ECLI:NL:RBNNE:2022:3796

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
18-054655-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing in vereniging van minderjarige verdachte met bedreiging en gebruik van geweld

Op 13 oktober 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met anderen betrokken was bij een afpersing. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan afpersing in vereniging, waarbij hij het slachtoffer onder bedreiging met een mes dwong tot de afgifte van een JBL box. De feiten vonden plaats op 30 december 2021 in [plaats]. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij de afpersing wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte niet actief betrokken was bij het maken van het plan en geen wapen had gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk een rol had gespeeld in de voorbereiding en uitvoering van de afpersing, door een scooter te regelen en een mes aan medeverdachten te geven. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, waarvan 56 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een leerstraf van 25 uren. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en de positieve ontwikkeling die hij had doorgemaakt sinds zijn aanhouding. Daarnaast werd de moeder van de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de afpersing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/054655-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 oktober 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 september 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.A.M. Kwakman, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Westerhof.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 30 december 2021 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] (en/of [slachtoffer 2] ) heeft gedwongen tot de afgifte van een JBL box (en/of geld), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] (en/of [slachtoffer 2] ), in elk geval aan een derde, toebehoorde(n) door (- zakelijk weergegeven -) met (een)
(geheel of deels) gemaskerd(e)/bedekt(e) gezicht(en) de ontmoeting aan te gaan en/of die
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] tegemoet te treden en/of (een) mes(sen) (mee te nemen/brengen en/of) tevoorschijn te halen en/of te tonen en/of dat/een mes in de richting van de buik/het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te houden en/of heen en weer te bewegen en/of aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toe te voegen (dat ze het geld moesten afgeven en/of "geef je geld" en(/))of ze nog meer en/of nog meer geld hadden en/of "geef die box", althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking;
2
hij op of omstreeks 30 december 2021 te [plaats] , althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de betaling/afgifte van een geldbedrag, door (- zakelijk weergegeven -) (als bonafide verkoper(s)) via Snapchat/social media een afspraak te maken met die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] om tegen betaling (illegaal) vuurwerk te (zullen) leveren en/of toen en daar de indruk heeft/hebben gewekt om na betaling tot de daadwerkelijke levering van dat vuurwerk over te gaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 december 2021 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en welk goed verdachte en/of zijn mededaders anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten als betaling voor te leveren vuurwerk, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van afpersing en het onder 2 primair ten laste gelegde medeplegen van oplichting. Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft zij daartoe aangevoerd dat verdachte voorafgaand aan de afpersing uit de keukenlade een mes heeft gepakt en die heeft gegeven aan medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Ook heeft verdachte aan hen een bandana gegeven. Op dat moment wist verdachte dat de medeverdachten zich eerder met strafbare feiten hadden beziggehouden. De medeverdachten verklaren dat verdachte met hen meepraatte en uit eigen wil met hen meeging. Verdachte verklaart dat hij op het moment dat hij met de medeverdachten op de scooter ging rijden, wist dat zij een overval gingen plegen. Verdachte vervoerde de beide medeverdachten, hij heeft hun hieraan voorafgaand een mes en een bandana gegeven en verdachte droeg een capuchon en gezichtsbedekking.
Er is geen concrete druk op verdachte uitgeoefend. Hij heeft zelf de (verkeerde) keuze gemaakt om mee te doen. De overval is van tevoren bedacht en er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, waardoor medeplegen kan worden aangenomen.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat aangevers hebben verklaard dat zij na een afspraak te hebben gemaakt over de verkoop van (illegaal) vuurwerk, eerst hun geld moesten afgeven. Vervolgens werd gevraagd welk vuurwerk zij wilden kopen. Pas daarna haalde medeverdachte [medeverdachte 1] een mes tevoorschijn waarna aangevers alles moesten afgeven. Verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte 1] vuurwerk had, maar hij wist ook dat medeverdachte het vuurwerk niet bij zich had ten tijde van de afspraak met aangevers. Om die reden is ook het onder 2 primair ten laste gelegde verdachte toe te rekenen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van afpersing en het onder 2 primair ten laste gelegde medeplegen van oplichting en subsidiair ten laste gelegde medeplegen van verduistering.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte niet bij het maken van het plan betrokken is geweest. Hij durfde op het moment dat hij op de hoogte raakte van dat plan geen afstand meer te nemen van de jongens. De vraag is vervolgens welke rol hij precies had bij de overval en hoe dat te kwalificeren is. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat de verklaringen van de medeverdachten over de rol van verdachte bij de overval op essentiële onderdelen afwijken en daarom niet betrouwbaar zijn.
