ECLI:NL:RBNNE:2022:3754

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
18.303183.21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op echtgenote met contactverbod en schadevergoeding aan nabestaanden

Op 18 oktober 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag op zijn echtgenote. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 jaar. De zaak kwam aan het licht na een fatale gebeurtenis op 7 november 2021, waarbij de verdachte zijn echtgenote in hun woning in Muntendam om het leven heeft gebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, na een woordenwisseling, in een woede-uitbarsting handelde door de keel van het slachtoffer dicht te knijpen en haar hoofd met tape te omwikkelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde moord, omdat niet bewezen kon worden dat er sprake was van voorbedachten rade. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling handelde.

Naast de gevangenisstraf legde de rechtbank een contactverbod op met de dochters en moeder van het slachtoffer, alsook een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank wees ook de vorderingen tot schadevergoeding van de nabestaanden nagenoeg geheel toe, waarbij de immateriële schadevergoeding werd vastgesteld op bedragen variërend van € 17.500,- tot € 20.000,-. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat de ernst van het feit en het leed dat hij heeft veroorzaakt, een zware straf rechtvaardigden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de zaak zorgvuldig hebben beoordeeld en de belangen van de benadeelde partijen in acht hebben genomen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18.303183.21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 oktober 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats], thans gedetineerd te [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 oktober 2022. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.Th. van Jaarsveld, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving en wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
primairhij op of omstreeks 7 november 2021 te Muntendam, in de gemeente Midden-Groningen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door de keel van voornoemde [slachtoffer] dicht te knijpen en/of (vervolgens) een hoeveelheid tape over de mond en/of neus van die [slachtoffer] te wikkelen, waardoor de ademhaling van die [slachtoffer] werd belet en/of (stompend en/of botsend) geweld op het hoofd van die [slachtoffer] uit te oefenen;
subsidiairhij op of omstreeks 7 november 2021 te Muntendam, in de gemeente Midden-Groningen opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door de keel van voornoemde [slachtoffer] dicht te knijpen en/of (vervolgens) een hoeveelheid tape over de mond en/of neus van die [slachtoffer] te wikkelen, waardoor de ademhaling van die [slachtoffer] werd belet en/of (stompend en/of botsend) geweld op het hoofd van die [slachtoffer] uit te oefenen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de primair ten laste gelegde moord en veroordeling voor de subsidiair ten laste gelegde doodslag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Op grond van de verklaring van verdachte en de overige inhoud van het strafdossier, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en dat om die reden van voorbedachte rade geen sprake is geweest. Dat verdachte van tevoren de dood van zijn partner, het slachtoffer, heeft gepland of daarover heeft nagedacht kan niet uit het dossier worden afgeleid. Ook uit de handelingen zelf die verdachte heeft verricht kan niet worden geconcludeerd dat verdachte zich heeft (kunnen) beraden. Verdachte heeft in een woede-uitbarsting de keel van het slachtoffer dichtgeknepen en vervolgens haar hoofd omwikkeld met twee lagen tape. Daarbij is – gelet op de uitkomsten van het onderzoek door de forensisch patholoog – niet uit te sluiten dat het slachtoffer reeds was overleden voordat de tape over haar mond en neus werd gewikkeld. Bovendien heeft een en ander in een kort tijdsbestek plaatsgevonden, zodat van een moment van kalm beraad geen sprake was.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 oktober 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen
d.d. 24 december 2021, opgenomen op pagina 406 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021304901 d.d. 12 april 2022, inhoudend het relaas van verbalisant inzake de uitwerking van een geluidsopname van het misdrijf afkomstig van de telefoon van het slachtoffer;
3. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie vanVeiligheid en Justitie, zaaknummer 2021.11.08.048, d.d. 6 december 2021, opgemaakt door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 812 e.v. van voormeld dossier.
Uit voormeld NFI-rapport komt naar voren dat het ten laste gelegde stompend en/of botsend geweld op het hoofd van het slachtoffer niet heeft geleid tot haar dood, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 7 november 2021 te Muntendam, in de gemeente Midden-Groningen opzettelijk
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door de keel van voornoemde [slachtoffer] dicht te knijpen en/of vervolgens een hoeveelheid tape over de mond en neus van die [slachtoffer] te wikkelen, waardoor de ademhaling van die [slachtoffer] werd belet.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op:
subsidiairdoodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie een vrijheidsbeperkende maatregel gevorderd op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met de dochters en moeder van het slachtoffer voor de duur van vijf jaren, alsmede de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de context waarin verdachte tot zijn daad is gekomen, in het bijzonder de gebeurtenissen voorafgaand aan het tenlastegelegde. Er was geen sprake van een gezonde relatie tussen verdachte en het slachtoffer. Verdachte kon nog niet accepteren dat hij zijn echtgenote die van hem wilde scheiden kwijt zou raken of in zekere zin al kwijt was, terwijl het slachtoffer er juist alles aan leek te doen om verdachte uit de woning te krijgen. Daarnaast heeft de raadsman de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoon van verdachte. Verdachte heeft geen gewelddadige inborst, vermijdt het liefst het conflict, maar die dag is er iets bij hem geknapt. Hij loopt niet weg voor de gevolgen van zijn daden, aanvaardt de straf die hij verdient en rouwt nog elke dag over het verlies van de vrouw van wie hij hield.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de psychiater, psycholoog en de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Bewezen is verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag, behorende tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent en waarvoor de wetgever een gevangenisstraf van maximaal vijftien jaar heeft vastgesteld. Voor feiten als deze zijn binnen de rechtspraak geen landelijke oriëntatiepunten opgesteld, omdat dergelijke zaken uniek zijn en zich niet tot nauwelijks laten vergelijken met andere zaken.
Uit de aard en de ernst van dit bewezen verklaarde feit volgt dat alleen kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vele jaren. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van deze straf in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 7 november 2021 zijn echtgenote in hun eigen woning van het leven beroofd. Na een woordenwisseling is verdachte in woede ontstoken en heeft hij de keel van het slachtoffer dichtgeknepen. Verdachte ging er vervolgens van uit dat het slachtoffer was overleden. Dat weerhield hem er niet van haar hoofd te omwikkelen met twee lagen tape en, zoals uit het dossier is af te leiden, geweld uit te oefenen op het lichaam van het slachtoffer, waaronder het penetreren van haar lichaam met zijn vingers. Verdachte heeft zijn echtgenote vervolgens op de vloer in de keuken laten liggen en is na het nemen van een foto van het met tape omwikkelde lichaam naar zijn zus gegaan, heeft aan haar zijn daad opgebiecht en de foto laten zien, waarna zij 112 heeft gebeld. Door zijn handelen heeft verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen.
Verdachte heeft door zijn handelen bij de nabestaanden onvoorstelbaar leed teweeg gebracht. In de verklaringen die in het kader van spreekrecht ter terechtzitting zijn afgelegd, hebben de twee dochters en de moeder van het slachtoffer uiting gegeven aan het verdriet en het gemis dat zij ondervinden. Een feit als dit schokt ook de samenleving als geheel. Wat er voorafgaand aan het feit ook is voorgevallen tussen verdachte en het slachtoffer, doet niet af aan de ernst van het feit, en is daarvoor geen enkele rechtvaardiging,
Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte houdt de rechtbank rekening met het volgende.
Verdachte heeft meegewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek door een psycholoog en een psychiater. Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat er ten tijde van het feit geen sprake is geweest van een stoornis van de geestvermogens, en hebben geadviseerd verdachte het ten laste gelegde volledig toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met de conclusies van de deskundigen verenigen en neemt deze over en acht verdachte daarom volledig toerekeningsvatbaar.
Beide deskundigen hebben verdachte omschreven als een conflict vermijdende man die zijn agressie oppot en niet kan uiten of reguleren. Verdachte laat nauwelijks empathie zien. Hij is sterk gericht op zijn eigen leed en heeft daarbij weinig oog voor leed van anderen.
In beide rapportages wordt aangegeven dat er een kans op herhaling van geweld is in nieuwe partnerrelaties. De reclassering heeft in navolging van voornoemde deskundigen in haar rapport van 10 juni 2022 gesteld dat er in het kader van een voorwaardelijke
invrijheidsstelling (VI) en het toezicht daarop gewerkt kan worden aan het verminderen van die kans op herhaling.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar passend en geboden, zoals door de officier van justitie is gevorderd. De tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, zal van deze duur worden afgetrokken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal daarnaast, zoals door de officier van justitie is gevorderd, een contactverbod met de dochters en moeder van het slachtoffer opleggen in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal deze maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat verdachte vanuit de gevangenis via zijn familie contact heeft gezocht met de nabestaanden van het slachtoffer en er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens hen.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[benadeelde partij 1], tot een bedrag van € 271,83 ter zake van materiële schade en € 20.000,- tervergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeelde partij 2], tot een bedrag van € 259,07 ter vergoeding van materiële schade en
€ 17.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [ [benadeelde partij 3], tot een bedrag van € 1.194,10 ter vergoeding van materiële schade en €17.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De benadeelde partijen zijn ter terechtzitting bijgestaan door mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vorderingen voor toewijzing vatbaar zijn, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De advocaat heeft ter terechtzitting aangegeven geen opmerkingen te hebben over de vorderingen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partijen schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De hoogte van de vorderingen is door de verdediging niet betwist.
Omtrent de gestelde materiële schade overweegt de rechtbank dat de gemaakte reis- en verblijfskosten voor het bijwonen van de zittingen vallen onder de proceskosten. Uitgaande van een inhoudelijke behandeling van één dag, gaat dit bij [benadeelde partij 1] om een bedrag van € 79,56, bij [benadeelde partij 2] om € 49,40 en bij [benadeelde partij 3] om € 469,64 (inclusief 1 hotelovernachting).
Dit betekent dat aan [benadeelde partij 1] aan materiële schade zal worden toegewezen een bedrag van € 174,29, aan [benadeelde partij 2] een bedrag van € 186,47 en aan [benadeelde partij 3] een bedrag van € 498,30.
De benadeelde partijen hebben daarnaast een vergoeding gevorderd bestaande uit affectie-schade ten gevolge van het gemis van hun moeder en dochter.
Op grond van artikel 6:108 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek is, indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, overlijdt, die ander verplicht tot vergoeding van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, geleden door de in lid 4 genoemde naasten als gevolg van het overlijden. De benadeelde partijen komen voor deze vergoeding in aanmerking.
Bij het bepalen van het door de benadeelde partijen geleden nadeel gaat de rechtbank uit van de normbedragen die in het Besluit vergoeding affectieschade van 20 april 2018 (Stb. 2018, 133) zijn vastgesteld. De door de benadeelde partijen gevorderde bedragen sluiten hierbij aan, zodat deze immateriële schade geheel toewijsbaar is.
De toegewezen vorderingen aan materiële en immateriële schade zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2021 tot de dag der algehele voldoening.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Ingevolge artikel 36f, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), in samenhang met artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering, dient de rechter bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel te bepalen voor welke duur gijzeling kan worden toegepast. Nu de duur van de gijzeling ten hoogste één jaar mag belopen (ingevolge artikel 88 Sr, 360 dagen), zal de rechtbank het aantal dagen gijzeling per vordering naar rato van het toegewezen bedrag bepalen.
De rechtbank zal verdachte tevens veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden als voormeld begroot, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 38v, 38w en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt voorts op:
De
maatregeldat de veroordeelde voor de duur van vijf jaren op geen enkele wijze -direct of indirectcontact zal opnemen, zoeken of hebben met:
  • [benadeelde partij 1], geboren op [geboortedatum],
  • [benadeelde partij 2], geboren op [geboortedatum] en- [benadeelde partij 3], geboren op [geboortedatum].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan deze benadeelde partij te betalen:
  • het bedrag van € 20.174,29 (zegge: twintigduizend honderdvierenzeventig euro en negenentwintigeurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 november 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op € 79,56.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 20.174,29 (zegge: twintigduizend honderdvierenzeventig euro en negenentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 174,29 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 130 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan deze benadeelde partij te betalen:
  • het bedrag van € 17.686,47 (zegge: zeventienduizend zeshonderdzesentachtig euro enzevenenveertig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 november 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op € 49,40.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.686,47 (zegge: zeventienduizend zeshonderdzesentachtig euro en zevenenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 186,47 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 114 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan deze benadeelde partij te betalen:
  • het bedrag van € 17.998,30 (zegge: zeventienduizend negenhonderdachtennegentig euro en dertigeurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 november 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op € 469,64.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.998,30 (zegge: zeventienduizend negenhonderdachten-negentig euro en dertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 498,30 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 116 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Edgar, voorzitter, mr. S. Timmermans en mr. H. Brouwer, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 oktober 2022.
Mr. Edgar is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.