaarden van de reclassering zal houden.
Gelet op onder meer de aard en de ernst van het feit en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ziet de rechtbank evenwel geen ruimte voor oplegging van een (voorwaardelijke) gevangenisstraf van langere duur dan de periode die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 198 dagen. Nader onderzoek van verdachte voor het bepalen van eventuele voorwaarden is daarom niet zinvol.
Verdachte loopt nog tot 13 april 2023 in een proeftijd van zijn vorige veroordeling en dient zich op grond daarvan te houden aan de daarbij gestelde bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht. Bij overtreding van de voorwaarden kan worden gehandhaafd en er kan, indien de voorwaarden niet toereikend zijn, om wijziging ervan worden verzocht.
Gelet op het grote recidivegevaar en omdat het lopende contactverbod ziet op een ander slachtoffer dan aangeefster, ziet de rechtbank wel aanleiding om aan verdachte de maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen in de vorm van een contact- en locatieverbod ten aanzien van respectievelijk aangeefster en de straat waar zij woont.
Daarbij zal de rechtbank bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, alsmede dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
De rechtbank is van oordeel dat een contact- en locatieverbod, op de wijze zoals hierna omschreven, noodzakelijk is ter voorkoming van strafbare feiten. De maatregel zal worden opgelegd voor de duur van drie jaren.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 901,63 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot algehele toewijzing van de vordering, verhoogd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, omdat verdachte moet worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de gestelde immateriële schade fors gematigd dient te worden, mede gelet op de eigen rol die aangeefster in het feit heeft vervuld. De vordering dient voor wat betreft de kosten voor fysiotherapie, inclusief de extra ziektekostenverzekering daarvoor, niet-ontvankelijk te worden verklaard nu deze in een te ver verwijderd verband staan van het bewezenverklaarde. De vordering dient voor wat betreft de kosten sportschool niet-ontvankelijk te worden verklaard nu niet duidelijk is of de benadeelde partij bij de sportschool teruggave van het abonnementsgeld heeft gevraagd.
Ten aanzien van de reiskosten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Materiële schade
De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • Reiskosten : € 57,63
  • Kosten fysiotherapie : € 531,-
  • Aanvullende verzekering fysiotherapie 2020 en 2021 : € 189,-
  • Kosten sportschool
Totaal : € 901,63
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft de reiskosten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank zal de vordering in zoverre toewijzen.
Ook de kosten sportschool komen voor toewijzing in aanmerking nu de benadeelde partij door het handelen van verdachte geen gebruik heeft kunnen maken van het abonnement dat zij op de sportschool had. Dat zij de sportschool mogelijk niet verzocht heeft om teruggave van haar abonnementsgeld, zoals door de raadsvrouw is gesteld, maakt dit niet anders.
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat de kosten - verband houdend met fysiotherapie niet als rechtstreekse schade kunnen worden aangemerkt, zodat de vordering in zoverre nietontvankelijk zal worden verklaard. De rechtbank zal bepalen dat de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Immateriële schade
Verder is voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft haar vordering in zoverre voldoende onderbouwd. De benadeelde partij heeft zich langdurig angstig en onveilig gevoeld, zoals ook naar voren is gekomen in de slachtofferverklaring die namens haar ter terechtzitting is voorgelezen. De rechtbank zal de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 2.000,- en zal de vordering op dit punt voor het overige afwijzen.
Resumerend leidt het voorgaande tot:
  • toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 2.181,63 (€ 57,63 + € 124,- + € 2.000,-),vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 september 2020;
  • niet-ontvankelijkverklaring van de vordering tot een bedrag van € 720,- (€ 531,- + € 189,-);- afwijzing van de vordering tot een bedrag van € 3.000,-.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 38v, 38w en 285b van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 198 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van drie jaren:

  • op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer],wonende aan de [straatnaam] te [woonplaats];
  • zich niet zal ophouden in het gebied in de [straatnaam] te Veendam.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.181,63(zegge: tweeduizend en honderd en eenentachtig euro en drieënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2020.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 720,- nietontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] af tot een bedrag van € 3.000,-.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een bedrag van € 2.181,63 (zegge: tweeduizend en honderd en eenentachtig euro en drieënzestig eurocent), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 25 september 2020. Dit bedrag bestaat uit € 181,63 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 31 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. M.S. van der Kuijl en mr. J.G.F. van Boven, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 februari 2022.
Mr. Van der Kuijl is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.