ECLI:NL:RBNNE:2022:3734

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
18/920289-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbraak in kledingwinkel met diefstal van grote hoeveelheid kleding

Op 13 oktober 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij een inbraak in een kledingwinkel in Emmen op 22 november 2017. De verdachte, geboren in 1998, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.D.W. Siccama, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. G. Veenstra. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal door middel van braak, waarbij een grote hoeveelheid kleding werd weggenomen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege schending van de redelijke termijn en onrechtmatig onderzoek aan het voertuig van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de redelijke termijn was overschreden, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 47 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werden de in beslag genomen goederen, waaronder een bestelbus en kleding, verbeurd verklaard. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank onvoldoende informatie had om de schade te beoordelen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/920289-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 september 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.D.W. Siccama, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Veenstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primairhij op of omstreeks 22 november 2017 te en in de gemeente Emmen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (grote) hoeveelheid kleding, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Subsidiairhij op of omstreeks 22 november 2017 te en in de gemeente Emmen, een goed te weten een (grote) hoeveelheid kleding heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman van verdachte heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat door het openbaar ministerie is gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde en het recht op een eerlijk proces. De raadsman heeft aan dit verweer ten grondslag gelegd de schending van de redelijke termijn en de stelling dat het onderzoek aan het voertuig dat verdachte bestuurde op onrechtmatige wijze is geschied. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de raadsman – kort samengevat – aangevoerd dat verbalisanten op 22 november 2017 een melding ontvingen over een inbraak. Uit de melding blijkt geen verdere informatie. Er was niets bekend over de betrokkenheid van een witte bestelbus of van twee scooters. De verbalisanten zien kort na de melding een witte bestelbus rijden en beschrijven dat deze bestelbus uit de richting van de melding komt. Uit de beschrijving van de straatnamen blijkt dat de bestelbus niet uit de richting van de melding is komen aanrijden. Vervolgens besluiten de verbalisanten de bestelbus te controleren, maar uit de inhoud van het procesdossier blijkt niet op basis van welke bevoegdheid de controle plaatsvindt. Impliciet is uit het dossier af te leiden dat het gaat om de controlebevoegdheid op grond van de wegenverkeerswet. Verbalisanten zien vervolgens dat verdachte zich zichtbaar nerveus gedraagt en dat hij ontwijkende antwoorden geeft op vragen. Het is niet duidelijk welke vragen zijn gesteld. Vervolgens wordt de achterdeur van de bestelbus geopend. Er is geen sprake van een heterdaadsituatie en gelet op het voornoemde was ook geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De opsporingsambtenaren hadden daarom geen wettelijke bevoegdheid om in de bestelbus te kijken.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van het rechtsgevolg niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie is het volgende van belang. Niet-ontvankelijk verklaring komt in slechts zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde. Dit kan aan de orde zijn in geval sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekortgedaan. Daarnaast is een dergelijke sanctie mogelijk als – ook zonder dat de belangen van de verdachte als hiervoor bedoeld zijn geschonden – sprake is van een handelwijze van de officier van justitie die in strijd is met de grondslagen van het strafproces waardoor het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt, zoals de bevoegdheidsverdeling tussen het openbaar ministerie en de onafhankelijke rechter zoals die uit het wettelijk systeem ten aanzien van vervolging, berechting en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen volgt.
Overschrijding van de redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is het recht van iedere verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht gewaarborgd. Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) kan de verdachte aanspraak maken op een berechting binnen een redelijke termijn vanaf het moment waarop sprake is van een 'criminal charge'. De periode waarop de redelijke termijn betrekking heeft, loopt tot en met het moment waarop er aan de vervolging definitief een einde komt.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden. De redelijke termijn is aangevangen op 22 november 2017, de dag dat verdachte in verzekering is gesteld. Het vonnis van de rechtbank dateert van vandaag, 13 oktober 2022. De procedure heeft bijna vijf jaren geduurd. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren maakt dat de rechtbank concludeert dat sprake is van een forse overschrijding, te weten bijna drie jaren.
Overschrijding van de redelijke termijn leidt volgens de Hoge Raad in beginsel niet, ook niet bij aanzienlijke overschrijdingen, tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank ziet thans geen reden van deze vaste lijn af te wijken. De rechtbank zal daarom overeenkomstig de jurisprudentie van de Hoge Raad de overschrijding van de redelijke termijn betrekken bij het bepalen van de straf.
Rechtmatigheid onderzoek bestelbus
De rechtbank overweegt naar aanleiding van het verweer van de raadsman het volgende. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] het volgende hebben verklaard.
1In de nacht van 21 november 2017 op 22 november 2017 waren zij belast met de nachtdienst surveillance. Om 03:02 uur kregen zij een melding dat er een inbraak gaande zou zijn bij een kledingzaak op de [straatnaam] te Emmen. Verbalisanten reden naar de plaats van de melding en zagen korte tijd na de alarmmelding een witte bestelbus rijden, merk: Volkswagen, type: Transporter. De bestelbus stond op naam van [naam 1] . Op het moment van het zien rijden van het voertuig, zagen verbalisanten geen ander verkeer in de omgeving. Daarnaast zagen verbalisanten dat de witte bestelbus nerveus rijgedrag vertoonde doordat de bestelbus bij het zien van de politieauto enkele momenten stil bleef staan om vervolgens met lage snelheid langs het voertuig van verbalisanten te rijden en doordat de bestelbus voor verkeerslichten stil stond bij een voorsoorteervak voor linksafslaand verkeer, maar nadat het verkeerslicht groen licht uitstraalde naar het voorsorteer vak voor rechtdoor-gaand verkeer reed, maar op het laatste moment rechts afsloeg. Naar aanleiding hiervan hebben verbalisanten besloten het voertuig en de bestuurder te controleren. Eén verbalisant zag dat de bestuurder aan het bellen was en vroeg hem naar zijn rijbewijs. De bestuurder bleek verdachte te zijn. Bij het aanspreken van de bestuurder kwam de bestuurder zichtbaar nerveus over en antwoordde hij ontwijkend op vragen. Hierna heeft verbalisant [verbalisant 2] de achterdeur van het voertuig geopend.
Opsporingsambtenaren zijn op grond van artikel 96b Sv bevoegd ter inbeslagneming een vervoermiddel te doorzoeken en zich daartoe de toegang tot het vervoermiddel te verschaffen in geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen de verbalisanten hebben verklaard in voornoemd procesverbaal reeds voldoende aanwijzingen oplevert voor betrokkenheid bij de kort tevoren gemelde inbraak en daarmee een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit als bedoeld in artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, wat voor de opsporingsambtenaren redelijkerwijs aanleiding kon zijn om een onderzoek in te stellen aan de bestelbus.
Op grond van artikel 96b juncto artikel 67, eerste lid, Sv waren de opsporingsambtenaren derhalve bevoegd zich de toegang tot de bestelbus te verschaffen.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit. hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat er vier personen bij de inbraak betrokken zijn en kleding hebben weggenomen. Kort na de melding van de inbraak is een witte bestelbus gecontroleerd en bleek verdachte de bestuurder. In de bestelbus zat een deel van de buit en twee scooters. Uit de camerabeelden blijkt dat er twee scooters gebruikt zijn door verdachten kort na de inbraak. Gelet hierop dient wettig en overtuigend te worden bewezen dat verdachte in vereniging met anderen een grote hoeveelheid kleding, van de winkel [benadeelde partij 1] , heeft weggenomen door middel van braak.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft subsidiair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het onderzoek aan de bestelbus onrechtmatig is geweest, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim oplevert in de zin van artikel 359a Sv en dient te leiden tot bewijsuitsluiting. Dat zou ertoe moeten leiden dat verdachte wordt vrijgesproken. Meer subsidiair voert de raadsman aan dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte in de kledingwinkel is geweest of kleding heeft weggenomen. Niet kan worden vastgesteld dat de bijdrage van verdachte van voldoende gewicht is om te komen tot medeplegen. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit kan niet worden geconstateerd dat verdachte wetenschap had dat de goederen van misdrijf afkomstig waren.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsoverweging ten aanzien van de rechtmatigheid onderzoek bestelbus
De raadsman van de verdachte heeft subsidiair bepleit dat het onderzoek aan de bestelbus onrechtmatig is geweest, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim oplevert in de zin van artikel 359a Sv en welk verzuim dient te leiden tot bewijsuitsluiting; dat zou ertoe moeten leiden dat de verdachte wordt vrijgesproken.
