ECLI:NL:RBNNE:2022:3872

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
C/18/173775 / HA ZA 17-28
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdelingszaak tussen vijf kinderen met betrekking tot agrarische maatschap en actualisatie van taxatiewaarden

In deze zaak, die betrekking heeft op het erfrecht, is er een verdelingsgeschil tussen vijf kinderen over de nalatenschap van hun moeder. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 26 oktober 2022 een eindvonnis uitgesproken in een procedure die een vervolg is op eerdere uitspraken, waaronder ECLI:NL:RBNNE:2019:1029. De zaak betreft de afwikkeling van een agrarische maatschap en de vraag of de taxatiewaarden van de onroerende zaken geactualiseerd moeten worden. De rechtbank heeft deskundigen benoemd om taxaties uit te voeren, maar door vertragingen in het proces is er een tijdsverloop ontstaan tussen de inspectiedatum en de uitspraak van de verdeling. De rechtbank heeft besloten dat de eerdere bindende eindbeslissingen niet worden herzien en dat de taxaties geactualiseerd moeten worden op basis van het prijsindexcijfer voor gezinsconsumptie (CPI). De rechtbank heeft de verdeling van de nalatenschap vastgesteld, waarbij [gedaagde sub 1] de onroerende zaken voor een geïndexeerd bedrag moet overnemen. De overige partijen zijn gelijkelijk gerechtigd in de pachtvergoedingen en de rechtbank heeft bepaald dat de verkoop van bepaalde onroerende zaken moet plaatsvinden indien [gedaagde sub 1] niet aan de voorwaarden voldoet. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/173775 / HA ZA 17-28
Vonnis van 26 oktober 2022
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [plaats] ,
hierna afzonderlijk te noemen:
[eiser sub 1],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KOMPAS ZUIDLAREN B.V.,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van
[eiser sub 2],
gevestigd te [plaats] ,
hierna afzonderlijk te noemen:
[eiser sub 2],
3.
[eiser sub 3],
wonende te [plaats] ,
hierna afzonderlijk te noemen:
[eiser sub 3],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. B.D. Bos te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [plaats] ,
hierna afzonderlijk te noemen:
[gedaagde sub 1],
gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [plaats] ,
hierna afzonderlijk te noemen:
[gedaagde sub 2],
gedaagde in conventie,
advocaat mr. A.C. Winter te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] c.s. enerzijds [gedaagde sub 1] c.s. anderzijds genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de vonnissen van 13 maart 2019, 29 mei 2019, 20 november 2019, 22 april 2020 en 28 oktober 2020;
- het deskundigenbericht van 6 april 2021 van ing. E.E. Westerhof, werkzaam bij Alfa accountants en adviseurs;
- het deskundigenbericht van 29 november 2021 van R.G. Panman RM RT, werkzaam bij Noordelijke Rentmeesters B.V., bestaande uit twee taxatierapporten en een reactie op het commentaar van beide partijen (bijlage A);
- de conclusie na deskundigenbericht van [eiser sub 1] c.s.;
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van [gedaagde sub 1] c.s.;
- de nadere akte van [gedaagde sub 1] c.s.;
- de antwoordakte van [eiser sub 1] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en reconventie
De uitgevoerde taxaties
2.1.
De rechtbank heeft in het vonnis van 13 maart 2019 deskundigenonderzoeken aangekondigd naar de taxatiewaarden van [plaats] (in verpachte staat) en [plaats] (in onverpachte staat) enerzijds en naar de waarde van het vennootschappelijk vermogen van de maatschap anderzijds. In het vonnis van 29 mei 2019 zijn de onderzoeken gelast. De rechtbank heeft Doornbos Clevering tot deskundige benoemd voor de taxatie van de onroerende zaken en Westerhof voor de taxatie van het maatschapsvermogen. In het vonnis van 20 november 2019 heeft de rechtbank de hoogte van het voorschot voor Doornbos Clevering (lager) vastgesteld. Bij vonnis van 28 april 2020 heeft het rechtbank het voornemen kenbaar gemaakt om Doornbos Clevering te vervangen. Bij vonnis van 28 oktober 2020 heeft de rechtbank Panman tot vervangend makelaar benoemd. De rechtbank blijft bij wat zij in de tot op heden gewezen vonnissen heeft overwogen en beslist; verzoeken van partijen om hierop terug te komen zullen verderop worden besproken.
2.2.
De rechtbank constateert dat de taxatie van de onroerende zaken forse vertraging heeft opgelopen door enerzijds het vervangen van Doornbos Clevering en het vervolgens gedurende langere tijd uitvallen (door ziekte) van diens opvolger Panman. De vervanging van de makelaar heeft kennelijk ook ertoe geleid dat Westerhof niet direct met zijn werkzaamheden is aanvangen. De griffier heeft de deskundigen pas het startsein kunnen geven nadat alle voorschotten tegelijkertijd waren ontvangen op 16 november 2020. Alhoewel het valt te betreuren dat de onderhavige procedure hierdoor een langere doorlooptijd heeft gekregen dan gebruikelijk, valt ter zake daarvan aan niemand (rechtens) enig verwijt te maken.
2.3.
Westerhof heeft de (actuele) waarde van het vennootschappelijk vermogen van de maatschap - bestaande uit de activa en de schulden zoals benoemd in de balans per 29 september 2010 - uitgaande van de waarderingsgrondslagen voor roerende zaken zoals bepaald in de artikelen 14 en 15 getaxeerd op € 625.404,00.
2.4.
Panman heeft [plaats] per 21 september 2020 getaxeerd op € 2.930.000,00. [plaats] is per diezelfde datum getaxeerd op € 5.090.000,00. Panman heeft in zijn begeleidend schrijven van 29 november 2021 opgemerkt dat “
door tijdsverloop een aanwijs tot actualisatie per een door de rechtbank te bepalen datum gewenst is, nadat partijen consensus hebben bereikt over kostenverrekening van de investeringen in de opstallen.
2.5.
[eiser sub 1] c.s. heeft zich neergelegd bij de uitkomst van beide deskundigenonderzoeken. Wel verzoekt hij de rechtbank om bij de verdeling van de onroerende zaken uit te gaan van geactualiseerde waarden, zoals Panman ook heeft opgemerkt. Die actualisatie kan volgens hem primair door Panman worden uitgevoerd en subsidiair door aan te sluiten bij de praktijk van agrarische erfpachtfinancieringen (namelijk door te indexeren met het prijsindexcijfer voor gezinsconsumptie (CPI) van alle huishoudens).
2.6.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft bezwaar gemaakt tegen de door [eiser sub 1] c.s. verzochte actualisatie. Er is volgens hem geen aanleiding om af te wijken van de peildatum die de griffier bij brief van 21 september 2020 aan Panman heeft doorgegeven. In dit verband voert hij aan dat de omstandigheden die hebben geleid tot een vertraging in het opstellen van de deskundigenrapportages niet aan hem zijn toe te rekenen. [gedaagde sub 1] c.s. kan zich voorts om meerdere hierna nog te bespreken redenen niet verenigen met de deskundigenrapporten.
- Actualisatie
2.7.
De rechtbank heeft in het vonnis van 13 maart 2019 overwogen dat als peildatum de datum van de verdeling geldt (zie rechtsoverwegingen 5.12, 5.15 en 5.23 aldaar).
2.8.
Panman heeft op 3 september 2020 - voorafgaand aan zijn benoeming/bereidverklaring - het volgende aan de griffier geschreven:
Voor de peildatum geldt de datum van verdeling: Wat is de datum van verdeling? Ontbinding maatschap (datum overlijden moeder) of de waarde die het vandaag heeft? Ik neem aan dat hiermee de waarde is bedoeld die het vandaag heeft. Ik zie dit graag bevestigd.
waarop de griffier per brief van 20 september 2020 heeft geantwoord:
In antwoord op uw e-mailbericht van 3 september jl. kan ik u namens de rechter berichten dat u beide objecten tegen "marktwaarde" kunt taxeren. Het gaat inderdaad om de waarde die beide objecten per vandaag hebben.
2.9.
Er is kennelijk sprake geweest van een misverstand tussen de rechter en de deskundige. De rechter had de (gesloten) vraag van de deskundige zo begrepen, dat met "de waarde die het vandaag heeft" hetzelfde bedoeld werd als met "de actuele waarde" uit het dictum van het vonnis van 13 maart 2019. Uit de opgemaakte taxatierapporten blijkt dat Panman het antwoord zo heeft opgevat dat 21 september 2020 als waardepeildatum moest worden gehanteerd. Daarbij heeft hij opgemerkt dat “
de rechtbank normaliter uitgaan van de waarde op het moment van verdeling”. Desondanks heeft Panman niet, ook niet na de commentaren van partijen, aan de griffier om een (nadere) verduidelijking of instructie gevraagd. Wat hier verder ook van zij, de rechtbank heeft nooit willen terugkomen op de door haar genomen (bindende) beslissing over de peildatum en zij ziet in deze ietwat ongelukkige gang van zaken ook geen aanleiding om dat alsnog te doen.
2.10.
Daarmee ziet de rechtbank zich thans geconfronteerd met de situatie dat, wanneer zij nu tot verdeling overgaat, de kans aanwezig is dat de actuele waarde (aanmerkelijk) afwijkt van de door Panman getaxeerde waarden. Nu is het in verdelingsprocedures vrijwel altijd zo dat er enige tijd verstrijkt tussen de opname/inspectie door de makelaar en het door de rechter vaststellen van (de wijze van) de verdeling. In dit geval gaat het om zo'n twee jaren. Dat beschouwt de rechtbank als te lang om onverkort van de door Panman getaxeerde waarden uit te gaan. De rechtbank zal daarom het verzoek van [eiser sub 1] c.s. honoreren en een actualisatie bepalen. Omdat de rechtbank het niet wenselijk acht dat de onderhavige procedure nog meer vertraging oploopt door het uitvoeren van een aanvullend deskundigenonderzoek, zal de rechtbank bepalen dat een indexering met het prijsindexcijfer voor gezinsconsumptie (CPI) van alle huishoudens moet plaatsvinden, zoals [eiser sub 1] c.s. heeft voorgesteld. [gedaagde sub 1] c.s. heeft daartegen namelijk geen (inhoudelijke) bezwaren aangevoerd.
- Referentieobjecten
2.11.
Volgens [gedaagde sub 1] c.s. heeft Panman ten onrechte referentieobjecten die zijn verkocht na 21 september 2020, zijnde de peildatum die de griffier aan de deskundige heeft doorgegeven, meegenomen bij de waardebepaling. Om die reden klopt volgens hem de waardering van [plaats] en [plaats] niet. De rechtbank volgt [gedaagde sub 1] c.s. hier niet in. Hiertoe is het volgende redengevend.
2.12.
Panman heeft in bijlage A als volgt op dit bezwaar van [gedaagde sub 1] c.s. gereageerd:

De Rechtbank is uitgegaan als waardepeildatum per 21 september 2020. De taxateur beschikt niet over een (betrouwbare) glazen bol, waarmee hij de toekomst op een betrouwbare wijze kan voorspellen. Bij het uitbrengen van een taxatie kan alleen een waarde tot dat moment worden vastgesteld. Referenties na de waardepeildatum, kennen meestal een eerder overeenkomstdatum. Ze geven wel een goed beeld van de marktontwikkeling. Aangezien de Rechtbank niet weet wanneer het ‘verdelingsmoment’ plaatsvindt, heeft zij naar ik begrijp, een ‘ijkmoment’ willen vaststellen. Hiermee kan dan bij vergelijkbare omstandigheden de waarde worden geactualiseerd. Anders had de Rechtbank het mogelijk geformuleerd als ‘opnamedatum taxatie’. Het is aan de Rechtbank wat zij redelijk en billijk acht te hanteren.
De rechtbank overweegt dat Panman afdoende heeft uitgelegd welke rol referenties van latere datum hebben gespeeld bij de door hem uitgevoerde taxaties. Uit zijn reactie kan echter niet worden afgeleid dat Panman toekomstige prijsontwikkelingen daadwerkelijk heeft meegenomen bij het bepalen van de marktwaarde van de onroerende zaken per 21 september 2020, wat [gedaagde sub 1] c.s. kennelijk veronderstelt. [gedaagde sub 1] c.s. heeft voor het overige niet toegelicht op welke andere gronden hij meent dat de taxatie op een verkeerde basis zou zijn uitgevoerd. Bovendien heeft hij niet toegelicht wat (in zijn optiek) de gevolgen daarvan zouden zijn voor de uitkomst van het uitgevoerde deskundigenonderzoek. De rechtbank gaat om die reden aan het bezwaar van [gedaagde sub 1] c.s. met betrekking tot de referentieobjecten voorbij.
- Kosten van onderhoud
2.13.
Volgens [gedaagde sub 1] c.s. dienen de vanaf de maatschapsrekening betaalde kosten van onderhoud voor [plaats] te worden betrokken bij de verdeling. Hiertoe heeft [gedaagde sub 1] c.s. bij zijn conclusie na deskundigenbericht facturen overgelegd en bij zijn nadere akte een (aangevuld) overzicht van zijn bedrijfsadviseur.
2.14.
De rechtbank stelt voorop dat ter zake van de verrekening van kosten van onderhoud geen vorderingen zijn ingesteld. [gedaagde sub 1] c.s. heeft zijn eis in reconventie ook niet gewijzigd in zijn laatste twee processtukken. Deze kwestie acht de rechtbank tardief. De rechtbank kan en zal in de onderhavige procedure dan ook geen beslissing nemen over de vraag of kosten van onderhoud dienen te worden betrokken/verrekend bij de verdeling.
2.15.
Voor zover [gedaagde sub 1] c.s. hiermee bezwaar heeft willen maken tegen de door Panman en Westerhof uitgevoerde taxaties, gaat de rechtbank daar niet in mee. Hiertoe is het volgende redengevend.
2.16.
Panman heeft in bijlage A als volgt op dit commentaar gereageerd:

De marktwaarde is getaxeerd (zie definitie). Eventuele verrekening van gemaakte (onderhouds-verbeterings)kosten tussen partijen maakt geen deel uit van de taxatieopdracht en is niet van invloed op de marktwaarde.
De rechtbank overweegt dat Panman afdoende heeft uitgelegd dat verrekening van gemaakte kosten van onderhoud niet van invloed is op de marktwaarde. [gedaagde sub 1] c.s. heeft niet aangegeven waarom (in zijn optiek) deze uitleg verkeerd zou zijn. Ook heeft hij niet toegelicht op welke andere gronden hij meent dat de taxatie op een verkeerde basis zou zijn uitgevoerd. Bovendien heeft hij niet toegelicht wat (in zijn optiek) de gevolgen daarvan zouden zijn voor de uitkomst van het uitgevoerde deskundigenonderzoek.
2.17.
Uit de bij het rapport van Westerhof gevoegde brief van 17 maart 2021 van mr. Winter, dat het commentaar van [gedaagde sub 1] c.s. op de concept-rapportage bevat, blijkt niet dat [gedaagde sub 1] c.s. Westerhof verzocht heeft om bij de taxatie op enigerlei wijze rekening te houden met de vanaf de maatschapsrekening betaalde kosten van onderhoud voor [plaats] . Voor zover zijn huidige bezwaar erin gelegen zou zijn dat Westerhof zulks heeft nagelaten, acht de rechtbank dat bezwaar tardief. Ook heeft [gedaagde sub 1] c.s. niet toegelicht op welke gronden hij meent dat de taxatie op een verkeerde basis zou zijn uitgevoerd, noch wat (in zijn optiek) de gevolgen daarvan zouden zijn voor de uitkomst van het uitgevoerde deskundigenonderzoek.
2.18.
De rechtbank gaat om al deze redenen aan het bezwaar van [gedaagde sub 1] c.s. met betrekking tot de kosten van onderhoud voorbij.
- De posten 'Normwaardering' en 'Bedrijfsgebouwen'
2.19.
Volgens [gedaagde sub 1] c.s. heeft Panman niet gereageerd op zijn opmerkingen met betrekking tot de 'Normwaardering' en de 'Bedrijfsgebouwen'. De deskundige heeft zonder nadere toelichting een deel van de tekst uit zijn concept-rapportage verwijderd, maar [gedaagde sub 1] c.s. is het (nog steeds) niet eens met de conclusie van de deskundige op deze punten. De rechtbank volgt [gedaagde sub 1] c.s. hier niet in. Hiertoe is het volgende redengevend.
