Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
[naam 3] (arbeidsjurist), [verwerende partij] en zijn gemachtigde. De gemeente heeft in dat gesprek onder meer meegedeeld dat zij voornemens is een extern onderzoek te laten uitvoeren naar de vermeende discriminatie, waaronder de geluidsopname. De gemeente heeft verzocht om het geluidsfragment met haar te delen. [verwerende partij] heeft dit geweigerd. De gemeente heeft tevens verzocht geen contact op te nemen met gemeenteraadsleden of andere medewerkers met betrekking tot deze kwestie en het onderzoek over te laten aan een externe partij. Tevens is afgesproken dat [verwerende partij] gedurende het externe onderzoek zal worden vrijgesteld van zijn werkzaamheden c.q. re-integratiewerkzaamheden met behoud van loon.
[naam 8] , wethouder, met het verzoek om een gesprek over het aanstaande onderzoek, zodat [verwerende partij] een goed afgewogen besluit kan nemen over zijn eventuele deelname daaraan.
De heer [verwerende partij] , in plaats van te kiezen voor één van de diverse formele meldingskanalen, zijn grieven heeft gedeeld met meerdere bij de gemeente Groningen betrokken personen die uit hoofde van hun functie niet in de positie waren het signaal op waarde te schatten, daarmee een ‘gons’ veroorzakend die gemaakt heeft dat het instellen van een objectief, onafhankelijk onderzoek naar zijn signaal welhaast onvermijdelijk werd.
De heer [verwerende partij] weliswaar (bij zijn werkgever) een signaal heeft afgegeven betreffende vermeend discriminerend- dan wel pestgedrag maar dit signaal bij geen enkele gelegenheid heeft geconcretiseerd, hoewel zowel de gemeente Groningen als de onderzoekscommissie hem daartoe alle gelegenheid hebben geboden. De door de heer [verwerende partij] aangevoerde bezwaren tegen het onderzoek worden door de onderzoekers niet steekhoudend bevonden.
Er dan ook geen aanleiding bestaat om bij de desbetreffende afdelingen breder onderzoek te doen, temeer omdat uit het ’werkbelevingsonderzoek’ van mei/juni 2021 geen verontrustende signalen ter zake ongewenste omgangsvormen zijn voortgekomen. Gelet op de te verwachten dynamiek die een dergelijk onderzoek onder de medewerkers teweeg zou brengen, achten de onderzoekers het uitvoeren van dergelijk onderzoek zelfs niet proportioneel.
De heer [verwerende partij] kennelijk beschikt over een geluidsopname van een gesprek waarin de heer [naam 4] uitlatingen van mevrouw [naam 1] betreffende de omgang met diverse op de werkvloer vertegenwoordigde culturen parafraseert, doch dat er geen enkele aanleiding is om aan te nemen dat mevrouw [naam 1] hier discriminatoire intenties bij had.
hij stond uit het niets voor mij in het Groninger Forum
hij was zeer overtuigd van zijn verhaal
zijn houding was opdringerig en hij kwam haast bezeten over
hij beweerde dat mevrouw [naam 1] zich racistisch en discriminerend zou hebben uitgelaten over Marokkanen en Turken en dat daar audiobewijs van zou zijn. Dit audio bestand liet hij ook horen, maar bleek niet de stem van [naam 1] te zijn, maar van een man waarvan hij beweert dat het een directeur binnen de gemeente Groningen is.
3.Het verzoek
– kort gezegd – primair (ernstig) verwijtbaar handelen (e-grond), subsidiair een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond), meer subsidiair een combinatie van omstandigheden (i-grond), omdat in alle gevallen redelijkerwijs niet van de gemeente kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.Het verweer en het voorwaardelijk tegenverzoek
5.De beoordeling
bij het beëindigen van zijn arbeidsverhoudingop basis van zijn nationaliteit of ras anders wordt behandeld dan dat een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld. Naar het oordeel van de kantonrechter is [verwerende partij] daarin niet geslaagd. De kantonrechter is van oordeel dat, zoals ook hiervoor is overwogen, niet is komen vast te staan dat de gemeente aan het ontbindingsverzoek ten grondslag heeft gelegd dat [verwerende partij] opstaat tegen discriminatoir gedrag, maar wel wordt hem door de gemeente een verwijt gemaakt ten aanzien van de wijze waarop hij dat doet (zijn gedrag). [verwerende partij] heeft onvoldoende aangevoerd op basis waarvan vermoed zou kunnen worden dat ingeval het een ander betrof, met een andere nationaliteit of van een ander ras, die op een vergelijkbare wijze als [verwerende partij] zou opstaan tegen discriminatoir gedrag, dat bij die ander niet tot een ontbindingsverzoek zou hebben geleid. Gelet op het voorgaande is, anders dan [verwerende partij] stelt, niet komen vast te staan dat aan het ontbindingsverzoek een discriminatoire reden ten grondslag ligt (artikel 5 AWGB) en evenmin dat aan het ontbindingsverzoek ten grondslag ligt dat [verwerende partij] intimiderend gedrag afwijst (artikel 8a AWGB).