ECLI:NL:RBNNE:2022:380

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
C/18/184023 / HA ZA 18-99
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van meerdere boedels tussen broers na overlijden ouders met betrekking tot huwelijksgemeenschap, maatschap en vof

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 16 februari 2022, gaat het om de complexe verdeling van meerdere boedels tussen drie broers na het overlijden van hun ouders. De rechtbank heeft zich gebogen over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, de maatschap en de vennootschap onder firma (vof). De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], hebben samen een vordering ingediend tegen hun broer, [gedaagde], die in reconventie ook een vordering heeft ingesteld. De rechtbank heeft eerder al een tussenvonnis gewezen waarin bindende beslissingen zijn genomen en een deskundige is benoemd voor de taxatie van onroerend goed. De rechtbank heeft de waardebepalingen van de deskundige overgenomen en de verdeling van de onroerende zaken vastgesteld. De rechtbank heeft bepaald dat de boerderij aan [gedaagde] wordt toegedeeld, terwijl de overige percelen aan [eiser 1] en [eiser 2] worden toegewezen. Tevens is er een meerwaardeclausule opgenomen in het dictum, die betrekking heeft op toekomstige waardevermeerderingen van de 'warme grond'. De rechtbank heeft ook de verdeling van de overige bezittingen en schulden van de huwelijksgemeenschap, de maatschap en de vof geregeld. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de rechtbank heeft het meer of anders gevorderde afgewezen. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/184023 / HA ZA 18-99
Vonnis van 16 februari 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te Bedum,
hierna te noemen:
[eiser 1],
2.
[eiser 2],
wonende te Bedum,
hierna te noemen:
[eiser 2],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. S.N.S. M . Mak te Groningen,
tegen
[gedaagde],
wonende te Groningen,
hierna te noemen:
[gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A.J. Boonstra te Groningen.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 6 januari 2021;
  • het deskundigenbericht, ter griffie ingekomen op 19 februari 2021;
  • de conclusie na deskundigenbericht van [eiser 1] en [eiser 2] ;
  • de antwoordconclusie na deskundigenbericht van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. De uitspraak daarvan is (nader) vastgesteld op heden.

2.De verdere beoordeling

in conventie

Inleiding
2.1.
Op 13 november 2019 heeft de rechtbank een inhoudelijk tussenvonnis gewezen. Hierin heeft de rechtbank enkele (bindende) beslissingen genomen en de taxatie van de tot de huwelijksgemeenschap behorende onroerende zaken gelast. Op 19 februari 2020 heeft de rechtbank de deskundige benoemd en op 6 januari 2021 een aanvullend voorschot bepaald. De rechtbank blijft bij alle tot nu toe genomen beslissingen en gaat verder niet inhoudelijk in op de door [gedaagde] (in randnummer 8 e.v. van zijn antwoordconclusie) opgeworpen bezwaren/grieven daartegen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de eerder genomen beslissingen berusten op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. In zijn algemeenheid merkt de rechtbank op dat het partijen uiteraard vrijstaat om hoger beroep in te stellen indien zij zich, om welke reden dan ook, niet met de uitkomst van de onderhavige procedure kunnen verenigen.
De wijze van verdeling (vervolg)
De onroerende zaken (behorende tot de huwelijksgemeenschap)
2.2.
De rechtbank heeft in het inhoudelijke tussenvonnis, kort gezegd, beslist dat de boerderij aan de [straatnaam 1] [huisnummer 1] (inclusief de koelloods) zal worden toegedeeld aan [gedaagde] en dat de overige percelen (inclusief de 'warme grond') zullen worden toegedeeld aan [eiser 1] en [eiser 2] , dit alles tegen de actuele waarde in onverpachte staat.
Uit het deskundigenbericht maakt de rechtbank op dat sprake is van een extra perceel ten opzichte van productie 8 van [gedaagde] (vergelijk rechtsoverweging 5.8 van het inhoudelijke tussenvonnis). De rechtbank zal ook het extra perceel (kadastraal bekend gemeente Bedum, Sectie [letter 1] : [nummer 1] ) betrekken bij de aan [eiser 1] en [eiser 2] gezamenlijk toe te delen onroerende zaken.
