ECLI:NL:RBNNE:2022:3743

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
18/222117-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord door steekincident in Drachten met onvoldoende bewijs voor terbeschikkingstelling

Op 11 mei 2020 heeft de verdachte in Drachten geprobeerd het leven van het slachtoffer te beroven door hem met een mes in de rug te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende informatie beschikbaar is over de verdachte om te concluderen dat hij ten tijde van het delict leed aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de bescherming van de maatschappij als belangrijke overwegingen meegenomen in de strafmaat. De verdachte is vrijgesproken van medeplegen, omdat er geen bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking met anderen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 2.500,00 aan immateriële schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/222117-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 oktober 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd in [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 september 2022.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door M.L. Firet, advocaat te Almere.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 mei 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in/bij een woning gelegen aan of bij de [straatnaam] , aldaar, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] , met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 mei 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in/bij een woning gelegen aan of bij de [straatnaam] , aldaar, [slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] , met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 mei 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in/bij een woning gelegen aan of bij de [straatnaam] , aldaar, aan [slachtoffer] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel, (te weten een klaplong, waarvoor een geneeskundige behandeling noodzakelijk was) heeft toegebracht door met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 mei 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in/bij een woning gelegen aan of bij de [straatnaam] , aldaar, aan [slachtoffer] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel, (te weten een klaplong, waarvoor een geneeskundige behandeling noodzakelijk was) toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer]
, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ten aanzien van het medeplegen vrij te spreken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Er is een niet uit te sluiten alternatief scenario dat niet verdachte maar een ander als dader moet worden aangemerkt. De rechtbank kan naar de mening van de verdediging niet de overtuiging krijgen dat verdachte ‘ [naam 2] ’ is, degene die [slachtoffer] heeft gestoken met een mes.
Door middel van
collaborative story tellingzijn de verklaringen en beschuldigingen van [slachtoffer] , [medeverdachte] en [naam 1] ontstaan dat ‘ [naam 2] ’ heeft gestoken. Een motief daarvoor is een machtsstrijd in de drugsscene. Tegenover deze verklaringen staan de verklaringen van drie onafhankelijke buurtbewoners, die kort na het incident spreken over de aanwezigheid van een ander dan ‘ [naam 2] ’. Deze getuigen ondersteunen een alternatief scenario, waarin [naam 3] de steker is. Dit scenario wordt ook door [medeverdachte] ondersteund.
Het dossier bevat vele getuigenverklaringen die allerminst betrouwbaar zijn, deze moeten dan ook worden uitgesloten van het bewijs.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen
1die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Op 11 mei 2020 kregen verbalisanten opdracht om te gaan naar de [straatnaam] te Drachten, gemeente Smallingerland. Aldaar zou een steekpartij hebben plaatsgevonden. Omstreeks 17:50 uur kwamen verbalisanten ter plaatse. Verbalisanten herkenden [medeverdachte] , de bewoner van perceel [nummer] . [medeverdachte] vertelde aan verbalisant dat het slachtoffer had verteld dat hij was gestoken met een mes. [medeverdachte] was met haar moeder in de woonkamer en er was nog een persoon aanwezig geweest die zij ‘ [naam 2] ’ noemde.
2Bij het door verbalisanten ingestelde buurtonderzoek heeft [medeverdachte] gezegd dat [naam 2] ten tijde van het incident bij haar was.
3Aangever [slachtoffer] heeft op 30 september 2020 verklaard dat hij op 11 mei 2020 bij de woning aan de [straatnaam] te Drachten aanbelde. Hij zag dat de deur werd open gedaan door een man die hij kent als [naam 2] .
4Hij heeft verklaard dat hij was gebeld door [medeverdachte] , de bewoonster van de woning, die vroeg of hij even langs wilde komen. [slachtoffer] heeft verklaard dat mensen hem [slachtoffer] noemen.
5Hij heeft verklaard dat hij toen hij in de woonkamer was van achteren in zijn rug werd gestoken. Hij keek om en zag [naam 2] met een mes staan. [naam 1] en [medeverdachte] zaten op de bank. Hij is de woning uit gevlucht en terwijl hij bij de overbuurvrouw stond, zag hij [naam 2] de deur uitlopen.
6
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat [slachtoffer] een wond had van ongeveer 3 centimeter met inwendig een kleine scheur in de rechter onderkwab. Ook was er sprake van een klaplong.
7
Getuige [naam 4] heeft verklaard dat er op 11 mei 2020 omstreeks 17:45 uur op haar voordeur werd geklopt. Er stond een man voor de deur die vroeg of zij een ambulance kon bellen omdat hij was neergestoken. De man liet zijn verwondingen zien. Net boven zijn rug zag [naam 4] een open wond van ongeveer 2 à 3 centimeter lang. Zijn rug en handen zaten onder het bloed.
8Toen zij sirenes hoorde zag zij dat een jongen die bijna dagelijks aanwezig is in de woning [nummer] uit de woning liep.
9
Getuige [naam 1] heeft verklaard dat zij naar [medeverdachte] ging. Zij hoorde dat [naam 2] tegen [medeverdachte] riep: ‘wanneer komt die jongen?’. Zij zag dat [naam 2] heen en weer liep door de woning. Getuige [naam 1] verklaart dat zij wist dat er iets ging gebeuren. Zij zag dat [naam 2] een groot mes in zijn handen had. Zij hoorde dat [naam 2] zei dat hij de jongen wilde djoeken, hetgeen Surinaams voor steken is. Zij wist van [medeverdachte] dat er al enige tijd over deze actie was gesproken. Zij zag dat [naam 2] met het mes gebaren en bewegingen maakte alsof hij de jongen zou gaan steken.
10Met de jongen doelt de getuige op [slachtoffer] , zij noemt hem tuinkabouter. [naam 2] liep volgens de getuige op en neer door de woning, hij was nerveus en gespannen. Toen de bel ging zag zij dat [naam 2] naar de voordeur ging. Toen zij [slachtoffer] de woning zag binnenkomen riep hij direct dat hij was neergestoken. [naam 2] liep volgens de getuige al twee weken met het plan om hem een lesje te leren. [naam 2] had al met een mes gedreigd en gezegd dat hij zou steken. Er waren geen andere mensen in de woning.
11
Verdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer] ‘tuinkabouter’ is. Zij heeft [naam 2] leren kennen via haar stiefbroer. De voornaam van [naam 2] is [verdachte] .
12Verbalisant heeft verdachte [medeverdachte] een foto van [verdachte] getoond, waarop [medeverdachte] aangaf aan dat dit [naam 2] is. [naam 1] is haar moeder.
13Haar telefoonnummer is [telefoonnmmer] .
14
Verdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat [naam 2] de grootste hekel had aan [slachtoffer] . Volgens [medeverdachte] riep [naam 2] steeds dat [slachtoffer] geen respect voor hem had. Hij was geobsedeerd door [slachtoffer] en kon vanuit het niets flippen om [slachtoffer] . Zij heeft verklaard dat [naam 2] haar in de twee weken voor het incident meerdere keren heeft gevraagd om [slachtoffer] te bellen, zodat hem een lesje kon worden geleerd.
15
Op 27 augustus 2020 werd de GSM van [medeverdachte] in beslag genomen.
16Uit de historische verkeersgegevens is volgens verbalisant te herleiden dat ongeveer 30 minuten voordat het incident plaatsvond door het nummer van [medeverdachte] is gebeld met het nummer van ‘ [slachtoffer] ’.
17Door verbalisant is er onderzoek gedaan om de identiteit van de persoon ‘ [naam 2] ’ te achterhalen. Verbalisant heeft vastgesteld dat mede gelet op getuigenverklaringen tijdens de tapgesprekken telkens de persoon ‘ [naam 2] ’ naar voren kwam als zijnde de dader van het misdrijf. Verbalisant deed gedurende het onderzoek stemherkenning op van ' [naam 2] ’. Op 2 juni 2020 kwam uit een tapgesprek het nieuwe telefoonnummer van [naam 2] naar voren. Dit telefoonnummer werd
vervolgens getapt. Op 16 juni 2020 werd [naam 2] in een telefoongesprek [verdachte] genoemd.
18Op 22 juni 2020 werden er twee sms-berichten naar het getapte telefoonnummer van [naam 2] verzonden, met de tekst: [verdachte] ( [geboortedatum] -1998). Vervolgens heeft verbalisant met de totaal verkregen gegevens over [naam 2] in de politiesystemen gezocht en een registratie van een straatroof aangetroffen. Daaruit bleek dat dit feit werd gepleegd met [naam 2] . De man die [naam 2] werd genoemd en toen is aangehouden betreft [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1998.