De rechtbank is op grond van hetgeen bij de bespreking van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is overwogen van oordeel dat de opsporingsambtenaren bevoegd waren zich de toegang tot de bestelbus te verschaffen.
Nu voor de opsporingsambtenaren op grond van artikel 96b juncto artikel 67, eerste lid, redelijkerwijs aanleiding bestond de bestelbus te onderzoeken, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 november 2017, opgenomen op pagina 369 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018021443 d.d. 17 mei 2018, inhoudend als verklaring van [naam 2] :
Ik ben administratief medewerkster van dames en herenmode [benadeelde partij 1] , gevestigd aan de [straatnaam] te Emmen. Vanmorgen omstreeks 03.15 uur werd ik gebeld door Dhr [naam 3] . Hij was weer gebeld door de alarmcentrale met de mededeling dat er was ingebroken in de winkel. Ik ben ook sleutelhoudster en ben direct ter plaatse gegaan. Bij de winkel trof ik de politie aan. De voordeur van de winkel bestaat uit twee delen. Ik zag dat het rechterdeel van die toegangsdeur er niet meer in zat.
Uit de winkel is een grote hoeveelheid goederen weggenomen. Ik heb daar een lijst van gemaakt die ik u doe toekomen.
Ontvreemd zijn:
  • 18 Monclerjassen artikelen. Dat betreft Jacks, vesten en poloshirts.
  • 6 Woolrichjassen. Dat betreft jassen, bodywarmers en vesten.
  • 21 stuks Parajumpers. Dat betreft jassen, bodywarmers en vesten.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 november 2017, opgenomen op pagina 379 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
In de nacht van dinsdag 21 november 2017 op woensdag 22 november 2017 waren wij verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden hoofdagent van politie, belast met de nachtdienst surveillance. Wij reden in een opvallend dienstvoertuig. In voornoemde nacht omstreeks 03.02 uur kregen wij de melding van de meldkamer Drachten te gaan naar de [straatnaam] te Emmen. Aldaar zou in een kledingzaak een inbraak gaande zijn. Wij hoorden van collega's dat deze ter plaatse waren. Wij hoorden dat het een inbraak betrof waarbij een aantal kledingstukken op de grond, buiten de winkel zich bevonden. Tevens hadden de collega’s het vermoeden dat de verdachten nog in de omgeving aanwezig zouden kunnen zijn. Wij verbalisanten kwamen via de Wilhelminastraat aangereden. Vervolgens zijn we rechtsaf de Baander ingereden. Op het moment dat wij de Baander opreden zag ik, verbalisant [verbalisant 2] , vanuit een ooghoek een witte bestelbus uit de Kerkhoflaan komen rijden. Ik, [verbalisant 1] , zag dat het een wit gekleurd voertuig van het merk Volkswagen type Transporter en voorzien van het kenteken [kenteken] betrof. Bij navraag bij de meldkamer Drachten bleek dat de tenaamgestelde als volgt was genaamd:
[naam 1] geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] wonende aan de [straatnaam] te [woonplaats] .
Omdat het voertuig, korte tijd na de alarmmelding, uit de richting van de alarmmelding kwam rijden en dat er op het moment van zien rijden van het voertuig, geen ander verkeer in de omgeving te zien was en het nerveus rijgedrag, hebben wij doen besluiten het voertuig en de bestuurder te controleren. Ik, [verbalisant 1] , ben naar de bestuurderszijde gelopen. Ik zag en hoorde dat de bestuurder aan het bellen was. Ik vroeg de bestuurder naar zijn rijbewijs. Ik zag dat hij op zijn naam gestelde rijbewijs toonde. Ik zag dat de man als volgt was genaamd: [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] wonende aan de [straatnaam] te [woonplaats] .
Ik, [verbalisant 2] , heb de achterdeur van het voertuig geopend. Ik zag dat er achterin de laadbak vele kledingstukken, voorzien van kaartjes dan wel merklabels. Vele kledingstukken lagen op de laadvloer met daarin kapstokken. Het was voor mij, [verbalisant 2] , duidelijk dat het nieuwe kledingstukken betrof. Tevens zag ik in het voertuig een paar handschoenen. Het merendeel van de kleding zaten in zeer grote donkerkleurige zakken, gelijkend op Bigbags. Onder de stapel kleding lag een tweetal scooters.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 november 2017, opgenomen op pagina 388 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op donderdag 23 november 2017 was ik, verbalisant [verbalisant 3] , belast met het bekijken en beschrijven van de video grafische beelden behorend bij dit proces. Ik heb hierbij het volgende bevonden.
03:00:32 uur. Ik zie dat er vanaf de binnenzijde van de toegangsdeur glas naar binnen springt. Ik zie vervolgens het glas en de toegangsdeur bewegen. Ik zie vervolgens dat er 12 keer van buitenaf tegen de toegangsdeur aan wordt geramd. Ik zie dat het glas begint te breken. Ik zie dat het glas naar binnen komt. Ik zie dat na 12 keer rammen het glas van de toegangsdeur het begeeft en los komt van de deur. 03:00:41 uur. Ik zie dat er vier personen de winkel in komen lopen door de vernielde toegangsdeur.
03:01:06 uur. Ik zie persoon l met de rug naar de camera toe bij een tafel met daarop kleding staan.
03:01:09 uur. Ik zie persoon 1 zich omdraaien. Ik zie dat persoon 1 beide handen vol heeft. Ik zie dat persoon 1 een grote stapel kleding in zijn handen heeft. Ik zie dat persoon 1 in de richting van de vernielde toegangsdeur loopt.
03:01:12 uur. Ik zie dat persoon 2 weer in beeld verschijnt aan de rechterzijde, gezien vanaf deze camera. Ik zie dat persoon 2 een grote donkere tas voor zijn lichaam draagt. Ik zie dat er meerdere kledingstukken op deze tas liggen. 03:01:15 uur. Ik zie dat ook persoon 3 in de winkel bezig is. Ik zie dat persoon 3 bij de tafel met kleding staat. Ik zie dat persoon 3 bukt en met zijn handen bezig is bij een tas bezig is.
03:01:19 uur. Ik zie dat persoon 2 een lus van de grote zwarte tas waaruit kleding steekt om zijn nek hangt en in de richting van de toegangsdeur loopt.
03:01:50 uur.. Ik zie dat persoon 4 meerdere kledingstukken welke rood van kleur zijn onder zijn linkerarm draagt. Ik zie dat persoon 2 en persoon 4 vervolgens via de opengebroken toegangsdeur het pand verlaten.
03:01:53 uur. Ik zie dat persoon 3 van achter uit de winkel aan komt lopen in de richting van de toegangsdeur. Ik zie dat persoon 3 met beide armen een grote zwarte tas vasthoud. Ik zie dat persoon 3 ook via de opengebroken toegangsdeur het pand verlaat.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 november 2017, opgenomen op pagina 391 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op verzoek van de coördinator van het crimeteam ben ik naar bergingsbedrijf Koolen in Emmen gegaan om kleding uit een voertuig te halen. Dit voertuig, een witte bestelbus, was in beslag genomen eerder in de ochtend van woensdag 22 november 2017. Ik zag, toen beide deuren open stonden dat er veel kleding in de laadbak de bestelbus lag. Ik zag dat het merkkleding betrof van de merken Moncler, Parajumpers en Woolrich. Ik zag dat aan de kledingstukken ook nog de kledinghangers zaten. Ook zag ik dat er in laadruimte van de bestelbus kleding, sportschoenen een paar bedrijfsschoenen en bedrijfskleding lagen. Ik herkende de bedrijfskleding aan het logo en de tekst van Post nl. Ook lagen er twee paar handschoenen in de bestelbus. Ik zag dat de kleding binnenste buiten verspreid door de bus lag. Ik bedoel hiermee dat de binnenkant van de mouwen en broekspijpen van de kledingstukken zichtbaar was. De buitenkant van het kledingstuk bevond zich nu aan de binnenkant. Op woensdag 22 november 2017 omstreeks 12:00 uur heb ik op het politiebureau Emmen een inventarisatie van de kleding gemaakt. Tevens heb ik de kennisgevingen van
inbeslagname opgemaakt. Tijdens het opmaken van de kennisgevingen zag ik dat collega [verbalisant 4] met een vrouw de ruimte binnenliep waar ik de in beslag genomen kleding had neergelegd. Ik begreep van collega [verbalisant 4] dat de vrouw de aangeefster betreft. Zij is werkzaam bij kledingwinkel [benadeelde partij 1] in Emmen. Van haar hoorde ik dat zij de kleding herkende aan de merknamen Moncler, Parajumpers en Woolrich en aan de prijskaarten die er aan vast zaten. Ik verbalisant heb in de middag ook beelden gezien welke afkomstig waren van de beveiligingscamera van kledingwinkel [benadeelde partij 1] . Ik zag op de beelden dat er vier personen het pand binnen gingen toen men zich toegang had verschaft door een raam uit de voordeur te slaan. Ik herkende gelijk enkele kledingstukken die de vier personen aan hadden als kledingstukken die ik achterin de laadruimte van de bestelbus had aangetroffen.
Bewijsoverweging ten aanzien van medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen mededaders van het strafbare feit.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat vier personen in de kledingwinkel zijn geweest en kledingstukken hebben weggenomen. Kort na de inbraak werd in de bestelbus die verdachte bestuurde een deel van de weggenomen kledingstukken gevonden en kledingstukken die de vier personen bij de inbraak droegen.
Verdachte heeft voor de voor het bewijs redengevende omstandigheid dat verdachte bestuurder was van een bestelauto die bij een inbraak is gebruikt, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring gegeven. Ter terechtzitting is aan verdachte nadrukkelijk gevraagd om een verklaring, maar hij heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht. Verdachte is niet verplicht antwoord te geven op vragen en mag zich beroepen op zijn zwijgrecht. Indien er evenwel sprake is van een situatie die “schreeuwt om een uitleg” kan de omstandigheid dat geen verklaring wordt gegeven door zich op het zwijgrecht te beroepen ertoe leiden dat dit wordt meegewogen bij de vraag of het ten laste gelegde bewezen wordt geacht. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat zich een situatie voordoet die schreeuwt om een uitleg en dat het uitblijven van een verklaring in het nadeel van verdachte mag meewegen
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 22 november 2017 in de gemeente Emmen tezamen en in vereniging met anderen een grote hoeveelheid kleding, dat geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Primair: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 47 dagen met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest en een taakstraf voor de duur van 60 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, mocht zijn niet-ontvankelijkheidsverweer worden verworpen, gepleit voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en de opzetvariant van het subsidiair ten laste gelegde feit. Tot slot heeft de raadsman ten aanzien van de strafmaat aangevoerd dat de eis van de officier van justitie niet redelijk is gelet op de overschrijding van de redelijke termijn. Er is geen strafvorderlijk belang meer in het opleggen van een onvoorwaardelijke taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan inbraak in een kledingwinkel, waarbij een grote hoeveelheid kleding is weggenomen. Verdachte heeft met het bewezenverklaarde feit aangetoond geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander en heeft zich enkel en alleen laten leiden door financieel gewin. Het feit heeft veel schade veroorzaakt voor de betreffende eigenaar. Ook ondervinden aangevers van dergelijke feiten grote hinder door de nasleep van inbraken. Zowel de contacten met de politie als de inspanningen die nodig zijn om de schade vergoed te krijgen, kosten veel tijd en energie. De rechtbank rekent verdachte het voorgaande aan.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie aangegeven dat de reclassering in februari 2021 een aanvullend rapport over verdachte heeft geschreven. Uit dat rapport blijkt dat verdachte verantwoordelijkheid heeft genomen en zijn leven op zeer constructieve wijze verder heeft uitgebouwd. De reclassering ziet geen reden voor het opleggen van bijzondere voorwaarden.
Zoals reeds is besproken geldt in een zaak als de onderhavige als uitgangspunt dat binnen een termijn van twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis dient te worden gewezen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM fors is geschonden. De redelijke termijn is aangevangen op 22 november 2017, de dag dat verdachte in verzekering is gesteld. Het vonnis van de rechtbank dateert van 13 oktober 2022. De procedure heeft bijna vijf jaren geduurd. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren maakt dat de rechtbank concludeert dat sprake is van een forse overschrijding, te weten met bijna drie jaren, zonder dat daarvoor een duidelijk aanwijsbare reden bestaat. Naar vaste rechtspraak moet overschrijding van de redelijke termijn in beginsel tot strafvermindering leiden. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met dit tijdsverloop.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in dit geval kan worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 47 dagen met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen rugzak, voetpomp, slotentrekker, cilindertrekker, schroevendraaiers, torx-gereedschap, sleutels en de bivakmuts worden onttrokken aan het verkeer, omdat dit goederen zijn die mogelijk gebruikt kunnen worden voor inbraken en gebruikt zijn bij de inbraak.
Ten aanzien van de in beslag genomen personenauto (merk: Volkswagen, type: Transporter, kenteken: [kenteken] ), motorfiets (merk: Piaggio, type SKR 125 1994, kenteken: [kenteken] ) en motorfiets (merk: Gilera, type Runner, kenteken: [kenteken] ) heeft de officier van justitie gevorderd dat deze goederen verbeurd worden verklaard, omdat deze voorwerpen zijn gebruikt bij de inbraak.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft de in beslag genomen goederen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de aan verdachte toebehorende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de rugzak, voetpomp, slotentrekker, cilindertrekker, schroevendraaiers, torx-gereedschap, sleutels en de bivakmuts, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen en zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten, waardoor deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de personenauto (merk: Volkswagen, type: Transporter, kenteken: [kenteken] ), motorfiets (merk: Piaggio, type SKR 125 1994, kenteken: [kenteken] ) en motorfiets (merk: Gilera, type Runner, kenteken: [kenteken] ) vatbaar voor verbeurdverklaring nu het feit is begaan met deze voorwerpen.

Benadeelde partij

[naam 3] heeft zich namens [benadeelde partij 1] als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 41.590,74 ter vergoeding van materiële schade en € 16.244,74 ter vergoeding van immateriële schade. Er is vanuit de verzekering € 28.819,56 vergoed. Dit betekent dat er in totaal € 29.015,95 ter vergoeding van schade wordt gevorderd, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij nietontvankelijk moeten worden verklaard. De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij niet voor toewijzing vatbaar is, omdat de gevorderde schade onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47, 311 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 47 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Inbeslaggenomen goederen

Verklaart verbeurdde in beslag genomen personenauto (merk: Volkswagen, type: Transporter, kenteken: [kenteken] ), motorfiets (merk: Piaggio, type SKR 125 1994, kenteken: [kenteken] ) en motorfiets (merk: Gilera, type Runner, kenteken: [kenteken] )
Verklaart onttrokken aan het verkeerde in beslag genomen rugzak, voetpomp, slotentrekker, cilindertrekker, schroevendraaiers, torx-gereedschap, sleutels en de bivakmuts.

Vordering benadeelde partij

Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L.J.M.A. Janssens, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. L.W. Janssen, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Lenting, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 oktober 2021.
mr. E.M. Lenting is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.