Aangevers hebben verklaard dat een derde jongen op de scooter bleef zitten, dat was verdachte. Geen van de aangevers dichtten verdachte een rol toe.
Verdachte komt oprecht over in zijn verklaringen. Hij heeft zelf geen wapen gebruikt, geen geld of JBLbox gevraagd of weggenomen en hij heeft aangevers niet naar de plaats delict gelokt en heeft niet gedeeld in de buit.
Wel moest verdachte de motor van de scooter laten draaien en na de overval snel met zijn medeverdachten wegrijden. Deze handeling kan niet als medeplegen worden aangemerkt maar betreft een typische medeplichtigheidshandeling. Medeplichtigheid is echter niet tenlastegelegd. Nu geen sprake is van medeplegen, dient verdachte te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van oplichting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte geen opzet op de oplichting had, nu de oplichtingshandelingen (het lokken) al waren gepleegd door medeverdachte [medeverdachte 1] voordat verdachte überhaupt hoorde van het plan een overval te plegen. Dat hij onderweg naar de plek waar afgesproken was, hoorde dat ze wilden “racen”, betekent niet dat verdachte wist van de oplichtingshandelingen en de bedoelingen die medeverdachten hadden.
Oordeel van de rechtbank
Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn eerder door de rechtbank NoordNederland bij vonnis van 25 augustus 2022 veroordeeld voor het medeplegen van afpersing en het medeplegen van oplichting, hetgeen nu ook verdachte is ten laste gelegd. In onderhavige zaak speelt de vraag in hoeverre verdachte betrokken was bij deze strafbare feiten en of er sprake is van medeplegen.
De rechtbank acht het onder 2 primair ten laste gelegde medeplegen van oplichting en het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van verduistering niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit de inhoud van het strafdossier en hetgeen ter terechtzitting is behandeld, is niet gebleken dat verdachte opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijk zin, op de oplichtingshandelingen. Niet kan worden bewezen dat verdachte betrokken was bij het maken van de afspraak met aangevers via Snapchat om tegen betaling (illegaal) vuurwerk te leveren en na betaling hiervoor, niet over te gaan tot levering van het vuurwerk. Vraag is zelfs of verdachte heeft geweten van voornoemde afspraak en de bedoelingen daaromtrent van de beide medeverdachten.
Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verklaard dat zij de afspraak hebben gemaakt en aangevers verklaren ook over een afspraak met twee jongens. Uit de verklaringen van aangevers volgt eveneens dat verdachte ten tijde van de overval op de scooter is blijven zitten en dat hij niet degene was die het geld van aangevers heeft aangenomen. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft het geld aangenomen en later bij hem thuis bewaard. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij weg heeft gekeken van hetgeen zich voordeed en mede daarom is niet onaannemelijk dat verdachte niet op de hoogte was van het feit dat er daadwerkelijk geld is betaald voor vuurwerk. Daarmee kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het gronddelict dat door de medeverdachten is gepleegd. Dit geldt zowel wanneer de feitelijkheden worden gekwalificeerd als oplichting alsook wanneer deze zouden worden gekwalificeerd als verduistering. Verdachte dient derhalve van het onder 2 primair en subsidiair te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van afpersing wel wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 29 september 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 30 december 2021 [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] opgehaald met de scooter die ik had geleend van een kennis. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zeiden dat zij van plan waren twee jongens te beroven. Ik heb wel eens eerder wat van hen gehoord dat ze wat zouden doen. [medeverdachte 1] had die dag een mes bij zich, ik heb er eerder die dag ook één aan hem gegeven. [medeverdachte 2] had een bandana nodig en die heeft hij van mij gekregen. Zelf had ik ook iets voor mijn neus en mond toen ik op de scooter reed. Ik reed met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op de scooter naar de plek waar de overval zou plaatsvinden, tijdens de overval liet ik de scooter draaien, zodat we na de overval snel konden wegrijden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 december 2021,opgenomen op pagina 12 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021357525 d.d. 12 januari 2022, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
[slachtoffer 2] en ik kwamen op 30 december 2021 in [plaats] aan. We hadden afgesproken bij voetbalvereniging [naam vereniging] om daar vuurwerk te kopen. We hadden afgesproken met [medeverdachte 1] , we zouden van hem onder andere nitraten kopen. Wij moesten naar hem toekomen, net buiten het voetbalveld. Ik zag dat [medeverdachte 1] samen met twee andere jongens op een scooter naar ons toe kwam rijden. [medeverdachte 1] kwam naar mij toe en vroeg aan mij of ik het geld had. Ik heb hem toen het geld gegeven en toen vroeg een van de andere twee jongens welk type vuurwerk wij wilden hebben. Op dat moment trok [medeverdachte 1] een mes uit zijn broek. Het was een soort van keukenmes. Ik moest 30 euro betalen en [slachtoffer 2] moest 15 euro betalen. [medeverdachte 1] zei toen: “geef die box”, hij doelde daarmee op de muziek-box die ik om mijn schouder had hangen. Dit is een box van het merk JBL Extreme 3. Toen ik de box aan [medeverdachte 1] gaf, stapte hij samen met de twee andere jongens op de scooter en zijn ze weggereden.
