ECLI:NL:RBNNE:2022:3916

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
21/4094
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een penthouse met dakterras

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser, eigenaar van een penthouse met dakterras, tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning door de heffingsambtenaar van de gemeente Emmen. De WOZ-waarde was vastgesteld op € 423.000 per 1 januari 2020, maar eiser betwist deze waarde en stelt dat deze niet hoger is dan € 355.000. De rechtbank heeft de zaak op 17 oktober 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en een taxateur namens verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, omdat in de matrix die verweerder heeft overgelegd, geen rekening is gehouden met de dakterrassen van twee vergelijkingswoningen. De rechtbank stelt de waarde schattenderwijs vast op € 413.000, omdat beide partijen niet in hun bewijslast zijn geslaagd. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de WOZ-waarde voor het jaar 2020 wordt vastgesteld op € 413.000, wat ook gevolgen heeft voor de belastingaanslagen.

Daarnaast moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en een vergoeding voor proceskosten betalen, vastgesteld op € 1.028. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5 voor de proceskosten, omdat de werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener van eenvoudige aard en beperkte duur zijn en er sprake is van een gering financieel belang. De uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen en is openbaar uitgesproken op 28 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/4094
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 28 oktober 2022 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: J.H. Maas),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Emmen(verweerder).

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 24 november 2021.
1.2.
Verweerder heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] (de woning) op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 423.000 (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan eiser ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Emmen voor het jaar 2021 opgelegd (de aanslag).
1.3.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de waarde van de woning gehandhaafd.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en namens verweerder [taxateur] (taxateur).

2.Feiten

Eiser is eigenaar van de woning. Het betreft een in 1996 gebouwd penthouse met een inhoud van 502m³, een berging, een garage en een dakterras van 18m².

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
Eiser is van mening dat de waarde van de woning per waardepeildatum niet hoger is dan € 355.000. Verweerder stelt dat de vastgestelde waarde van € 423.000 niet te hoog is.
3.2.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning de bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
3.2.
De rechtbank beoordeelt de vraag of de WOZ-waarde van de woning per waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.3.
Verweerder moet, in het licht van wat eiser heeft aangevoerd, aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin niet geslaagd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot haar oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft verweerder bij de vergelijking voldoende rekening gehouden met alle relevante verschillen?
3.4.
De waarde van een woning wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De vergelijkingswoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet verweerder inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
3.5.
Verweerder heeft de door hem vastgestelde waarde onderbouwd met een taxatieverslag en een waardematrix inclusief grondstaffel. In de waardematrix is de waarde bepaald door middel van vergelijking met drie vergelijkingswoningen die alle in Emmen zijn gelegen. Als vergelijkingswoningen zijn gebruikt [vergelijkingswoning 1] , [vergelijkingswoning 2] en [vergelijkingswoning 3]
3.6.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in de matrix ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de aanwezigheid van een dakterras bij [vergelijkingswoning 2] en [vergelijkingswoning 3] . Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat beide vergelijkingswoningen inderdaad beschikken over een dakterras. Voor [vergelijkingswoning 2] gaat het om een dakterras van 120m² en voor [vergelijkingswoning 3] om een dakterras van 50m². Ter zitting zijn partijen het er ook over eens geworden dat de m²-prijs voor het dakterras moet zijn € 300 per m² voor de eerste 50m² en € 150 per m² voor het meerdere. Dat betekent dat het dakterras van [vergelijkingswoning 2] een waarde vertegenwoordigt van € 25.500 en het dakterras van [vergelijkingswoning 3] een waarde van € 15.000.
3.7.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, door bij de vergelijking geen rekening te houden met de dakterrassen bij twee van de drie vergelijkingswoningen, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
3.8.
Eiser heeft verder aangevoerd dat de gehanteerde liggingswaardes door verweerder niet inzichtelijk zijn gemaakt. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de liggingswaarde wordt gebruikt om iets van de waarde uit de opstal zelf te halen vanwege de ligging. Voor penthouses in het centrum is met een hogere liggingswaarde gerekend dan voor penthouses buiten het centrum of voor appartementen die geen penthouse zijn. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de matrix en de daarop gegeven toelichting ter zitting de gehanteerde liggingswaardes voldoende inzichtelijk heeft gemaakt.
3.9.
Ten slotte heeft eiser nog aangevoerd dat bij de vergelijking onterecht geen rekening is gehouden met het verkoopcijfer van [adres X] van € 382.500 terwijl deze woning in hetzelfde complex is gelegen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat deze verkoop te ver van de waardepeildatum is gelegen om als referentie te dienen. Ter zitting is duidelijk geworden dat de koopovereenkomst is getekend in december 2020. De rechtbank overweegt dat het verweerder vrij staat om de naar zijn mening meest vergelijkbare vergelijkingswoningen te selecteren ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde. De rechtbank acht de door verweerder gehanteerde vergelijkingswoningen geschikt nu deze kort vóór of kort na de waardepeildatum zijn verkocht en wat type, bouwjaar, ligging, en onderhoudstoestand betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder weliswaar niet gehouden het verkoopcijfer van [adres X] in de vergelijking te betrekken, maar het geeft wel een indicatie dat de gestelde waarde van € 423.000 mogelijk te hoog is.
3.10.
Omdat verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of eiser de door hem gestelde waarde van € 355.000 aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend.
3.11.
Omdat geen van beide partijen naar het oordeel van de rechtbank er in is geslaagd het van haar gevraagde bewijs te leveren, bepaalt de rechtbank de waarde van de woning op de waardepeildatum schattenderwijs op € 413.000.
3.12.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de waarde van de woning en de aanslag te hoog vastgesteld.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is gegrond. De WOZ-waarde van de woning zal voor het jaar 2020 worden vastgesteld op € 413.000,-. Nu de WOZ-waarde van woning lager wordt vastgesteld, betekent dat ook de belastingaanslagen lager moeten worden vastgesteld. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.028 (een punt voor het indienen van het bezwaarschrift, een punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt op basis van de thans geldende tarieven van € 269,- en een punt voor het indienen van het beroepschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank hanteert een wegingsfactor 0,5 (licht) omdat de voor deze zaak verrichte werkzaamheden door de rechtsbijstandverlener naar het oordeel van de rechtbank van eenvoudige aard en beperkte duur zijn en er sprake is van een gering financieel belang.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning tot een bedrag van € 413.000;
- vermindert de voor de woning opgelegde aanslag onroerendezaakbelastingen tot een aanslag berekend naar een waarde van € 413.000;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 49,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.028 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2022.
w.g. griffier
w.g. rechter
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44