19
Bewijsoverwegingen rechtbank ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Verdachte ontkent het ten laste gelegde feit. De raadsvrouw heeft gesteld dat er een niet uit te sluiten alternatief scenario is dat een ander dan verdachte als dader moet worden aangemerkt en dat er sprake is van
collaborative story telling, op grond waarvan de verklaringen en beschuldigingen over het steken door ‘ [naam 2] ’ zijn ontstaan. De raadsvrouw heeft dit verweer niet nader onderbouwd.
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet en acht op basis van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Steken door [naam 2]
Allereerst overweegt de rechtbank dat eventueel contact tussen getuigen nog niet maakt dat sprake is van onderlinge beïnvloeding. De rechtbank ziet in onderhavige zaak bovendien geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van onderlinge beïnvloeding achteraf van getuigen. Ook ziet de rechtbank geen aanwijzingen in de afgelegde verklaringen om aan te nemen dat er sprake is van een motief voor het afleggen van een valse verklaring.
De rechtbank overweegt daartoe dat [medeverdachte] direct aan de ter plaatse komende verbalisanten, alsook korte tijd later, toen ze nog niet als verdachte was aangemerkt, tijdens het buurtonderzoek heeft verklaard dat [naam 2] in haar woning was. Ook uit de tapgesprekken kort na de steekpartij volgt dat aangever door [naam 2] is gestoken. Zo heeft [medeverdachte] het in diverse telefoongesprekken op 14 mei 2020 over [naam 2] . In het telefoongesprek met haar moeder noemt zij dat ‘hij’ uit de wc kwam met een stilleto in zijn hand en dat hij het mes aan de witte broek heeft schoongemaakt. Op 27 mei 2020 belt [medeverdachte] met haar moeder. In dit gesprek zegt [medeverdachte] dat zij door [naam 2] in de problemen is gekomen. [naam 1] , de moeder van [medeverdachte] , zegt daarop dat [medeverdachte] hem heeft gebeld en dat ze wist dat die vent al de hele week aan haar hoofd aan het zeuren was over die vent omdat hij steeds zei dat zij ( [medeverdachte] ) hem moest bellen omdat die man moest leren hem te respecteren. Uit het dossier blijkt niet dat er na de steekpartij contact is geweest tussen aangever enerzijds en [medeverdachte] en [naam 1] anderzijds. De rechtbank overweegt daarnaast dat ook aangever verdachte heeft aangewezen als steker. Dat hij pas op een later moment aangifte heeft gedaan doet op zichzelf niet af aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring. Bovendien heeft aangever uitgelegd waarom hij pas op een later moment aangifte heeft gedaan.
Identiteit [naam 2]
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd wijst de verklaring van getuige [naam 4] er naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer op dat de persoon die zij beschrijft [naam 3] moet zijn. Uit het dossier blijkt niet hoe [naam 3] eruit ziet. De getuige [naam 5] heeft de door getuige [naam 4] omschreven persoon niet gezien en verklaart over een persoon die vaker bij de woning kwam. [medeverdachte] heeft verklaard dat [naam 2] een aantal weken bij haar in de woning verbleef. De conclusie van de verdediging dat de persoon bij de woning van [medeverdachte] [naam 3] zou zijn en dat [naam 3] de steker is, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het strafdossier.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ‘ [naam 2] ’ is. Zowel aangever als verdachte [medeverdachte] hebben bij het tonen van een foto van verdachte verklaard dat dit ‘ [naam 2] ’ betreft, hetgeen wordt bevestigd door het proces-verbaal van herkenning. Verdachte voldoet tevens aan het signalement dat door getuige [naam 4] is gegeven over de man die, kort nadat aangever bij haar aanbelde, bij de woning van verdachte [medeverdachte] weg liep.
Voorbedachten rade
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
[naam 1] heeft verklaard dat zij van [medeverdachte] wist dat er al enige tijd over deze actie was gesproken. Ook [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte haar al een paar weken vroeg om [slachtoffer] te bellen zodat hem een lesje kon worden geleerd. Uit de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte geobsedeerd was door aangever en dat hij al langere tijd plannen had om hem een lesje te leren. Vervolgens heeft [medeverdachte] op 11 mei 2020 aangever gebeld met de vraag of hij langs wilde komen. Uit de verklaring van getuige [naam 1] volgt dat verdachte al voor de komst van [slachtoffer] onrustig heen en weer liep en daarbij een mes in zijn handen had. Zij wist dat er iets ging gebeuren en heeft gezegd dat verdachte het mes weg moest leggen. Verdachte heeft daarop gereageerd door te zeggen dat hij de jongen wilde djoeken, hetgeen steken betekent. Terwijl verdachte het mes vast had maakte hij gebaren en bewegingen met het mes alsof hij de jongen zou gaan steken. Toen aangever bij de woning kwam heeft hij aangebeld, waarop verdachte naar de voordeur is gelopen. Verdachte heeft aangever binnen gelaten en heeft hem in de loop van de voordeur naar de woonkamer met een mes in zijn rug gestoken.
