De raadsman van verdachte heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat door het openbaar ministerie is gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde en het recht op een eerlijk proces. De raadsman heeft aan dit verweer ten grondslag gelegd de schending van de redelijke termijn en de stelling dat het onderzoek aan het voertuig dat verdachte bestuurde op onrechtmatige wijze is geschied. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de raadsman – kort samengevat – aangevoerd dat verbalisanten op 22 november 2017 een melding ontvingen over een inbraak. Uit de melding blijkt geen verdere informatie. Er was niets bekend over de betrokkenheid van een witte bestelbus of van twee scooters. De verbalisanten zien kort na de melding een witte bestelbus rijden en beschrijven dat deze bestelbus uit de richting van de melding komt. Uit de beschrijving van de straatnamen blijkt dat de bestelbus niet uit de richting van de melding is komen aanrijden. Vervolgens besluiten de verbalisanten de bestelbus te controleren, maar uit de inhoud van het procesdossier blijkt niet op basis van welke bevoegdheid de controle plaatsvindt. Impliciet is uit het dossier af te leiden dat het gaat om de controlebevoegdheid op grond van de wegenverkeerswet. Verbalisanten zien vervolgens dat verdachte zich zichtbaar nerveus gedraagt en dat hij ontwijkende antwoorden geeft op vragen. Het is niet duidelijk welke vragen zijn gesteld. Vervolgens wordt de achterdeur van de bestelbus geopend. Er is geen sprake van een heterdaadsituatie en gelet op het voornoemde was ook geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De opsporingsambtenaren hadden daarom geen wettelijke bevoegdheid om in de bestelbus te kijken.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van het rechtsgevolg niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie is het volgende van belang. Niet-ontvankelijk verklaring komt in slechts zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde. Dit kan aan de orde zijn in geval sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekortgedaan. Daarnaast is een dergelijke sanctie mogelijk als – ook zonder dat de belangen van de verdachte als hiervoor bedoeld zijn geschonden – sprake is van een handelwijze van de officier van justitie die in strijd is met de grondslagen van het strafproces waardoor het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt, zoals de bevoegdheidsverdeling tussen het openbaar ministerie en de onafhankelijke rechter zoals die uit het wettelijk systeem ten aanzien van vervolging, berechting en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen volgt.
Overschrijding van de redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is het recht van iedere verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht gewaarborgd. Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) kan de verdachte aanspraak maken op een berechting binnen een redelijke termijn vanaf het moment waarop sprake is van een 'criminal charge'. De periode waarop de redelijke termijn betrekking heeft, loopt tot en met het moment waarop er aan de vervolging definitief een einde komt.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden. De redelijke termijn is aangevangen op 22 november 2017, de dag dat verdachte in verzekering is gesteld. Het vonnis van de rechtbank dateert van vandaag, 13 oktober 2022. De procedure heeft bijna vijf jaren geduurd. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren maakt dat de rechtbank concludeert dat sprake is van een forse overschrijding, te weten bijna drie jaren.
Overschrijding van de redelijke termijn leidt volgens de Hoge Raad in beginsel niet, ook niet bij aanzienlijke overschrijdingen, tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank ziet thans geen reden van deze vaste lijn af te wijken. De rechtbank zal daarom overeenkomstig de jurisprudentie van de Hoge Raad de overschrijding van de redelijke termijn betrekken bij het bepalen van de straf.
Rechtmatigheid onderzoek bestelbus
De rechtbank overweegt naar aanleiding van het verweer van de raadsman het volgende. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] het volgende hebben verklaard.
1In de nacht van 21 november 2017 op 22 november 2017 waren zij belast met de nachtdienst surveillance. Om 03:02 uur kregen zij een melding dat er een inbraak gaande zou zijn bij een kledingzaak op de [straatnaam] te Emmen. Verbalisanten reden naar de plaats van de melding en zagen korte tijd na de alarmmelding een witte bestelbus rijden, merk: Volkswagen, type: Transporter. De bestelbus stond op naam van [naam 1] . Op het moment van het zien rijden van het voertuig, zagen verbalisanten geen ander verkeer in de omgeving. Daarnaast zagen verbalisanten dat de witte bestelbus nerveus rijgedrag vertoonde doordat de bestelbus bij het zien van de politieauto enkele momenten stil bleef staan om vervolgens met lage snelheid langs het voertuig van verbalisanten te rijden en doordat de bestelbus voor verkeerslichten stil stond bij een voorsoorteervak voor linksafslaand verkeer, maar nadat het verkeerslicht groen licht uitstraalde naar het voorsorteer vak voor rechtdoor-gaand verkeer reed, maar op het laatste moment rechts afsloeg. Naar aanleiding hiervan hebben verbalisanten besloten het voertuig en de bestuurder te controleren. Eén verbalisant zag dat de bestuurder aan het bellen was en vroeg hem naar zijn rijbewijs. De bestuurder bleek verdachte te zijn. Bij het aanspreken van de bestuurder kwam de bestuurder zichtbaar nerveus over en antwoordde hij ontwijkend op vragen. Hierna heeft verbalisant [verbalisant 2] de achterdeur van het voertuig geopend.
Opsporingsambtenaren zijn op grond van artikel 96b Sv bevoegd ter inbeslagneming een vervoermiddel te doorzoeken en zich daartoe de toegang tot het vervoermiddel te verschaffen in geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen de verbalisanten hebben verklaard in voornoemd procesverbaal reeds voldoende aanwijzingen oplevert voor betrokkenheid bij de kort tevoren gemelde inbraak en daarmee een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit als bedoeld in artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, wat voor de opsporingsambtenaren redelijkerwijs aanleiding kon zijn om een onderzoek in te stellen aan de bestelbus.
Op grond van artikel 96b juncto artikel 67, eerste lid, Sv waren de opsporingsambtenaren derhalve bevoegd zich de toegang tot de bestelbus te verschaffen.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging.