ECLI:NL:RBNNE:2022:3927

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
9907342
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen wegens onvoldoende ernstig verwijtbaar handelen door de werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de verzoekende partij, Go-Install, en de verwerende partij, een werknemer die in dienst was als Algemeen Medewerker. De verzoekende partij had het verzoek ingediend op basis van (ernstig) verwijtbaar handelen van de werknemer, die zich ziek had gemeld en niet op school was verschenen, terwijl zijn salaris wel doorbetaald werd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen voldoende bewijs was voor het verwijtbaar handelen van de werknemer en dat de verzoekende partij niet had gehandeld in overeenstemming met goed werkgeverschap. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer niet in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten vanwege een arbeidsconflict en dat de verzoekende partij onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van (ernstig) verwijtbaar handelen. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd afgewezen, en de verzoekende partij werd veroordeeld in de proceskosten van de verwerende partij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer: 9907342 AR VERZ 22-37
beschikking van de kantonrechter ex artikel 7:669 lid 3 BW d.d. 19 juli 2022
inzake
[verzoekende partij], handelend onder de naam Go-Install,
[zaakdoende],
verzoekende partij in de zaak van het verzoek, verwerende partij in de zaak van het voorwaardelijk tegenverzoek, hierna te noemen [verzoekende partij],
gemachtigde mr. N.B.P. Arets, werkzaam bij D.A.S. Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. te Amsterdam (postbus 23000, 1100 DM),
tegen
[verwerende partij],
wonende te [woonplaats],
verwerende partij in de zaak van het verzoek, verzoekende partij in de zaak van het voorwaardelijk tegenverzoek, hierna te noemen [verwerende partij],
gemachtigde: mr. J. Wijnia, advocaat te Groningen.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoekende partij] heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, ingekomen ter griffie op 30 mei 2022. [verwerende partij] heeft op 23 juni 2022 een verweerschrift en een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 6 juli 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [verzoekende partij] nog producties toegezonden.

2.De feiten

2.1
[verwerende partij], geboren op [geboortedatum] 2001, is op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van twaalf maanden op 11 oktober 2021 bij verzoeker in dienst getreden in de functie van Algemeen Medewerker tegen een salaris van laatstelijk € 1.585,00 bruto per maand, exclusief emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Metaal en Techniek van toepassing. Volgens de bepalingen van voormelde CAO bestaat een volledige werkweek uit 38 uur. Voorafgaand aan voormeld dienstverband was [verwerende partij] sinds januari 2020 op uitzendbasis werkzaam bij [verzoekende partij].
2.2
Feitelijk is sprake van een praktijk- en onderwijsovereenkomst. In voormeld kader volgt [verwerende partij] bij het Alfa-college gedurende de periode van 1 augustus 2021 tot 31 juli 2023 een zogenaamde beroepsbegeleidende leerweg (BBL) opleiding tot eerste monteur woning en heeft hij daarnaast met [verzoekende partij] een praktijkovereenkomst gesloten gedurende opgemelde periode. [verzoekende partij] volgde de opleiding doorgaans op de dinsdagen tussen 15.00 uur en 22.00 uur, terwijl hij daarvoor van 7.00 uur tot 13.00 veelal nog bij [verzoekende partij] werkzaam was. Volgens artikel 72 van de toepasselijke CAO dienen scholingsuren als salaris te worden doorbetaald. In artikel 21 van de arbeidsovereenkomst is een studiekostenbeding opgenomen.
2.3
Op 16 februari 2022 heeft tussen [verzoekende partij] en [verwerende partij] een gesprek plaatsgevonden. Bij brief van 21 februari 2022 heeft [verzoekende partij] onder meer aan [verwerende partij] meegedeeld:
“(…..).
Onderwerp: Beëindiging contract & leerovereenkomst
(…..).
Zoals 16-02-2022 met jouw besproken hierbij een verslag van de reden van beëindiging contract en leerovereenkomst
Reden van beëindiging:
In Januari 2020 ben je bij Go-install als leerling via het uitzendbureau Jobdirekt bij mij in dienst gekomen. Op 11-02-2020 heb je toen je 1e officiële waarschuwing gehad van mij ([verzoekende partij]). Je 2e waarschuwing heb je in maart 2020 ontvangen via het uitzendbureau, dit om verschillende redenen. Verslag is bijgesloten.
Uiteindelijk hebben we toen ook afscheid van elkaar genomen. In oktober 2021 zijn we elkaar toch weer tegengekomen en heb ik besloten je weer een kans te geven en heb jij beterschap belooft.
Helaas komt dit niet tot uiting. Ik heb klachten van jouw ontvangen van zowel eigen werknemers als werknemers van andere bedrijven. De klacht bestaat uit: het niet werkzaam zijn binnen de werkuren, veel bezig op mobiele telefoon. (…..).
Daarnaast mag je gebruik maken van een bedrijfsauto (Caddy) die verzekerd is voor 2 personen en waar je een derde mee hebt vervoerd in de laadruimte. Voor dit soort zaken zijn wij niet verzekerd (……). Ook is er vanaf december al meerdere malen gevraagd om de factuur van jouw opleiding. Het geld is overgemaakt op jouw rekening maar wij zijn de factuur nodig voor de boeken.
(……).”
2.4
Bij brief d.d. 23 maart 2022 heeft de voormalige gemachtigde van [verwerende partij] aan [verzoekende partij] meegedeeld dat geen sprake is van een rechtsgeldige opzegging van de arbeidsovereenkomst onder mededeling dat [verwerende partij] bereid is om de bedongen werkzaamheden te verrichten.
2.5
Bij brief van 14 april 2022 heeft [verzoekende partij] [verwerende partij] voorgesteld om het dienstverband per 1 juli 2022 met wederzijds goedvinden te beëindigen.
2.6
[verwerende partij] heeft zich op 26 april 2022 ziekgemeld. Bij e-mail van 26 april 2022 heeft [verwerende partij] onder meer aan [verzoekende partij] meegedeeld:
“(…..).
Zoals bij jou bekend heb ik me vanaf gisteren ziek gemeld bij jou. De reden van mijn ziekmelding is dat ik de laatste tijd veel hoofdpijn heb en zeer slecht slaap. De afgeslopen periode is mij niet in de koude kleren gaan zitten en heeft toch zijn uitwerking op mij. De beschuldigingen van veel op mijn telefoon zitten, mijn werk niet goed doen, klachten over mij van collega’s. Het niet meer mogen komen op de bouw van [bedrijf], en het onderlinge gezeik over mijn pa hakt er bij mij wel in. Daarnaast zeg jij mij het arbeidscontract op en was ik genoodzaakt dit via de advocaat ongedaan te maken. Al deze punten zorgen bij mij voor veel stress.Ik ga deze week een afspraak maken bij de huisarts en dit met hem bespreken. Na mijn afspraak met de huisarts zal ik jou op de hoogte houden.
(……).”
2.7
Bij e-mail van 28 april 2022 heeft [verwerende partij] aan [verzoekende partij] meegedeeld dat hij niet akkoord gaat met het op 14 april 2022 ontvangen voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar dat hij wel akkoord kan gaan met een beëindigingsdatum van 1 augustus 2022 en dat hij bij geen akkoordbevinding hiervan zijn arbeidscontract zal uitdienen.
2.8
Op 4 mei 2022 heeft [verwerende partij] de bedrijfsarts geconsulteerd. In het terzake opgemaakte verslag van de bedrijfsarts staat onder meer vermeld:
“(….).
Conclusie over de arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte
Betrokkene is op dit moment niet in staat zijn werkzaamheden te verrichten. Er is echter geen medische oorzaak, er is sprake van een arbeidsconflict.
Adviezen (onder andere werkhervatting)
Het conflict zal opgelost moeten worden. Daarvoor verwijs ik naar de Richtlijn Arbeidsconflicten van STECR.
Vervolg
Er is geen vervolgafspraak gemaakt.
(……).”
2.9
[verzoekende partij] heeft [verwerende partij] zowel op 10 mei 2022 als op 13 mei 2022 opgeroepen om de werkzaamheden te hervatten na het voeren van een gezamenlijk gesprek. [verwerende partij] heeft aan deze verzoeken geen gehoor gegeven.
2.1
[verzoekende partij] heeft per 13 mei 2022 de loonbetalingen aan [verwerende partij] stopgezet. Dit is bevestigd aan de voormalige gemachtigde van [verwerende partij] onder mededeling dat een ontbindingsverzoek zal worden ingediend.
2.11
Bij email van 19 mei 2022 aan [verzoekende partij] heeft [verwerende partij] zich opnieuw ziek gemeld. In deze e-mail staat onder meer vermeld:
“(…..).
Ik ben gisteren bij de huisarts geweest.
Ik heb medicatie gekregen voor de klachten die ik heb.
Bij deze wil me ziek melden bij jou.
(……).”
2.12
In reactie hierop heeft [verzoekende partij] bij e-mail van 19 mei 2022 aan [verwerende partij] meegedeeld:
“(…….).
Het moge duidelijk zijn dat ik grote twijfels heb over deze ziekmelding en dat ik de hele gang van zaken zeer betreur.
Je hebt tot 2 maal toe geweigerd om na een goed gesprek jouw werkzaamheden te hervatten. Ik ben dan nu ook genoodzaakt geweest om jouw salaris per 13 mei 2022 stop te zetten.
Als klap op de vuurprijs heb ik ook nog bericht van school moeten ontvangen dat je amper bent verschenen terwijl je voor deze uren wel betaald krijgt.
Zelfs ben jij gisteren niet geweest voor een toets die je wel via ITS Leerning had moeten volgen en ik vandaag een mail heb ontvangen van je mentor die ons nu adviseert dat je het eerste leerjaar gewoon overnieuw moet doen.
Mijn advocaat zal op korte termijn een ontbindingsverzoek wegens ernstig verwijtbaar handelen indienen.
Aangezien ik geen arts ben zal ik als goed werkgever nogmaals een afspraak bij de bedrijfsarts inplannen.
(…..).”
2.13
[verzoekende partij] heeft een van de mentor van [verwerende partij] ontvangen e-mail d.d. 19 mei 2022 in het geding gebracht waarin onder meer staat vermeld:
“(…..).
Student [verwerende partij] was gisteren niet aanwezig, zal daarom ook niet mee doen om zijn basis deel eerste leerjaar af te ronden. Mijn advies is dan ook dat de heer [verwerende partij] het eerste leerjaar opnieuw moet doen. Ik had gedacht dat hij mij naar ons gesprek samen wel zou bellen maar helaas.
(…….).”
2.14
Op 31 mei 2022 heeft [verwerende partij] de bedrijfsarts opnieuw geconsulteerd. In het terzake opgemaakte verslag van de bedrijfsarts staat onder meer vermeld:
“(…..).
Conclusie over de arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte
Meneer is arbeidsongeschikt op medische gronden.
Adviezen (onder andere werkhervatting)
Na het vorige spreekuur is met het advies om (volgens de STECR-richtlijn Arbeidsconflicten) een mediator in te schakelen, niet conform de richtlijn gehandeld en is het conflict niet opgelost. Dat betrokkene destijds niet ziek bevonden werd op basis van een ziekte of gebrek, hield niet in dat betrokkene zijn werkzaamheden weer had kunnen hervatten, immers het arbeidsconflict was niet opgelost. Een en ander leidde tot verdere verslechtering van de verhoudingen, met als gevolg nu dat er zodanige medische beperkingen zijn opgetreden dat betrokkene nu wel arbeidsongeschikt bevonden wordt. Verdere begeleiding zal plaats moeten gaan vinden volgens de Wet verbetering Poortwachter.
Vervolg
Er zal dan ook binnenkort een Probleem Analyse opgesteld moeten worden.
(…..).”
2.15
Naar aanleiding van voormelde conclusie heeft [verzoekende partij] de loonstop per direct opgeheven waarna hij de loonbetalingsverplichtingen jegens [verwerende partij] heeft hervat.
2.16
[verzoekende partij] heeft een “
Jaaroverzicht deelnemerwaarnemingen” in het geding gebracht waarop zowel de door [verwerende partij] bijgewoonde schooluren staan vermeld als de geoorloofde en niet ongeoorloofde verzuimuren betreffende de periode van week 30 van 2021 tot en met week 19 van 2022. Onderaan het overzicht staat vermeld:
“Type Klokuren Lesuren
Aanwezig (P) 66.5 131
Geoorloofd afwezig (G) 0.0 0
Ongeoorloofd afwezig (C) 99.5 184”
2.17
[verwerende partij] heeft door hem zelf ingevulde urenbriefjes in het geding gebracht terzake van door hem bij [verzoekende partij] gewerkte uren in de periode van week 47 van 2021 tot en met week 12 van 2022.

3.Het verzoek

3.1
[verzoekende partij] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verwerende partij] op zo kort mogelijke wijze te ontbinden wegens primair (ernstig) verwijtbaar handelen in de zin van artikel 7:669b lid 3 sub e van het Burgerlijk Wetboek (BW) en subsidiair wegens een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub g BW, met veroordeling van [verwerende partij] in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan het primaire verzoek legt hij ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – zodanig (ernstig) verwijtbaar handelen van [verwerende partij], dat in redelijkheid niet van hem gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Tevens heeft hij aangevoerd dat er geen rekening met de geldende opzegtermijn hoeft worden gehouden en dat er ook geen aanleiding is om aan hem een transitievergoeding en/of billijke vergoeding toe te kennen. Voor zover zou worden geoordeeld dat geen sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen, stelt [verzoekende partij] zich op het standpunt dat de arbeidsverhouding dusdanig verstoord is geraakt, dat ook op deze grond van hem niet meer gevergd kan worden om de arbeidsovereenkomst voort te zetten.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[verwerende partij] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verwerende partij] subsidiair bij wijze van tegenverzoek om toekenning van een transitievergoeding ter hoogte van € 514,70 en een billijke vergoeding van € 8.571,53. Daarnaast verzoekt [verwerende partij] dat [verzoekende partij] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [verwerende partij] een transitievergoeding en/of een billijke vergoeding dient te worden toegekend.
5.2.
De kantonrechter stelt vast dat sprake is van een opzegverbod, omdat [verwerende partij] ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Dit opzegverbod staat gezien het bepaalde in artikel 7:671b lid 6 BW een ontbinding echter niet in de weg, omdat het verzoek geen verband houdt met de ziekte van [verwerende partij]. Het verzoek is immers gebaseerd op (ernstig) verwijtbaar handelen of een verstoorde arbeidsverhouding en dat staat los, gelet op de toelichting van partijen, van de ongeschiktheid wegens ziekte.
5.3
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verwerende partij] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
Verwijtbaar handelen
5.4
[verzoekende partij] heeft primair aangevoerd dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in het (ernstig) verwijtbaar handelen van [verwerende partij].
5.5
Uit artikel 7:669 lid 3 sub e BW volgt dat de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden wegens verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.6
[verzoekende partij] stelt, kort samengevat, dat [verwerende partij] verwijtbaar heeft gehandeld doordat hij niet goed functioneerde en dat ten gevolge van ontvangen klachten van opdrachtgevers en collega’s de situatie op de werkvloer onhoudbaar is geworden. Daarnaast heeft hij geconstateerd dat [verwerende partij] voor het overgrote deel niet op school is verschenen, terwijl zijn salaris wel gewoon werd doorbetaald. Door het vele verzuim dient hij het eerste leerjaar bovendien over te doen. Ten slotte heeft [verwerende partij] tot tweemaal toe en zonder afmelding geen gehoor gegeven aan de oproep om zich voor een gesprek te melden en daarna zijn werkzaamheden te hervatten. Subsidiair stelt [verzoekende partij] dat door voormelde handelwijze van [verwerende partij] de arbeidsverhouding tussen partijen zodanig duurzaam verstoord is, dat van een vruchtbare voortzetting van het dienstverband geen sprake meer kan zijn.
5.7
Bij gebreke van enige onderbouwing hiervan betwist [verwerende partij] dat hij niet goed functioneerde en dat [verzoekende partij] terzake hiervan klachten van opdrachtgevers en collega’s heeft ontvangen. Bovendien functioneerde hij als leerling-werknemer en diende hij bij de uitvoering van de opgedragen werkzaamheden te worden begeleid, maar deze begeleiding heeft hij nooit gekregen. Aan de hand van ingevulde urenbriefjes betwist [verwerende partij] de juistheid van het door [verzoekende partij] overgelegde jaaroverzicht terzake van de gestelde niet gevolgde schooluren. Daar komt bij dat hij op de schooldagen vaak door [verzoekende partij] is opgeroepen om voorafgaand aan school eerst nog van 7.00 uur tot 13.00 uur te werken en dat hij daarna nog tot 22.00 uur naar school moest. Nog daargelaten dat dit een schending van de Arbeidstijdenwet oplevert, werden deze overuren niet eens door [verzoekende partij] uitbetaald. [verwerende partij] erkent dat het wel eens voorkwam dat hij te moe was om ’s middags nog naar school te gaan, zodat hij dan in het weekend studeerde. [verwerende partij] stelt dat hij tot de ziekmelding op 19 mei 2022 wel alle schooltoetsen heeft gehaald. [verwerende partij] erkent dat hij geen gehoor heeft gegeven op oproepen van [verzoekende partij] om kort na zijn ziekmelding op gesprek te komen en zijn werkzaamheden te hervatten, aangezien dit niet in overeenstemming was met het advies van de bedrijfsarts van 4 mei 2022 en de terzake door deze voorgeschreven STECR richtlijnen. Bovendien heeft [verzoekende partij] geen mediator ingeschakeld. Aldus is onvoldoende gebleken om te oordelen dat hij dusdanig (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld dat dit een ontbinding van de arbeidsovereenkomst oplevert. Subsidiair voert [verwerende partij] aan dat voor zover sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, deze door toedoen van [verzoekende partij] is veroorzaakt.
5.8
De kantonrechter overweegt als volgt.
Met [verwerende partij] komt de kantonrechter allereerst tot de conclusie dat [verzoekende partij] het vermeende functioneren van [verwerende partij] en de uit hoofde hiervan ontvangen klachten van opdrachtgevers en collega’s niet nader met bewijsstukken heeft onderbouwd, zodat hieraan voorbij zal worden gegaan. Daarnaast heeft [verwerende partij] aan de hand van overgelegde urenbriefjes genoegzaam aannemelijk gemaakt dat het zich bij de stukken bevindende “Jaaroverzicht deelnemerwaarnemingen” incompleet en niet correct is. Gezien de nog jonge leeftijd van [verwerende partij] in combinatie met het karakter van de door hem gevolgde BBL-opleiding mocht uit hoofde van goed werkgeverschap bovendien van [verzoekende partij] verwacht worden dat hij [verwerende partij] op adequate wijze in de gelegenheid zou stellen om zijn opleiding te volgen en af te ronden. Hiermee is [verzoekende partij] in gebreke gebleven. Zo werd [verwerende partij] voorafgaand aan de te volgen schooluren op de dinsdagen nog vaak door [verzoekende partij] opgeroepen om werkzaamheden te verrichten. Bovendien werden de gevolgde schooluren niet conform de toepasselijke CAO als overuren aan [verwerende partij] betaald.
Doordat [verzoekende partij] [verwerende partij] zowel op 10 mei als op 13 mei 2022 heeft opgeroepen voor een gezamenlijk gesprek om vervolgens zijn werkzaamheden te hervatten, heeft [verzoekende partij] niet gehandeld naar het advies van de bedrijfsarts van 4 mei 2022 en de door hem geadviseerde STECR-richtlijnen, zodat ook terzake hiervan geen sprake is van goed werkgeverschap.
5.9
De kantonrechter is op grond van het vorenstaande van oordeel dat, noch zelfstandig, noch in onderlinge samenhang, de door [verzoekende partij] genoemde omstandigheden onvoldoende zijn om (ernstig) verwijtbaar handelen aan te nemen. Op grond hiervan kan derhalve geen ontbinding van de arbeidsovereenkomst worden uitgesproken.
Verstoorde arbeidsverhouding
5.1
Subsidiair voert [verzoekende partij] aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in een verstoorde arbeidsverhouding. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoekende partij] niet nader onderbouwd dat sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding, dat dit een ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. Voor zover hiervan wel sprake zou zijn, heeft [verzoekende partij] deze door zijn handelwijze zelf doen laten ontstaan. Dit betekent dat ook het subsidiaire verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal worden afgewezen.
5.11
Nu het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt afgewezen, behoeven de door [verwerende partij] ingestelde voorwaardelijke tegenverzoeken geen nadere beoordeling meer.
5.12
[verzoekende partij] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
veroordeelt [verzoekende partij] in de kosten van de procedure, die aan de zijde van [verwerende partij] tot aan deze uitspraak worden vastgesteld op € 747,00 aan salaris-gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juli 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: 580