ECLI:NL:RBNNE:2022:3848

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
18/029831-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

Op 25 oktober 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling en brandstichting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 264 dagen, gelijk aan het voorarrest, en heeft daarnaast ter beschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd voor een periode van maximaal vier jaar. De zaak kwam voort uit twee incidenten: de eerste op 4 februari 2022, waarbij de verdachte opzettelijk brand stichtte in een separeerruimte van een instelling, en de tweede op 24 oktober 2021, waarbij de verdachte een verpleegkundige mishandelde. De rechtbank oordeelde dat er bij de verdachte sprake was van psychische stoornissen die haar gedragskeuzes beïnvloedden, maar dat dit niet leidde tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, en legde naast de gevangenisstraf ook een maatregel op voor gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking, zoals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en het risico op recidive, wat de noodzaak van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging onderstreepte.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Assen
parketnummer 18/029831-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 oktober 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] , inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen: [straatnaam] , [woonplaats] , thans gedetineerd in [instelling 1] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 oktober 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.A.M. Kwakman, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 4 februari 2022 te Assen, in een separeerruimte van de [instelling 2] , gelegen aan [straatnaam] , opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met plastic en/of hout en/of karton en/of papier en/of kleding, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan het gebouw, althans de separeerruimte en/of de inboedel, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor het gebouw en/of de inboedel, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
2. zij op of omstreeks 24 oktober 2021 te Assen [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen
  • in haar gezicht en/of tegen haar lichaam te slaan en/of
  • tegen haar benen en/of elders tegen haar lichaam te schoppen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1 en 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2. Zij heeft daartoe kort samengevat- aangevoerd dat verdachte, vanuit haar beleving, geen enkele intentie had om aangeefster aan te vallen. In haar dissociatie dacht zij dat aangeefster haar moeder was en zijzelf een jong kind dat in haar bewegen werd belemmerd door een man die aan haar hing. Zij had dus geen opzet op pijn bij aangeefster.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 oktober 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van brandonderzoek d.d. 3 maart 2022,opgenomen op pagina 37 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022030697 d.d. 9 maart 2022, inhoudend de relateringen van [naam 1] en [naam 2] .
Feit 2
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 februari 2022, opgenomen op pagina 52 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022030697 d.d. 9 maart 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :

Op 24 oktober 2021 was ik werkzaam bij GGZ Drenthe aan de [straatnaam] te Assen. Wij hoorden [verdachte] herhaaldelijk roepen: "Jullie moeten nu komen."
Ik liep door de voordeur van [nummer] , afdeling [naam afdeling], naar buiten. Toen wij de afdeling verlieten stond zij eigenlijk al meteen dicht bij mij. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij met één van haar handen op mijn rechter slaap raakte. Ik voelde meteen veel pijn, ik werd zo hard geraakt dat mijn bril van mijn hoofd viel. Ik voelde pijn op mijn slaap en rechter oogkas.
Ik zag en voelde dat [verdachte] hierna op mij in bleef slaan en schoppen. Zij raakte mij al schoppend meerdere malen op mijn benen. Dit veroorzaakte ook pijn.
Nadat ik weer binnen was zag ik dat de huid rondom mijn rechteroogkas rood en gezwollen was. Ook gloeide het. Ik heb er zeker nog een aantal dagen last van gehad, het voelde erg beurs. Door de klappen die ik tegen mijn hoofd heb gehad, heb ik een aantal dagen erg last van hoofdpijn gehad.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 4 februari 2022, opgenomen op pagina 55 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 3] :

Ik zag dat [verdachte] vol in de aanval ging op [slachtoffer] . Ik zag dat [verdachte] ongecontroleerd om haar heen sloeg en schopte. Ik zag dat zij [slachtoffer] hierbij op haar benen schopte en haar sloeg op haar lijf en gezicht. Ik zag dat [slachtoffer] werd geraakt door het slaan en het schoppen van [verdachte] . Ik zag dat [slachtoffer] haar bril al van haar hoofd was geslagen toen ik aan kwam. Ik zag dat [slachtoffer] na het incident een blauwe wang had.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen vast dat verdachte aangeefster heeft geslagen tegen haar hoofd en lichaam en heeft geschopt tegen onder andere haar benen. Aangeefster heeft hierdoor, zo blijkt uit de aangifte, pijn ondervonden.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad om aangeefster pijn te doen, nu zij ten tijde van de mishandeling dissocieerde. Naar het oordeel van de rechtbank moet, in een geval als het onderhavige waarin met een beroep op een ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte het opzet wordt bestreden, vooropgesteld worden dat een stoornis slechts aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn (ECLI:NL:HR:2008:BD2775).
De psychiater heeft in zijn rapport van 20 juni 2022 geconcludeerd dat bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van psychische stoornissen die haar gedragskeuzes en gedragingen hebben beïnvloed. Het tenlastegelegde moet volgens de psychiater dan ook in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend. Er is echter geen stoornis gevonden die het tenlastegelegde volledig heeft bepaald. Het gedrag van verdachte was doelbewust en gerelateerd aan de boosheid die verdachte op dat moment ervoer, aldus de psychiater. In de aangifte waren weinig aanwijzingen voor een dissociatie en ook tijdens het onderzoek is geen dissociatie vastgesteld.
De rechtbank concludeert op grond van het vorengaande dat bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken en dat zij aldus op zijn minst de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door haar handelen pijn bij aangeefster zou ontstaan. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Conclusie
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
zij op 4 februari 2022 te Assen, in een separeerruimte van de [instelling 2] , gelegen aan [straatnaam] , opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met plastic en/of hout en/of karton en/of papier en/of kleding, ten gevolge waarvan in de separeerruimte brand is ontstaan en de inboedel is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
2. zij op 24 oktober 2021 te Assen [slachtoffer] heeft mishandeld door
- in haar gezicht en tegen haar lichaam te slaan en - tegen haar lichaam te schoppen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchtenis;
mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de inhoud van de hierna te noemen rapportages van de psycholoog en de psychiater, geconcludeerd dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot feit 2, de mishandeling, aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Daartoe heeft zij - kort samengevat - aangevoerd dat verdachte in een dissociatie is geraakt en dat dit haar gedrag jegens het slachtoffer heeft verklaard. De psychiater heeft gesteld dat verdachte boos was op aangeefster en volgens aangeefster en andere getuigen doelbewust handelde. Allereerst was verdachte niet boos op aangeefster, ten tweede zijn de getuigen niet opgeleid om dit te beoordelen en ten derde kan je ook vanuit een dissociatie (net als vanuit een psychose) doelbewust handelen, maar is dat handelen vanuit een andere beleving van de werkelijkheid gestuurd.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte is door zowel een psychiater als een psycholoog onderzocht. Naar aanleiding van deze onderzoeken is door J. van der Meer, psychiater, op 20 juni 2022 en door M.J.E. van Kempen, GZpsycholoog, op 17 juni 2022, rapport uitgebracht.
Uit de rapporten volgt dat verdachte lijdend is aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een borderlinepersoonlijkheidsstoornis en een autismespectrumstoornis. De stoornis was ook aanwezig ten tijde van de onder 2 ten laste gelegde mishandeling en van invloed op de gedragskeuze en gedragingen van verdachte ten tijde van de mishandeling.
Uit het rapport van de psycholoog volgt dat verdachte zich achteraf verontschuldigt met een beroep op een veranderde bewustzijnstoestand (herbeleving of conversie) die naar haar zeggen maakte dat zij niet wist wat zij deed. Verdachte bekent de mishandeling deels, maar zegt te hebben gehandeld uit behoefte aan toenadering en ontkent te hebben gehandeld vanuit frustratie of woede, hetgeen niet overeenkomt met de getuigenverklaringen - waaruit agressieve uitlatingen van verdachte blijken - en de verontwaardiging die uit haar eigen uitspraken blijkt. Mede gelet hierop heeft de psycholoog geadviseerd om de mishandeling in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Uit het rapport van de psychiater volgt dat het ten laste gelegde bij een bewezenverklaring wel in enige mate aan verdachte kan worden toegerekend. Het gedrag wordt namelijk niet volledig bepaald
door een psychische stoornis. Al met al is het advies om de ten laste gelegde feiten in een verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande en het onderzoek ter terechtzitting van 11 oktober 2022 van oordeel dat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluit. Aldus is wel sprake is van (enige) toerekenbaarheid van de verweten gedragingen aan verdachte, en verdachte is dan ook strafbaar.