2.3.
In het deskundigenbericht is de volgende waardebepaling opgenomen (met opnamedatum 22 oktober 2020 als peildatum):
- geheel landbouwbedrijf
€ 6.665.000.00
- [straatnaam 1] [huisnummer 1] , apart
€ 1.562.000,00
- [straatnaam 2] [huisnummer 2] te Bedum
€ 237.000,00
- [straatnaam 3] [huisnummer 3] te Bedum
€ 301.000,00
Deze (afgeronde) bedragen zijn nader gespecificeerd in een rekenblad bij het taxatierapport.
2.4.
De rechtbank neemt de waardebepaling van de deskundige over. De door hem gegeven toelichting hierop komt de rechtbank overtuigend voor.
2.5.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben in hun conclusie na deskundigenbericht aangevoerd dat zij zich niet (helemaal) met de waardebepaling kunnen verenigen. De rechtbank constateert dat [eiser 1] en [eiser 2] diezelfde bezwaren tijdens het deskundigenonderzoek naar voren hebben gebracht en dat de deskundige hierop afwijzend heeft gereageerd. De deskundige heeft in zijn reactie ook toegelicht waarom hij hun bezwaren niet heeft willen overnemen. [eiser 1] en [eiser 2] hebben vervolgens in hun conclusie niet nader toegelicht waarom de afwijkende zienswijze van de deskundige onjuist zou zijn. De rechtbank gaat om die reden aan de bezwaren van [eiser 1] en [eiser 2] voorbij.
2.6.
[gedaagde] heeft op zijn beurt in de slotalinea van randnummer 2 van zijn antwoordconclusie na deskundigenbericht opgemerkt dat het appartement aan de [straatnaam 1] [huisnummer 1] - door de deskundige blijkens zijn rekenblad gesteld op een marktwaarde van € 67.059,00 - buiten de verdeling zou moeten blijven. Nog daargelaten dat enkel de door [gedaagde] gestelde bekostiging van de bouw uit eigen middelen nog niet direct een reden daarvoor vormt, constateert de rechtbank dat het een stelling betreft die hij niet eerder - ook niet gedurende het deskundigenonderzoek - heeft ingenomen. In dit stadium van de procedure zal de rechtbank deze stelling van [gedaagde] , als zijnde tarief, dan ook niet meenemen bij de beoordeling.
2.7.
Aan [gedaagde] kan worden toegegeven dat ruimschoots een jaar verstreken is sinds de door de deskundige gehanteerde peildatum (de opnamedatum). De rechtbank acht het echter niet opportuun om zich nogmaals door de deskundige te laten voorlichten. Partijen hebben zich bovendien niet uitgelaten over het eventuele effect van het tijdsverloop op de bruikbaarheid van de waardebepaling. De rechtbank zal de door de deskundige getaxeerde waarden dan ook niet corrigeren.
2.8.
Dat betekent dat de rechtbank voor de door [gedaagde] te verkrijgen boerderij c.a. zal uitgaan van een waarde van € 1.562.000,00 en voor de door [eiser 1] en [eiser 2] gezamenlijk te verkrijgen overige onroerende zaken van een waarde van € 5.641.000,00.
Per saldo wordt [gedaagde] door de uit te spreken verdeling bevoordeeld ten opzichte van zijn broers en is hij uit dien hoofde (afgerond)
€ 361.500,00aan [eiser 1] en [eiser 2] verschuldigd. [1]
2.9.
De rechtbank is, met [gedaagde] , van oordeel dat het redelijk is om een meerwaardeclausule ter zake van de 'warme grond' op te nemen. De deskundige heeft in zijn taxatierapport hierover vermeld: "
Te verwachten uitbreiding van het bedrijventerrein, en of zoekgebied bedrijventerrein, maar hierover is op dit moment nog niets definitiefs bekend, staat alleen vermeld in de structuurplan Bedum vastgesteld op 6 juni 2006 en dit plan was geldig tot 2019." Naar aanleiding van een opmerking van [gedaagde] hierover heeft de deskundige in zijn reactie aangegeven: "
Gelet op het feit dat uit het contact met de gemeente Het Hogeland niet is gebleken wat de status is van e.e.a. en ook aan de noordzijde van het dorp een bedrijvenlocatie is, is het taxateurs onmogelijk om daar thans rekening mee te houden bij de waardering. Daarnaast is de opdracht te taxeren naar de staat en hoedanigheid op de waardepeildatum, de opnamedatum. Taxateurs adviseren wel om bij een verdeling een meerwaarde clausule op te nemen voor een dergelijke bestemmingswijziging." De rechtbank maakt hieruit op dat, anders in de slotzin van rechtsoverweging 5.9 van het inhoudelijke tussenvonnis werd verondersteld, de deskundige bij de waardebepaling geen rekening heeft kunnen houden met eventuele toekomstige planontwikkelingen van de gemeente. Tegelijkertijd lijkt een uitbreiding van het nabijgelegen bedrijventerrein niet definitief van de baan. Mede indachtig het feit dat [eiser 1] en [eiser 2] zich, zowel ter gelegenheid van het pleidooi als naar de deskundige toe, welwillend hebben opgesteld als het gaat om het opnemen van een meerwaardeclausule, zal de rechtbank hierin bij de uit te spreken verdeling voorzien zoals nader in het dictum bepaald. Omdat partijen niet nader hebben gespecificeerd om welke kadastrale percelen het gaat, zal de rechtbank in het dictum de term 'warme grond' blijven hanteren in de veronderstelling dat het partijen genoegzaam bekend is waar het om gaat (circa 10 hectare aangrenzend aan het bedrijventerrein).
Het overige behorende tot de huwelijksgemeenschap
2.10.
De rechtbank heeft in het inhoudelijke tussenvonnis, kort gezegd, beslist dat de overige tot de huwelijksgemeenschap behorende bezittingen worden toegedeeld aan [eiser 1] en [eiser 2] , onder gehoudenheid om de schulden van de huwelijksgemeenschap voor hun rekening te nemen en als hun eigen schulden te voldoen. Uit de successieaangifte, dat conform het eerdere oordeel van de rechtbank als uitgangspunt zal worden gehanteerd, volgt dat de bankrekeningen, vorderingen/restituties en meubilair/huisraad een waarde van in totaal € 60.134,00 hebben en dat de schulden wegens inkomstenbelasting, belasting 'verkoop' en overige rentedragende schulden in totaal € 10.653,00 bedragen. Bij nader inzien zal de rechtbank de (omvangrijke) belastingclaim 'vanwege verkoop' niet in de berekening meenemen, omdat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld waar deze schuld vandaan komt en wat daarmee na het overlijden van vader is gebeurd. De rechtbank betrekt bij deze beslissing dat [eiser 1] en [eiser 2] hier in hun voorstel tot verdeling zelf ook niets over hebben gesteld.
2.11.
[eiser 1] en [eiser 2] worden door de uit te spreken verdeling bevoordeeld ten opzichte van hun broer en zijn uit dien hoofde (afgerond)
€ 8.250,00aan [eiser 1] en [eiser 2] verschuldigd. [2]
De maatschap
2.12.
De rechtbank heeft in het inhoudelijke tussenvonnis, kort gezegd, beslist dat de tot de maatschap behorende bezittingen worden toegedeeld aan [eiser 1] en [eiser 2] , onder gehoudenheid om de schulden van de maatschap voor hun rekening te nemen en als hun eigen schulden te voldoen. Uit het jaarrapport 2015/2016, dat conform het eerdere oordeel van de rechtbank als uitgangspunt zal worden gehanteerd, volgt dat de machines/werktuigen, ledenkapitalen, vorderingen en bankrekeningen een waarde van in totaal € 521.424,00 hebben en dat de schulden aan kredietinstellingen en overige schulden/overlopende activa in totaal € [nummer 4] .680,00 bedragen. In productie 17 van de dagvaarding is de meerwaarde van de machines/werktuigen en inventaris gesteld op in totaal € 33.590.00.
2.13.
[eiser 1] en [eiser 2] worden door de uit te spreken verdeling bevoordeeld ten opzichte van hun broer en zij zijn uit dien hoofde (afgerond)
€ 171.500,00aan [gedaagde] verschuldigd. [3]
De vof
2.14.
De rechtbank heeft in het inhoudelijke tussenvonnis, kort gezegd, beslist dat van de tot de vof behorende bezittingen aan [eiser 1] en [eiser 2] worden toegedeeld: een schoffelbank, een computer, een frontpakker, 2 Michelin-banden, een koolplanter, een Tulip kopeg, een Lemken 5-schaar en een regeninstallatie, en aan [gedaagde] de overige bezittingen, onder gehoudenheid om de schulden van de vof voor zijn rekening te nemen en als zijn eigen schulden te voldoen. Uit het jaarrapport 2016, dat conform het eerdere oordeel van de rechtbank als uitgangspunt zal worden gehanteerd, volgt dat de bedrijfsgebouwen, machines/werktuigen, voertuigen, vorderingen en liquide middelen een waarde van in totaal € 42.099,00 hebben en dat de overige schulden/overlopende posten in totaal € 2.076,00 bedragen. In productie 17 van de dagvaarding is de meerwaarde van de machines/werktuigen en inventaris gesteld op in totaal € 86.735,00; aan de hiervan aan [eiser 1] en [eiser 2] toe te delen zaken is een geschatte waarde van € 15.125,00 toegekend.
2.15.
Per saldo wordt [gedaagde] door de uit te spreken verdeling bevoordeeld ten opzichte van zijn broers en is hij uit dien hoofde (afgerond)
€ 69.500,00aan [eiser 1] en [eiser 2] verschuldigd. [4]
2.16.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in zijn stelling dat de waardering van de koelloods als onderdeel van de door hem te verkrijgen boerderij c.a. - door de deskundige blijkens zijn rekenblad gesteld op een marktwaarde van € 106.250,00 - tot aanpassing van de zojuist uitgevoerde berekening dient te leiden. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 5.14 van het inhoudelijke tussenvonnis al uitgelegd waarom zij de vraag of partijen in het kader van de afwikkeling van de vof ook nog dienen af te rekenen ter zake van de koelloods, verder buiten beschouwing laat. Wat [gedaagde] in randnummer 4 van zijn antwoordakte aanvoert, vormt voor de rechtbank geen aanleiding om op die beslissing terug te komen.
Tot slot
2.17.
De rechtbank heeft hiermee een einduitspraak gedaan over de verdeling en afwikkeling van de boedels die in rechtsoverweging 5.1 van het inhoudelijke tussenvonnis genoemd staan (inclusief de 'nieuwe' maatschap). De door [eiser 1] en [eiser 2] gevorderde verdeling (onderdelen c tot en met e van hun vordering) zal dienovereenkomstig worden toegewezen.
2.18.
Als alle bedragen die partijen volgens dit vonnis uit hoofde van overbedeling over en weer aan elkaar verschuldigd zijn bij elkaar worden opgeteld en afgetrokken, zou [gedaagde] per saldo ongeveer het twintigvoudige aan [eiser 1] en [eiser 2] moeten betalen van wat zij in hun dagvaarding gevorderd hebben. Het verschil laat zich ogenschijnlijk verklaren doordat [eiser 1] en [eiser 2] in de berekening van het door hen genoemde bedrag van € 15.832,00 (zie randnummer 35 van de dagvaarding) ook posten hebben staan waarover de rechtbank nog geen of een ander inhoudelijk oordeel heeft geveld.
2.19.
Voor wat betreft "tegoed verkoopopbrengst land 2002" (de toegift) begrijpt de rechtbank uit die berekening dat [eiser 1] en [eiser 2] erkennen dat [gedaagde] aanspraak kan maken op een/zesde van het daar genoemde bedrag van € 1.111.762,00. [gedaagde] maakt daar blijkens zijn antwoordconclusie na deskundigenbericht ook aanspraak op. De rechtbank zal daarom een bedrag van (afgerond)
€ 185.500,00in mindering brengen op het totaal door [gedaagde] verschuldigde bedrag.
2.20.
Voor wat betreft "negatief eigen vermogen maatschap" zal de rechtbank de berekening van [eiser 1] en [eiser 2] niet volgen. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 5.31 van het inhoudelijke tussenvonnis al overwogen dat het zoekplaatje niet compleet is als het gaat om de kapitaalrekening van [gedaagde] in de maatschap. Bij de huidige stand van zaken is dat niet anders. De rechtbank acht het in dit stadium van de procedure niet opportuun om het partijdebat hierover te (her)openen.
2.21.
Voor wat betreft "negatief eigen vermogen vof" zal de rechtbank de berekening van [eiser 1] en [eiser 2] ook niet volgen. Volgens het jaarrapport 2016 bedraagt de kapitaalrekening van [gedaagde] in de vof (afgerond) € ‒ 13.910,00. Zoals de rechtbank al heeft overwogen in rechtsoverweging 5.34 van het inhoudelijke tussenvonnis, heeft [gedaagde] niets tegen dat jaarrapport ingebracht. Het uitgevoerde deskundigenbericht (waarin o.a. de actuele waarde van de koelloods is bepaald) vormt voor de rechtbank geen reden om niet langer van dat jaarrapport uit te gaan. Het deskundigenonderzoek was immers niet gericht op (ultimo) 2016. Niettemin kunnen [eiser 1] en [eiser 2] niet gevolgd worden in hun kennelijke stelling dat zij, als enigen van alle vennoten, recht hebben op uitbetaling van het volle door [gedaagde] aan de vof verschuldigde bedrag. Ook in het kader van de uitgesproken verdeling van de goederen van de vof valt dat niet te billijken.
2.22.
Of partijen in het kader van de afwikkeling van de maatschap en/of de vof nog dienen af te rekenen ter zake van de kapitaalrekeningen, laat de rechtbank dus verder buiten beschouwing. Er is geen hierop gerichte vordering ingesteld en ook overigens hebben partijen hier niets concreets over aangedragen.
2.23.
Met inachtneming van het voorgaande zal de rechtbank het door [gedaagde] aan [eiser 1] en [eiser 2] verschuldigde bedrag in goede justitie bepalen op € 65.750,00 (conform de slotzin van onderdeel f van hun vordering). [5]
2.24.
De rechtbank zal tot slot, conform haar eerdere beslissing in rechtsoverweging 5.31 van het inhoudelijke tussenvonnis, de door [eiser 1] en [eiser 2] gevorderde verklaring van recht ter zake van de kapitaalrekening van [gedaagde] in de maatschap (onderdeel a van de vordering in conventie) weigeren. Hun verklaring van recht dat de vof door opzegging is ontbonden (onderdeel b van de vordering) zal, met inachtneming van de in rechtsoverweging 5.32 van het inhoudelijke tussenvonnis genoemde datum van 31 december 2016, worden toegewezen.
in reconventie
2.25.
De rechtbank zal, conform haar eerdere beslissing in rechtsoverweging 5.39 van het inhoudelijke tussenvonnis, de door [gedaagde] gevorderde vaststelling van zijn legitieme portie afwijzen. De rechtbank blijft ook bij deze genomen beslissingen en gaat verder niet inhoudelijk in op de door [gedaagde] (in randnummer 10 van zijn antwoordconclusie) opgeworpen bezwaren/grieven daartegen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de genomen beslissingen berusten op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Ook hier geldt dat hoger beroep de aangewezen weg is.
2.26.
Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat de legitieme portie van [gedaagde] in de nalatenschap van moeder dient te worden vastgesteld aan de hand van de waarde van de goederen onmiddellijk naar haar overlijden (artikel 4:6 BW). [gedaagde] lijkt bij het maken van nieuwe berekeningen in zijn antwoordconclusie na deskundigenbericht zich onvoldoende rekenschap hiervan te hebben gegeven. De rechtbank beschikt (nog steeds) niet over informatie om de legitimaire aanspraak te kunnen bepalen en acht het niet opportuun om [eiser 1] en [eiser 2] alsnog op te dragen om inzage in en/of afschrift van bescheiden ter zake van de nalatenschap van moeder in het geding te brengen. [gedaagde] heeft bovendien geen hierop gerichte incidentele vordering (op grond van artikel 843a Rv) ingesteld.
voorts in conventie en in reconventie
De proceskosten
2.27.