2.20.
Panman heeft in bijlage A als volgt op dit commentaar gereageerd:
(over Normwaardering)

De normwaarde op 1 januari 2021 betreft € 83.700/ha, betrekking hebbend eop het Hogeland (voormalige gemeente [plaats] ) (gebiedscode 2006). De Belastingdienst hanteert als verpachte waarde bij oneindige pacht 60%=€ 22.220,-/ha. De deskundige is eveneens uitgegaan van 60% (blz. 18). Ter informatie: Het betreffende reapport van de WUR is van een oudere datum, toen gold nog de norm van 50%.
(over Bedrijfsgebouwen)

Waarde in verpachte staat van de bedrijfsgebouwen: Bij de bedrijfsgebouwen zijn de geschiktheid, doelmatigheid en tussentijdse investeringen in het bedrijfsgebouw meegewogen. Éen en ander in relatie tot de bedrijfsomvang van bijna 48 hectare gemeten maat, waarvan 1,22ha blijvend grasland. Daarbij is uitgegaan van 1 op 3 aardappelteelt in samenhang met overwegend de bieten- en graanteelt. Abusievelijk en verwarrend is de passage ‘Gezien de enerzijds sterke grondmarktstijging…derhalve een afgeleide van de waarde in vrij te aanvaarden staat’ bij het onderdeel Bedrijfsgebouwen opgenomen. Deze passage heeft echter betrekking op de landerijen. De passage is verwijderd in het definitieve rapport.
2.21.
De rechtbank overweegt dat, anders dan [gedaagde sub 1] c.s. stelt, de deskundige wel degelijk heeft gereageerd op het onderhavige commentaar. Het enkele feit dat [gedaagde sub 1] c.s. het (nog steeds) niet eens is met de conclusies van Panman, vormt onvoldoende reden om daarvan af te wijken. Ook hier geldt dat [gedaagde sub 1] c.s. niet nader heeft toegelicht op welke gronden hij meent dat de taxatie op een verkeerde basis zou zijn uitgevoerd, noch wat (in zijn optiek) de gevolgen daarvan zouden zijn voor de uitkomst van het uitgevoerde deskundigenonderzoek. Bovendien heeft Panman zijn taxaties consistent en uitgebreid gemotiveerd en komen zij de rechtbank niet onjuist en onlogisch voor.
- Concluderend
2.22.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank bij het uitspreken van de verdeling aansluiting zal zoeken bij de door Westerhof en Panman uitgebrachte taxatierapporten, met dien verstande dat ten aanzien van de onroerende zaken een actualisatie zal moeten plaatsvinden op de hiervoor aangewezen (alternatieve) wijze.
Terugkomen op bindende eindbeslissingen?
2.23.
[gedaagde sub 1] c.s. is in zijn conclusie na deskundigenbericht vanaf randnummer 24 ingegaan op de door de rechtbank gehanteerde waarderingsgrondslag. Daarmee doelt hij kennelijk op rechtsoverwegingen 5.8 tot en met 5.11 uit het vonnis van 13 maart 2019, waarin de rechtbank (kort gezegd) heeft beslist dat in het onderhavige geval de voortzettingsjurisprudentie
nietmet zich brengt dat van de agrarische waarde moet worden uitgegaan. [gedaagde sub 1] c.s. heeft in zijn nadere akte een analyse van zijn bedrijfsadviseur, Accon AVM, overgelegd. Hierin zijn meerdere scenario's doorgerekend. Uit die analyse volgt dat toedeling van [plaats] en/of [plaats] aan [gedaagde sub 1] c.s. alleen dan financierbaar is, wanneer dit plaatsvindt tegen de eerder door Doornbosch Clevering getaxeerde waarden (per 29 september 2010) voor wat betreft beide boerderijen of in elk geval voor wat betreft [plaats] . Bij toedeling tegen de door Panman getaxeerde waarden (per 21 september 2020) kan [gedaagde sub 1] c.s. de bedrijfsvoering niet continueren. Om die reden stelt hij recht te hebben op toedeling tegen een zodanig waarde dat een rendabele exploitatie nog juist mogelijk is (de agrarische waarde).
2.24.
De rechtbank begrijpt dat [gedaagde sub 1] c.s. de rechtbank verzoekt om terug te komen op in het vonnis van 13 maart 2019 genomen (bindende) eindbeslissingen. Volgens vaste jurisprudentie brengen de eisen van een goede procesorde mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige beslissing niet berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. In de rechtsoverwegingen 5.8 tot en met 5.11 van genoemd vonnis heeft de rechtbank de door [gedaagde sub 1] c.s. genoemde feiten en omstandigheden - dat er sprake is van een in familieverband uitgeoefend landbouwbedrijf waarbij moeder en [gedaagde sub 1] hebben willen voorzien in de mogelijkheid om het bedrijf voort te zetten - al gewogen. Ook heeft de rechtbank toen rekening gehouden met de omstandigheid dat de overnamesom voor [gedaagde sub 1] mogelijk niet financierbaar is; de bevestiging hiervan in de door Accon AVM recentelijk uitgebrachte analyse doet dan ook geen ander licht op deze zaak schijnen.
Hoe moet er nu verdeeld gaan worden?
2.25.
De rechtbank heeft in het vonnis van 13 maart 2019 overwogen en beslist dat [plaats] in beginsel aan [gedaagde sub 1] zal worden toebedeeld. Deze voorgenomen wijze van verdeling zal thans worden vastgesteld tegen de (te actualiseren) getaxeerde waarde, met dien verstande dat de rechtbank aanleiding ziet om te bepalen dat [gedaagde sub 1] binnen een nader in het dictum te bepalen termijn dient aan te geven of hij deze onroerende zaak geleverd wenst te krijgen. Indien [gedaagde sub 1] binnen die termijn verklaart alsnog van toedeling af te zien óf te kennen geeft slechts een gedeeltelijke levering hiervan te wensen óf geen keuze kenbaar maakt, bepaalt de rechtbank dat Uithuizermeeden (of het gedeelte waarvan [gedaagde sub 1] heeft afgezien) zal moeten worden verkocht op de hierna in het dictum te bepalen wijze.
2.26.
De rechtbank heeft in het vonnis van 13 maart 2019 geen (bindende) beslissing over [plaats] genomen. Omdat uit de door [gedaagde sub 1] c.s. overgelegde analyse van zijn bedrijfsadviseur volgt dat toedeling aan hem van óók [plaats] hoe dan ook niet financierbaar is en zijn voorkeur kennelijk daar ook niet naar uitgaat, zal de rechtbank die onroerende zaak niet aan hem toedelen. In plaats daarvan zal de rechtbank bepalen dat [plaats] zal moeten worden verkocht op de hierna in het dictum te bepalen wijze.
2.27.
De rechtbank heeft zich er rekenschap van gegeven dat [eiser sub 3] haar aandeel in de nalatenschap zoveel mogelijk wil ontvangen in de vorm van hectares, maar hieraan kan de rechtbank niet tegemoet komen omdat een specifieke aanduiding van de percelen en/of aantal hectares ontbreekt. [eiser sub 3] kan, wanneer zij dat wenst, in het kader van een verkooptraject een bod uitbrengen op [plaats] en/of - wanneer dat aan de orde zal zijn - (delen van) [plaats] .
2.28.
De rechtbank heeft in het vonnis van 13 maart 2019 ook overwogen en beslist dat dat het maatschapsvermogen, bestaande uit de activa en de schulden zoals genoemd in de balans per 29 september 2010, aan [gedaagde sub 1] zal worden toegedeeld. Deze voorgenomen wijze van verdeling zal thans worden vastgesteld, echter zonder dat [gedaagde sub 1] ter zake hiervan enige keuzemogelijkheid zal worden gegeven. Hiertoe overweegt de rechtbank dat [gedaagde sub 1] het bedrijf tot op heden heeft kunnen voortzetten, zodat het redelijk is dat hij de overnamesom aan de nalatenschap verschuldigd is. De vraag of het bedrijf na uitvoering van de uit te spreken verdeling nog levensvatbaar is of in afgeslankte vorm moet worden voortgezet, behoort voor zijn eigen rekening en risico te blijven.
2.29.
De rechtbank constateert dat [gedaagde sub 1] c.s. in zijn laatste processtukken geen nadere invulling heeft gegeven aan zijn beroep op uitgestelde betaling ex artikel 4:5 BW. Kennelijk heeft hij dit beroep niet willen handhaven. Mocht dat toch anders zijn, overweegt de rechtbank dat het op de weg van [gedaagde sub 1] c.s. had gelegen om na het uitbrengen van de deskundigenberichten hieraan meer handen en voeten te geven door (bijvoorbeeld) de analyse van zijn bedrijfsadviseur hierop te (laten) toespitsen. Dat heeft hij echter nagelaten. Gelet op het (eind)stadium waarin deze procedure zich bevindt, is hiervoor nu geen plaats meer.
2.30.
De door [eiser sub 1] c.s. ingestelde vordering onder 4.2 sub I, die is gericht op de verdeling van de nalatenschap (althans de daartoe behorende onroerende zaken), zal met inachtneming hiervan worden toegewezen. Daarbij kiest de rechtbank ervoor om op de voet van het bepaalde in artikel 3:185 BW zélf de wijze van verdeling vast te stellen. De vordering zal dus worden afgewezen voor zover deze ertoe strekt dat partijen zelf de verdeling tot stand moeten brengen ten overstaan van een notaris. Het voorgaande laat uiteraard onverlet dat ter uitvoering van deze verdeling uiteraard wel een levering ten overstaan van een notaris zal moeten plaatsvinden op grond van artikel 3:186 BW. De overige onderdelen van deze vordering van [eiser sub 1] c.s. (sub II en III) zullen worden afgewezen, omdat aan de voorwaarden waaronder deze zijn ingesteld niet is voldaan. De door [gedaagde sub 1] c.s. ingestelde reconventionele vordering onder 1 zal worden afgewezen, omdat hieraan een andere wijze van verdeling ten grondslag ligt dan wat de rechtbank zal bepalen.
Beslissing op de overige vorderingen van [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s.
2.31.
De rechtbank heeft in het vonnis van 13 maart 2019 al beslist dat de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. onder 3 en 5 zullen worden afgewezen (zie rechtsoverwegingen 5.16 en 5.17).
2.32.
De rechtbank heeft zich als burgerlijke rechter bevoegd geacht ten aanzien van de vraag of
voor het bepalen van de waarderingsgrondslagervan uitgegaan moet worden dat [plaats] niet verpacht is (zie rechtsoverweging 5.20 van het vonnis van 13 maart 2019). Omdat bij de onder 1.a gevorderde verklaring van recht naar het oordeel van de rechtbank geen zelfstandig belang bestaat, ligt deze voor afwijzing gereed.
2.33.
De rechtbank heeft in het vonnis van 13 maart 2019 beslist dat [plaats] niet valt onder het voortzettings- en overnamerecht van [gedaagde sub 1] . De rechtbank zal de door [eiser sub 1] c.s. gevorderde verklaring toewijzen voor zover deze hierop betrekking heeft. De overige verklaringen van recht zullen worden afgewezen, omdat daar naar het oordeel van de rechtbank geen zelfstandig belang bij bestaat tegen de achtergrond van de uit te spreken verdeling.
2.34.
De rechtbank zal de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. onder 4.1 en 6, voor zover deze strekken tot het benoemen van deskundigen, afwijzen. De waardering van [plaats] , [plaats] en het maatschapsvermogen heeft in het kader van deze procedure reeds plaatsgevonden, zodat niet meer deskundigen benoemd hoeven te worden. De rechtbank heeft in het vonnis van 13 maart 2019 voorts beslist dat de (subsidiaire) vordering van [eiser sub 1] c.s. onder 7 zal worden afgewezen (zie rechtsoverweging 5.25).
2.35.
De door [eiser sub 1] c.s. onder 6 (sub b en slot) ingestelde vordering met betrekking tot de eventuele pachtvergoedingen vanaf december 2008 zal worden toegewezen. Ten aanzien hiervan heeft de rechtbank in rechtsoverweging 5.24 van het vonnis van 13 maart 2019 overwogen en beslist dat het niet noodzakelijk is dat de exacte omvang van de pachtvergoedingen worden vastgesteld, omdat partijen het erover eens zijn dat zulks uit de overgelegde schriftelijke pachtovereenkomsten kan worden opgemaakt. De rechtbank zal dan ook bepalen dat partijen gelijkelijk, elk voor één/vijfde deel, hierin gerechtigd zijn.
2.36.
Niet alleen [gedaagde sub 2] , maar álle partijen zullen als deelgenoten hun medewerking moeten verlenen aan de in dit vonnis uitgesproken verdeling van de nalatenschap. In de veroordeling van partijen daartoe ligt de toewijzing van door [eiser sub 1] c.s. onder 9 ingestelde vordering en van de door [gedaagde sub 1] c.s. onder 2 ingestelde vordering dan ook besloten.
2.37.
De door [eiser sub 1] c.s. onder 8 gevorderde dwangsommenveroordeling en de door [gedaagde sub 1] c.s. onder 2 gevorderde benoeming van een onzijdig persoon zullen worden afgewezen. Dat de verdeling tot op heden niet tot stand kon worden gebracht heeft te maken met een verschil van inzicht over de manier waarop dat moet gebeuren. [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. hebben over en weer onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de ander niet aan de door de rechtbank uitgesproken verdeling zal gaan meewerken. Voor zover dat na het wijzen van dit vonnis anders mocht blijken te zijn, kan de meest gerede partij alsnog in een afzonderlijke procedure een vordering daartoe instellen.
2.38.
De over en weer gevorderde proceskostenveroordelingen zullen tot slot worden afgewezen. In de familierelatie tussen partijen ziet de rechtbank tot aanleiding om de proceskosten te compenseren, op de wijze zoals hierna zal worden beslist. De evenredig door partijen voldane deskundigenkosten blijven dus ook voor hun eigen rekening.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1] niet het recht van voorzetting en overneming heeft van [plaats] ;
3.2.
bepaalt dat de nalatenschap op de volgende wijze dient te worden verdeeld:
a. [plaats] wordt (voorwaardelijk) aan [gedaagde sub 1] toegescheiden tegen een bedrag van € 2.930.000,00, te indexeren vanaf 21 september 2020 op basis van het maandprijsindexcijfer volgens consumentenindex (CPI), reeks alle huishoudens (2015 = 100), gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Wegens overbedeling is [gedaagde sub 1] aan elk van de overige partijen één/vijfde deel van het aldus geïndexeerde bedrag verschuldigd.
De aan deze toescheiding verbonden voorwaarde is dat [gedaagde sub 1] binnen twee maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis bij aangetekende brief aan de overige partijen kenbaar dient te maken dat hij voornoemde onroerende zaak geheel dan wel gedeeltelijk geleverd wenst te krijgen, bij gebreke waarvan (de niet overgenomen delen van) [plaats] alsnog bij wijze van verdeling verkocht zullen worden;
Partijen zijn gelijkelijk, elk voor één/vijfde deel, gerechtigd in de krachtens de in het geding gebrachte pachtovereenkomsten aan de nalatenschap verschuldigde pachtvergoedingen vanaf december 2008;
[plaats] dient te worden verkocht;
De verkoop van [plaats] en - wanneer niet aan de voorwaarde onder a. zal zijn voldaan - de verkoop van (delen van) [plaats] zal geschieden door een door partijen gezamenlijk aan te wijzen NVM-makelaar. Indien partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over het in te schakelen makelaarskantoor, bepaalt de rechtbank dat [gedaagde sub 1] c.s. één makelaarskantoor mag aanwijzen uit een door [eiser sub 1] c.s. op te stellen keuzelijst van in totaal drie makelaarskantoren. De aan de verkoop en levering verbonden kosten komen voor gezamenlijke rekening van partijen. De nettoverkoopopbrengst dient gelijkelijk tussen partijen verdeeld te worden, in die zin dat aan elk één/vijfde deel hiervan toekomt;
Het maatschapsvermogen wordt aan [gedaagde sub 1] toegescheiden. Wegens overbedeling is hij aan elk van de overige partijen één/vijfde deel verschuldigd, zijnde een bedrag van (1/5 × € 625.404 = ) € 125.080,80;
3.3.
veroordeelt partijen om alle noodzakelijke medewerking te verlenen aan de onder rechtsoverweging 3.2 uitgesproken verdeling;
3.4.
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2022. [1]

Voetnoten

1.750