Motivering straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie oplegging gevorderd van de gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging en de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden kan worden volstaan. Verdachte heeft daarmee een forensische titel om opgenomen te kunnen worden en om behandeling te kunnen ondergaan. Daarnaast kan te zijner tijd, mocht dat nodig bevonden worden, een zorgmachtiging aangevraagd worden als bepaalde vormen van verplichte zorg niet toegepast kunnen worden. De raadsvrouw heeft verzocht om onderhavige strafzaak aan te houden voor onbepaalde tijd teneinde de reclassering te gelasten te zoeken naar een instelling die voldoet aan de behoeften van verdachte. De strafzaak zou vervolgens vóór het einde van het jaar opnieuw op zitting moeten worden aangebracht, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages (waaronder, naast eerdergenoemde psychiatrische en psychologische PJrapportage, ook de verschillende rapporten van Reclassering Nederland, laatstelijk het rapport van 22 september 2022), de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie d.d. 14 juli 2022, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsdelict, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 24 oktober 2021 slachtoffer [slachtoffer] , verpleegkundig casemanager bij de [instelling 2] , mishandeld. Verdachte heeft nadat zij om hulp heeft geroepen vrijwel uit het niets slachtoffer tegen haar hoofd geslagen, waardoor haar bril van haar hoofd viel. Ook heeft verdachte slachtoffer geschopt tegen haar lichaam. Door het plegen van dit feit heeft verdachte angst en pijn veroorzaakt bij het slachtoffer, die op dat moment bezig was met de uitoefening van haar werk. Uit de aangifte blijkt dat de mishandeling een grote impact op slachtoffer heeft gehad.
Daarnaast heeft verdachte op 4 februari 2022 brand gesticht in de [instelling 2] waar zij op dat moment verbleef. Brandstichting is een zeer ernstig feit waarbij in dit geval gelukkig alleen gevaar voor goederen te duchten is geweest. Deze brand is weliswaar in de kiem gesmoord maar niet zelden ontwikkelt een kleine brand zich tot een grote brand. Daarnaast zorgen dergelijke brandstichtingen voor grote onrust onder en overlast voor het personeel en de vaak mentaal kwetsbare patiënten van de instelling. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
De persoon van verdachte
Verdachte is zowel door een psychiater als een psycholoog onderzocht. Zoals hiervoor weergegeven zijn naar aanleiding van deze onderzoeken rapporten uitgebracht.
De gerechtelijk deskundigen komen tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een borderlinepersoonlijkheidsstoornis en een autismespectrumstoornis. De psycholoog heeft ter terechtzitting van 11 oktober 2022 verklaard dat de door haar vastgestelde neurobiologische ontwikkelingsstoornis een nuance verschil is met de diagnose gesteld door de psychiater. De door de deskundigen vastgestelde problematiek was ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Volgens de psycholoog is verdachte op de hoogte van het grensoverschrijdende karakter van het ten laste gelegde, maar is zij door vaardigheidstekorten samenhangend met haar stoornissen beperkt in haar handelingsmogelijkheden.
Volgens de psychiater is verdachte als gevolg van de vastgestelde stoornissen verminderd in staat tot interpersoonlijke communicatie en interactie, waarbij tevens sprake is van rigiditeit en eenvoudig een grote boosheid en impulsieve agressie kan ontstaan.
Zowel de psycholoog als de psychiater adviseren om de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met deze constateringen verenigen en leidt daaruit af dat verdachte vanuit haar pathologie beperkt is geweest in haar gedragskeuzes ten tijde van de bewezenverklaarde feiten en dat zij de gevolgen van haar gedrag niet goed kon overzien. De rechtbank zal de bewezen verklaarde feiten dan ook in verminderde mate aan verdachte toerekenen en daarmee rekening houden in de straftoemeting.
De straf
De rechtbank verwijst naar haar overwegingen hiervoor over de ernst van de door verdachte gepleegde delicten en (wat feit 2 betreft) de gevolgen hiervan voor het slachtoffer. Bij het bepalen van de strafsoort en strafmaat overweegt de rechtbank allereerst dat in het bijzonder ten aanzien van de brandstichting heeft te gelden dat op een dergelijk feit in beginsel niet anders gereageerd kan worden dan door het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf. De rechtbank ziet echter, gelet op de persoon van verdachte, geen aanleiding tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de duur van de reeds door verdachte ondergane voorlopige hechtenis zal overstijgen. Het is van belang dat verdachte zo snel mogelijk opgenomen wordt in een voor haar geschikte instelling en hier de behandeling en begeleiding krijgt die zij nodig heeft.