In de familierelatie tussen partijen ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten in conventie en in reconventie te compenseren, op de wijze zoals hierna zal worden beslist. Dat betekent dat ook de door partijen voorgeschoten deskundigenkosten (inclusief aanvulling daarop) voor rekening van henzelf zullen blijven.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat de vof door opzegging is ontbonden per 31 december 2016;
3.2.
bepaalt dat de tussen partijen bestaande bijzondere gemeenschappen op de volgende wijze dienen te worden verdeeld:
- de boerderij c.a. aan de [straatnaam 1] [huisnummer 1] (kadastraal bekend gemeente Bedum, Sectie [letter 1] : [nummer 2] ) wordt toegedeeld aan [gedaagde] ;
- de overige onroerende zaken (kadastraal bekend gemeente Bedum, Sectie [letter 2] : [nummer 3] , [nummer 4] en [nummer 5] , Sectie [letter 1] : [nummer 6] , [nummer 7] , [nummer 8] en [nummer 1] en Sectie [letter 3] : [nummer 9] ) worden toegedeeld aan [eiser 1] en [eiser 2] gezamenlijk;
- bepaalt dat in de notariële leveringsakte een (gebruikelijke) meerwaardeclausule zal worden opgenomen die zal gelden voor de duur van vijftien (15) jaren te rekenen vanaf de datum van de leveringsakte, op grond waarvan [eiser 1] en [eiser 2] gehouden zijn om een eventuele waardevermeerdering van de 'warme grond' ten gevolge van een wijziging van de daarop rustende bestemming (zoals verkort weergeven op p. 9 van het deskundigenbericht onder het kopje "3. Publiekrechtelijke aspecten - bestemming") met [gedaagde] te delen, waarbij heeft te gelden dat [eiser 1] en [eiser 2] elk tot vijf/twaalfde deel van de waardevermeerdering gerechtigd zullen zijn en [gedaagde] tot twee/twaalfde deel daarvan;
- de overige tot de huwelijksgemeenschap behorende bezittingen worden toegedeeld aan [eiser 1] en [eiser 2] gezamenlijk, onder gehoudenheid om de schulden van de huwelijksgemeenschap voor hun rekening te nemen en als hun eigen schulden te voldoen (welke bezittingen en schulden genoegzaam volgen uit de successieaangifte ter zake van de nalatenschap van vader), doch met uitzondering van de belastingclaim 'wegens verkoop';
- de bezittingen van de maatschap worden toegedeeld aan [eiser 1] en [eiser 2] gezamenlijk, onder gehoudenheid om de schulden van de maatschap voor hun rekening te nemen en als hun eigen schulden te voldoen (welke bezittingen en schulden genoegzaam volgen uit het jaarrapport 2015/2016 van de maatschap);
- van de bezittingen van de vof worden toegedeeld aan [eiser 1] en [eiser 2] gezamenlijk: een schoffelbank, een computer, een frontpakker, 2 banden Michelin, een koolplanter, een Tulip kopeg, een Lemken 5-schaar en een regeninstallatie;
- de overige bezittingen van de vof worden toegedeeld aan [gedaagde] , onder gehoudenheid om de schulden van de vof voor zijn rekening te nemen en als zijn eigen schulden te voldoen (welke bezittingen en schulden genoegzaam volgen uit het jaarrapport 2016 van de vof);
- onder gehoudenheid van [gedaagde] om aan [eiser 1] en [eiser 2] te voldoen een bedrag groot € 65.750,00;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
3.6.
wijst het gevorderde af;
3.7.
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M . Sanna en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2022. [6]

Voetnoten

1.De rechtbank heeft dit bedrag als volgt berekend: 2/12 × € 5.641.000 ‒ 2 × 5/12 × € 1.562.000
2.De rechtbank heeft dit bedrag als volgt berekend: 2/12 × (€ 60.134 ‒ € 10.653)
3.De rechtbank heeft dit bedrag als volgt berekend: 1/3 × (€ 521.424 + € 33.590 ‒ € 41 .680)
4.De rechtbank heeft dit bedrag als volgt berekend:
5.De rechtbank heeft dit bedrag als volgt berekend:
6.750