De rechtbank concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat de verdachte voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Aldus staat voor de rechtbank vast dat het handelen van de verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Opzet op de dood van aangever
Hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de voorbedachten rade leidt tevens tot het oordeel dat verdachte opzet heeft gehad op dood van aangever. De rechtbank volgt daarbij de redenering van de officier van justitie. Verdachte was opgefokt op het moment dat [medeverdachte] aangever belde en vroeg om langs te komen. Hij liep op dat moment met een mes te zwaaien. Daarbij heeft hij gezegd dat hij aangever zou steken. Vervolgens kwam aangever bij de woning en heeft verdachte hem van achteren in zijn rug gestoken. Het mes is door drie lagen kleding heengegaan, waaronder een dikke jas. Daarbij liep aangever een klaplong en letsel aan zijn long op. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte het mes met kracht in de rug van aangever heeft gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat het bovenlichaam vitale organen bevat. Gelet hierop kan het niet anders dan dat verdachtes voorbedachten rade zag op de dood van aangever.
De rechtbank acht poging tot moord bewezen.
Medeplegen
Evenals de officier van justitie komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen sprake is van medeplegen, omdat uit het dossier niet blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] . De rechtbank overweegt daartoe dat de rechtbank op basis van het dossier vaststelt dat verdachte [medeverdachte] aangever heeft gebeld en heeft gevraagd naar haar woning te komen en daarmee haar woning beschikbaar heeft gesteld. De rechtbank kwalificeert deze handelingen niet als een nauwe en bewuste samenwerking met verdachte en spreekt verdachte daarom van het medeplegen vrij.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
primair hij op 11 mei 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in een woning gelegen aan de [straatnaam] , aldaar, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Poging tot moord.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis, eventueel aan te vullen met een voorwaardelijk deel met algemene voorwaarden. De raadsvrouw heeft aangevoerd daarbij rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast was verdachte ten tijde van het delict nog geen twintig jaar oud. Op grond van de advisering van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) moet het uitgangspunt zijn dat bij iedereen tot 23 jaar sprake is van een onvoltooide ontwikkeling, waarbij een pedagogisch georiënteerde aanpak met nadruk op heropvoeding en resocialisatie centraal hoort te staan en dient het jeugdstrafrecht van toepassing te zijn. De raadsvrouw heeft aangevoerd geen maatregel op te leggen aan verdachte omdat er geen sprake is van een stoornis. Daarmee is niet voldaan aan de wettelijke vereisten als genoemd in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. Ook is er geen hoog recidiverisico en blijkt niet dat een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 7 september 2021 en het reclasseringsadvies van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 29 augustus 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op 11 mei 2020 schuldig gemaakt aan een poging tot moord door het slachtoffer met een mes in de rug te steken. Verdachte heeft het slachtoffer doelbewust in zijn rug gestoken en heeft hiermee op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte had het vooropgezette plan het slachtoffer het meest kostbare wat hij heeft, zijn leven, af te nemen. Dat getuigt van een enorme minachting voor de waarde van het leven van anderen. Het slachtoffer heeft bij gelegenheid van zijn spreekrecht duidelijk gemaakt dat het feit een grote impact op hem heeft gehad en nog steeds heeft. Dat de ernst van het letsel relatief beperkt is gebleven, is niet aan verdachte te danken. Dergelijke feiten veroorzaken daarnaast ook gevoelens van angst en onzekerheid in de samenleving.