Motivering van de maatregelen

Terbeschikkingstelling met dwangverpleging
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, naast voornoemde gevangenisstraf, ter beschikking moet worden gesteld met verpleging van overheidswege en overweegt daartoe het volgende.
Zoals blijkt uit de hiervoor besproken rapportages van de psycholoog en psychiater bestond bij verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling dan wel ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Beide deskundigen concluderen dat zonder aanvullende behandeling sprake is van een hoog risico op recidive. De psychiater stelt in dit verband dat verdachte beperkt is in haar communicatieve mogelijkheden, waardoor zij sociale situaties moeilijk in kan schatten en haar wensen moeilijk duidelijk kan maken. Ook is verdachte rigide als dingen anders gaan dan zij in haar hoofd heeft en hierop kan zij met agressie en boosheid reageren die ze door haar impulsiviteit en affectieve instabiliteit moeilijk kan beheersen. Bovendien neemt verdachte weinig verantwoordelijkheid voor haar gedrag. Gelet op dit recidiverisico is er sprake van gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen. Daarnaast betreft het bewezenverklaarde onder 1, brandstichting met gemeen gevaar voor goederen, een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Er wordt daarmee voldaan aan de eisen voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling.
Volgens beide deskundigen is een langdurige forensische klinische behandeling in een instelling met een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk om het (als hoog ingeschatte) recidive risico te beperken. Een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden wordt niet geadviseerd, omdat dan het risico bestaat dat verdachte onbehandeld terugkeert in de maatschappij. Gezien het ernstige en escalerende delictgedrag is het advies om dit risico niet te nemen.
Beide deskundigen komen tot het advies om de klinische behandeling binnen het kader van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege te laten plaatsvinden. De maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden biedt volgens zowel de psycholoog als de psychiater onvoldoende waarborgen. De inschatting is dat verdachte, gezien haar problematiek, grote moeite zal hebben met het zich houden aan voorwaarden. Gelet hierop alsmede gelet op de ernst en hardnekkigheid van de pathologie en het hoge recidiverisico wordt terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege geadviseerd. Deze maatregel biedt de zekerheid dat verdachte een voldoende intensieve en langdurige behandeling kan worden geboden binnen het vereiste niveau van beveiliging.
De rechtbank is met de psycholoog en psychiater van oordeel dat verdachte van overheidswege moet worden verpleegd omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen de verpleging eist.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat niet gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan (enkel) gemeen gevaar voor goederen te duchten is, kan de rechtbank alleen een gemaximeerde terbeschikkingstelling opleggen.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak een gemaximeerde terbeschikkingstelling met dwangverpleging van vier jaar aangewezen is en de rechtbank zal deze maatregel dan ook opleggen.
Gelet op al het vorenoverwogene ziet de rechtbank geen aanleiding om, zoals verzocht door de raadsvrouw, de zaak aan te houden teneinde de reclassering opdracht te geven een passende instelling voor verdachte te vinden en voorwaarden te formuleren die kunnen worden verbonden aan een voorwaardelijk strafdeel.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Naast de gemaximeerde terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal de rechtbank ook de door de reclassering geadviseerde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
In een aanvullende advies van 22 september 2022 van de reclassering heeft de reclassering onder meer verwezen naar een telefonisch overleg met PJ-rapporteur M.J.E. van Kempen, psycholoog. In dat overleg heeft de psycholoog opgemerkt dat een GVM een voor de hand liggend vervolg op een gemaximeerde terbeschikkingstelling is. Aan het einde van de terbeschikkingstelling kan dan worden bekeken welke risicofactoren er nog over blijven en kan nagegaan worden welke interventies er nog nodig zijn om het recidiverisico op aanvaardbaar niveau te krijgen.
De reclassering onderschrijft de conclusie van de deskundige om een GVM op te leggen. De reclassering stelt dat wanneer de gemaximeerde terbeschikkingstelling met dwangverpleging ten einde komt, het van belang is om verdachte ook dan verder te behandelen en te begeleiden in een dwangkader, mocht de behandeling van verdachte dan nog niet afgerond zijn. Gezien de gestelde diagnose en de complexe problematiek van verdachte, is de verwachting dat de behandeling mogelijk langer zal duren dan mogelijk is binnen een gemaximeerde terbeschikkingstelling. De oplegging van een GVM zou dit kunnen ondervangen.
De rechtbank is gelet op het vorengaande van oordeel dat het noodzakelijk is om aan verdachte naast de (gemaximeerde) terbeschikkingstelling met dwangverpleging de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen. Hiermee wordt de mogelijkheid gecreëerd om verdachte ook na de gemaximeerde terbeschikkingstelling, indien dat tegen die tijd nodig blijkt, onder toezicht te stellen, waardoor het risico op herhaling kan worden geminimaliseerd. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan, nu de rechtbank de terbeschikkingstelling van verdachte gelast.
In hoeverre en op welke wijze invulling aan deze maatregel moet worden gegeven is aan de officier van justitie die na ommekomst van de gemaximeerde terbeschikkingstelling een vordering tot tenuitvoerlegging van bedoelde maatregel kan indienen bij de rechtbank.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 38z, 157, 300 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 264 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat zij van overheidswege zal worden verpleegd voor een periode van maximaal vier jaar Legt op de maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Bracht, voorzitter, mr. R. Depping en mr. H. Supèr, rechters, bijgestaan door mr. M.W. ten Brinke, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 oktober 2022.
Mrs. Bracht en Supèr zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.