[medeverdachte 1] had een stoffen mondkapje voor zijn mond. De andere twee jongens droegen ook donkere kleding en hadden beide een soort theedoek voor hun mond.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 december 2021,opgenomen op pagina 15 en verder van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 30 december 2021 was ik s avonds bij het terrein van [naam vereniging] . Ik was daar samen met [slachtoffer 1] . Toen [slachtoffer 1] en ik daar waren aangekomen, kwamen er drie op een scooter aangereden. Er stond een derde jongen vlak bij hen met een scooter. Alle drie waren ze helemaal in het zwart. De capuchon hadden ze alle drie op het hoofd en ze hadden alle drie een zwarte mondkap op die het gezicht onderaf helemaal afdekte tot aan de ogen. Twee van de drie stapten af, de derde bleef op de scooter zitten. De motor van die scooter bleef draaien. We betaalden hem, ik gaf hem de vijftien euro. [slachtoffer 1] gaf hem dertig euro. Ik zag dat hij ineens een groot mes pakte uit zijn broek. Hij wees met de punt van het mes naar ons, hij bewoog het mes steeds heen en weer, snel, beurtelings naar mijn buik wijzend en dan weer naar de buik van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] had een JBL-charge 2 met en draagriem om, hij moest die van de jongen afgeven. Toen liep hij naar de scooter. Alle drie reden ze op de scooter de woonwijk in.
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 januari 2022,opgenomen op pagina 142 en verder van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] :
We hebben het van tevoren gepland. We zouden met zijn drieën geld afpakken en dan weer wegrijden met de scooter. [verdachte] zou op de scooter blijven zitten. Ik had een bandana, [verdachte] een bivak volgens mij en [medeverdachte 1] een bivak of onderbroek, zodat we niet herkend zouden worden. We hadden messen mee. [medeverdachte 1] had er zelf één mee en [verdachte] nam er één voor mij mee. We hadden afgesproken dat we die messen mee zouden nemen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Voor zover de raadsvrouw heeft bepleit dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] niet kan worden meegewogen in de bewijsoverweging, oordeelt de rechtbank als volgt.
Ondanks dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] enkele onderdelen bevat die strijdig zijn met de inhoud van de andere bewijsmiddelen, acht de rechtbank zijn verklaring voldoende betrouwbaar. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] op essentiële onderdelen overeenkomt met de verklaring van verdachte zelf, te weten omtrent het feit dat verdachte de scooter heeft geregeld, alsmede de omstandigheid dat verdachte een mes en een bandana heeft gegeven aan de medeverdachten. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] zal daarom worden gebruik voor het bewijs.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot het tenlastegelegde het volgende af.