De raadsvrouw heeft op grond van de advisering van het RSJ bepleit het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank ziet daar geen aanleiding toe en overweegt daartoe als volgt. De minister heeft in zijn brief van 10 maart 2022, mede naar aanleiding van het advies van de RSJ, aan de Tweede Kamer aangegeven dat er voor wat betreft de toepassing van het jeugdstrafrecht bij jongvolwassenen sprake is van het principe ‘nee, tenzij’. Hij heeft daartoe aangegeven dat uit gesprekken met ketenpartners naar voren is gekomen dat de potentie van het adolescentenstrafrecht in de praktijk nog onvoldoende wordt benut om daar waar dat passend is jeugdstrafrecht toe te passen op 18-plussers. Dat maakt dat het nu te voorbarig is conclusies te trekken over of het huidige uitgangspunt voldoende ruimte biedt voor het beoogde maatwerk. Daarom ligt de focus van de aanpak eerst op optimalisering van de uitvoeringspraktijk binnen het bestaande kader. De rechtbank ziet geen aanleiding van het uitgangspunt ‘nee, tenzij’ af te wijken, omdat zij in de persoon van de verdachte, noch in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd aanleiding ziet om het jeugdstrafrecht toe te passen
Ten aanzien van het opleggen van de maatregel van ter beschikkingstelling overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft niet meegewerkt aan persoonlijkheidsonderzoeken van zowel een psycholoog als een psychiater. Vervolgens is verdachte opgenomen in het PBC en ook daar heeft hij niet willen meewerken aan het onderzoek. Verdachte heeft ook geen toestemming gegeven voor het opvragen van informatie over zijn persoon. De deskundigen achten met alle beschikbare informatie dat het waarschijnlijk is dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, maar het vaststellen van een diagnose is niet mogelijk. Er is wel vastgesteld dat er sprake is van een stoornis in het gebruik van cannabis. De rechtbank is van oordeel dat de informatie die beschikbaar is over de persoon van verdachte erg summier is en onvoldoende is om te kunnen vaststellen dat er bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het plegen van het feit, die maakt dat oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling aan de orde is.
De rechtbank heeft er bij de strafbepaling rekening mee gehouden dat verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, een fors strafblad heeft.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsrapport. De reclassering noemt dat er sprake is van een delictpatroon ten aanzien van geweldsdelicten; deze nemen in ernst toe. Verdachte behoort tot de Top600-aanpak van de gemeente Amsterdam. Financiën, dagbesteding, sociaal netwerk, middelengebruik, psychosociaal functioneren en zijn houding zijn (mogelijk) criminogene factoren. Verdachte heeft de afgelopen jaren beperkt meegewerkt met de hulpverlening. Ook stelt hij zich wat afhoudend op en lijkt hij onrealistische wensen te hebben ten aanzien van huisvesting. Daarnaast is onvoldoende zicht gekomen op de psychische gesteldheid van verdachte. De risico’s voor recidive zijn hoog. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden, aangezien zij geen mogelijkheden zien om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
De rechtbank houdt geen rekening met het tijdsverloop, in die zin dat dat een strafmatigende werking zou hebben. Het tijdsverloop in deze zaak is enkel het gevolg geweest van verdachtes weigering om mee te werken aan onderzoek naar zijn persoon.
Een poging tot moord rechtvaardigt in beginsel oplegging van een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarvan af te wijken. Alles afwegend en met name gelet op de ernst van het feit en ter bescherming van de maatschappij acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en oplegging daarvan geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 385,00 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze schade niet is onderbouwd. De officier van justitie heeft gevorderd de immateriële schade hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de gevorderde immateriële schade te matigen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de gevorderde materiële schade onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank, mede gelet op de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, van oordeel dat een bedrag van
€ 2.500,00 passend is en recht doet aan de schade die de benadeelde partij heeft opgelopen.
De vordering zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2020.
De rechtbank heeft verdachte ten aanzien van het medeplegen vrijgesproken, maar stelt wel vast dat verdachte het strafbare feit naar civielrechtelijke maatstaven samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien de medeaansprakelijke deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een medeaansprakelijke betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van € 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 mei 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als de medeaanprakelijke betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 2.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 35 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of de medeaansprakelijke voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Dijkstra, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 oktober 2022.
De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina’s bevinden zich in het proces-verbaal met proces-verbaalnummer 2020122739, gesloten op 16 december 2020.
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 18;
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 26;
Proces-verbaal van aangifte, pagina 109;
Proces-verbaal van aangifte, pagina 110;
Proces-verbaal van aangifte, pagina 111;
Een schriftelijk stuk, inhoudende een geneeskundige verklaring, pagina 135;
Proces-verbaal van getuigenverhoor, pagina 124;
Proces-verbaal van getuigenverhoor, pagina 125;
Proces-verbaal van verhoor, pagina 174;
Proces-verbaal van verhoor, pagina 175;
Proces-verbaal van verhoor, pagina 203;
Proces-verbaal van verhoor, pagina 204;
Proces-verbaal van verhoor, pagina 205;
Proces-verbaal van verhoor, pagina 218;
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 44;
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 46;
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 32;
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 33;.