Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van beide feiten wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren. De officier van justitie heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op het tijdsverloop, een geheel voorwaardelijke taakstraf van 60 uren met een proeftijd van 6 maanden passend is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de reclasseringsrapporten van 2 september 2020 en 14 april 2021 en het uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 augustus 2022, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verkopen van producten bestemd voor illegale hennepteelt en had daarmee een faciliterende rol. Hij heeft in zijn hoedanigheid als medewerker van een growshop grootschalige hennepteelt vergemakkelijkt. Illegale hennepteelt gaat gepaard met veel criminaliteit en heeft maatschappelijk ongewenste effecten. De rechtbank vindt het kwalijk dat verdachte daaraan heeft bijgedragen. Daarnaast heeft hij, samen met zijn werkgever, ruim 7 kilogram hennep opzettelijk aanwezig gehad. Dat is ook een ernstig strafbaar feit.
Naast de aard en de ernst van de feiten houdt de rechtbank rekening met de persoon van verdachte.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in 2017 en 2020 is veroordeeld ter zake van de Opiumwet.
De reclassering adviseert in haar rapport van 14 april 2021 een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat interventies niet nodig zijn. Verdachte liep ten tijde van het opstellen van het rapport in een proeftijd en volgde een ambulante behandeling bij de GGZ. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij op dit moment geen behandeling meer volgt, omdat hij vanwege psychische problematiek van zijn vrouw de zorg draagt voor hun zoontje.
In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. In dit geval is die redelijke termijn van in beginsel twee jaar fors overschreden. Naar vaste rechtspraak moet overschrijding van de redelijke termijn in beginsel tot strafvermindering leiden. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met dit tijdsverloop.
De feiten rechtvaardigen de oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dit blijkt onder meer uit de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht). De rechtbank is echter van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelet op het lange tijdsverloop niet meer passend is. Alles overwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie redelijk en zal aan verdachte een taakstraf voor de duur van 120 uren met aftrek van het voorarrest opleggen.