De overval was van tevoren gepland. Verdachte en de medeverdachten zouden aangevers beroven en de medeverdachten zouden daarna met verdachte weer wegrijden op de scooter. Verdachte heeft een scooter geleend van een kennis en de medeverdachten daarop meegenomen naar de plek waar de overval zou plaatsvinden. Ten tijde van de overval heeft verdachte de scooter draaiende gehouden, zodat zij hierna snel konden vertrekken. Hij heeft er op dat moment niet voor gekozen om zich “terug te trekken” en er vandoor te gaan met de scooter. Verdachte heeft daarmee de vlucht mogelijk gemaakt. Daaraan voorafgaand hebben verdachte en medeverdachten zich vermomd, in die zin dat zij gezichtsbedekkende kleding hebben aangedaan zodat zij niet herkend zouden worden. Verdachte heeft daaraan ook een bijdrage geleverd door, naast zijn eigen mond en neus te bedekken, een bandana aan medeverdachte [medeverdachte 2] te geven. Die bandana heeft medeverdachte vervolgens ook gedragen. Daarnaast heeft verdachte thuis, op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 1] , een mes gepakt en die aan medeverdachte [medeverdachte 2] overhandigd.
Uit de hierboven genoemde feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat verdachte en de medeverdachten zowel op intellectueel niveau (er zijn plannen gemaakt) als op materieel niveau (verdachte heeft voor een mes, een bandana en een (vlucht)scooter gezorgd en hij laat de motor van de scooter ten tijde van de overval draaien zodat hij met medeverdachten snel kan wegrijden) hebben samengewerkt. De bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Hij op 30 december 2021 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een JBL box, die aan [slachtoffer 1] toebehoorde door -zakelijk weergegeven- met deels bedekte gezichten de ontmoeting aan te gaan en die [slachtoffer 1] tegemoet te treden en messen mee te nemen en een mes tevoorschijn te halen en te tonen en dat mes in de richting van de buik van die [slachtoffer 1] te houden en heen en weer te bewegen en aan die [slachtoffer 1] toe te voegen dat ze het geld moesten afgeven of “geef je geld” en of ze nog meer en nog meer geld hadden en “geef die box”.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, waarvan 25 uren een leerstraf betreffen en 35 uren een werkstraf. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd een jeugddetentie voor de duur van 32 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, aan verdachte enkel een leerstraf voor de duur van 25 uren wordt opgelegd. De raadsvrouw acht het daarbij van belang dat verdachte de volledige leerstraf van 25 uren kan uitvoeren, zodat wordt verzocht de tijd die door verdachte reeds in voorarrest is doorgebracht bij de uitvoering van de op te leggen leerstraf op te plussen. De voorwaardelijke jeugddetentie, zoals door de officier van justitie gevorderd, acht de raadsvrouw niet aangewezen. Verdachte is inmiddels voldoende doordrongen van de ernst van het feit en het recidivegevaar is laag. Hij heeft sinds zijn aanhouding een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Hij heeft een goed en steunend netwerk en is gemotiveerd de geadviseerde vaardigheidstraining in de vorm van een leerstraf te verrichten. Daarmee zal hij weerbaarder worden voor groepsdruk.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage van de Raad van de Kinderbescherming (de Raad) d.d. 12 augustus 2022, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 13 juli 2022, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
Verdachte heeft zich op 30 december 2021 te [plaats] samen met anderen schuldig gemaakt aan het afpersen van slachtoffer [slachtoffer 1] onder bedreiging met een mes. De rechtbank heeft oog voor de stelling van verdachte dat hij zich heeft laten meeslepen door medeverdachten om erbij te horen. Echter, de afpersing is van tevoren voorbereid en verdachte was hierbij betrokken in de mate zoals hierboven reeds overwogen. Verdachte heeft zich op dat moment niet bekommerd over de gevolgen voor en de impact hiervan op het slachtoffer. De gevolgen voor het slachtoffer zijn ter terechtzitting gebleken uit de voorgelezen slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] . De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van het rapport van de Raad van 12 augustus 2022 en de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting. Daaruit komt naar voren dat verdachte inzicht en spijt toont ten aanzien van het delict gedrag. Op de gebieden van zijn inzicht en vaardigheden komen nog zorgen naar voren.
De Raad acht de kans op herhaling evenwel klein en is van mening dat een strafrechtelijke consequentie zich moet richten op het vergroten en versterken van de vaardigheden van verdachte. De Raad adviseert om verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen, bestaande uit een werkstraf en een leerstraf, te weten de gedragsinterventie Tools4U Regulier Plus (25 uur). Het opleggen van jeugddetentie acht de Raad in het geval van verdachte niet wenselijk. Het delict en de strafrechtelijke consequenties hebben veel indruk op verdachte gemaakt. Hij is inmiddels voldoende doordrongen van de ernst hiervan en wil nieuwe politie- en justitiecontacten voorkomen. Er wordt met de geadviseerde straf voldoende ingestoken op de risicofactoren. Verdachte heeft een vangnet waar hij op terug kan vallen als hij tegen problemen aan loopt.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf, bestaande uit een leerstraf van 25 uren en een werkstraf voor de duur van 60 uren, waarvan 56 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Het voorwaardelijke deel dient als waarschuwing voor verdachte en ter voorkoming van dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan soortgelijke strafbare feiten. De leerstraf dient ter vergroting en versterking van de weerbaarheid van verdachte.
De rechtbank neemt in aanmerking hetgeen door de Raad is geadviseerd ten aanzien van de door de officier van justitie geëiste jeugddetentie, en zal een (voorwaardelijke) jeugddetentie daarom niet opleggen. Verdachte dient zich hierbij te realiseren dat voor afpersing in vereniging de oplegging van (al dan niet voorwaardelijke) jeugddetentie niet ongebruikelijk is.

Benadeelde partij

[benadeelde partij] , moeder van [slachtoffer 1] , heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 241,92 ter vergoeding van materiële schade en € 750,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de gezaghebbende ouder van verdachte een schadevergoedingsverplichting wordt opgelegd van € 230,64 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan. De rechtbank heeft in de zaken van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schadevergoeding vastgesteld op € 450,-. De verdachten dienen elk een derde deel te vergoeden, zijnde € 150,-. Ook het gevorderde materiële schadebedrag van € 241,92 is aldus de officier van justitie voor toewijzing vatbaar en dit bedrag dient eveneens gelijkelijk over de drie verdachten te worden verdeeld, hetgeen resulteert in een veroordeling tot betaling van een totaalbedrag van € 230,64. Voor het overige heeft de officier van justitie gevorderd dat de benadeelde partij nietontvankelijk wordt verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, indien tot veroordeling wordt overgegaan, aangesloten bij de vordering van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank sluit aan bij de overwegingen van de rechtbank zoals opgenomen in de vonnissen van de medeverdachten [medeverdachte 1] (parketnummer 18-054653-22) en [medeverdachte 2] (parketnummer 18-054654-22) van 8 september 2022 ten aanzien van de vordering benadeelde partij. Niet wenselijk is dat hiervan wordt afgeweken, nu het schadebedrag eerder is vastgesteld. De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade bewezen. De vordering acht zij tot een bedrag van € 691,92 – zijnde de gevorderde materiële schade en € 450,immateriële schade- voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en tot genoemd bedrag voor toewijzing vatbaar.
Voor de overige immateriële schade acht de rechtbank de vordering onvoldoende aannemelijk gemaakt. Uit de stukken ter onderbouwing van de vordering en de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting blijkt dat de benadeelde partij psychische problemen had. De rechtbank acht het aannemelijk dat het bewezenverklaarde feit de psychische problemen hebben vergroot en acht ten gevolge hiervan een immateriële schadevergoeding van € 450,-toewijsbaar.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal bepalen dat het toe te wijzen bedrag aan (materiële en immateriële) schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december 2021.
De rechtbank zal het bedrag van de schade naar rato verdelen over verdachte en de twee medeverdachten, gelet op de leeftijd van verdachten.
Nu verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit de leeftijd van veertien jaren nog niet had bereikt, wordt de vordering op grond van artikel 51g lid 4 van het Wetboek van Strafvordering geacht te zijn gericht tegen zijn moeder, [naam moeder] . De moeder van verdachte is daarom aansprakelijk voor betaling van het toegewezen bedrag. De moeder van verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van één derde deel van het in het totaal toegewezen bedrag.
De rechtbank zal voornoemde moeder van verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 77a, 77g, 77m, 77n 77x, 77y, 77z, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een werkstraf voor de duur van 60 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Bepaalt dat van deze werkstraf
een gedeelte, groot 56 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
een leerstraf, bestaande uit het volgen van het leerproject Tools4U Regulier Plus voor de duur van 25 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de leerstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 12 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt de moeder van verdachte, [naam moeder] , mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 230,64(zegge: tweehonderddertig euro en vierenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december 2021. Dit bedrag bestaat uit € 80,64 aan materiële schade en € 150,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt voornoemde moeder van verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. R. Baluah en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. E.C. Kasper-Kerkdijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 oktober 2022.