Achternaam: [slachtoffer 2] .
Voornamen: [slachtoffer 2] .
Uitwendig waargenomen letsel: open bovenbeen fractuur links, onderbeen fractuur links.
Geschatte duur van genezing: maanden.
Bewijsoverwegingen
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 is vereist dat het rijgedrag van verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake is geweest van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en onoplettendheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken dient te worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en naar de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in genoemde zin.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen afkomstig uit het strafdossier stelt de rechtbank vast dat de personenauto waarvan verdachte de bestuurder was, een Opel Karl, reed op de N34 komende uit de richting Exloo en gaande in de richting van Emmen. Ter hoogte van hectometerpaal 72.9 te Odoorn heeft een aanrijding plaatsgevonden met een bestelbus waarvan getuige [naam 2] de bestuurder was, een Opel Vivaro. Uit de verklaringen van de getuigen blijkt dat de auto van verdachte op de verkeerde weghelft raakte. Vanuit het niets zwenkte de auto langzaam op de verkeerde weghelft, waardoor deze auto frontaal botste met de bestelbus. Uit de verklaring van getuige [naam 1] , die achter de personenauto van verdachte reed, leidt de rechtbank af dat verdachte met een snelheid van ongeveer tachtig kilometer per uur reed. De auto’s reden op dat moment namelijk, blijkens de verklaringen van getuigen [naam 2] en [naam 4] , in colonne.
Getuige [naam 3] heeft verklaard dat de auto waarvan verdachte de bestuurder was meerdere gevaarlijke inhaalmanoeuvres maakte, maar dit wordt niet door de andere getuigen bevestigd. Dat van gevaarlijke inhaalmanoeuvres sprake zou zijn, heeft [naam 3] bovendien niet zelf gezien, maar heeft hij van iemand anders gehoord. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van (meerdere) gevaarlijke inhaalmanoeuvres. Voorts is niet gebleken dat verdachte onder invloed was van alcohol of drugs. Evenmin is gebleken dat ten tijde van het ongeval sprake is geweest van een technisch mankementen aan de personenauto.
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden vastgesteld dat verdachte, rijdend met een snelheid van ongeveer tachtig kilometer per uur op een tweebaansweg, niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden maar plotseling en zonder enige aanleiding, zo ver naar links is gekomen dat hij daardoor op de verkeerde weghelft is terechtgekomen en daar frontaal in botsing is gekomen met een op die andere weghelft rijdende tegenligger. Zodanig verkeersgedrag kan in beginsel de gevolgtrekking dragen dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte als bedoeld in art. 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te wijten is. Dat kan in concreto evenwel anders zijn wanneer omstandigheden aannemelijk zijn geworden - bijvoorbeeld dat de verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde - waaruit volgt dat van schuld in vorenbedoelde zin niet kan worden gesproken.
Dergelijke omstandigheden die zouden kunnen wijzen op verontschuldigbare onmacht zijn de rechtbank niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich dan ook zodanig gedragen dat het ongeval aan zijn schuld te wijten is.
Met betrekking tot het antwoord op de vraag of bij getuige [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel is ontstaan overweegt de rechtbank als volgt.
Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, kunnen volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Wanneer sprake is van botfracturen waarbij operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, geldt in de regel dat dergelijke fracturen, vanwege onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel vormen. Gebleken is dat er bij [slachtoffer 2] meerdere fracturen zijn, waarbij operatief ingrijpen noodzakelijk is geweest. Er zijn schroeven en platen aangebracht. De onderzoekend arts schatte de duur van genezing op meerdere maanden. Naar het oordeel van de rechtbank kan het letsel van getuige [slachtoffer 2] dan ook als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt.