ECLI:NL:RBNNE:2022:3723

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
LEE 21/928
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke omgevingsvergunning voor parkeerterrein en belangenafweging van betrokken partijen

Op 14 oktober 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harlingen. De zaak betreft een tijdelijke omgevingsvergunning voor het gebruik van een voormalig kassencomplex aan het Skieppedykje 2 te Midlum als parkeerterrein. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de belangenafweging van betrokken partijen. De rechtbank heeft eerder in een tussenuitspraak op 6 mei 2022 geconstateerd dat de belangen van kleine parkeerbedrijven niet adequaat zijn meegewogen in het besluit van verweerder. In de aanvullende motivering heeft verweerder weliswaar gegevens over de bezetting van gemeentelijke parkeerterreinen gepresenteerd, maar de rechtbank oordeelt dat de belangen van andere parkeeraanbieders onvoldoende zijn onderzocht. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twaalf weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de geconstateerde gebreken. Tevens is bepaald dat het door eisers betaalde griffierecht moet worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/928

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser 1], uit Sneek, eiser 1 en

[eiser 2],uit Harlingen, eiser 2 en
[eiseres],uit Harlingen, eiseres
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harlingen, verweerder
(gemachtigde: mr. F.E. Stiemsma).

Als derde-partij neemt aan het geding deel Gemeente Harlingen, vergunninghouder

(gemachtigde: [gemachtigde 1]).

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk gebruik van het voormalig kassencomplex aan het Skieppedykje 2 te Midlum als parkeerterrein.
In het besluit van 10 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit gewijzigd.
Eisers hebben tegen bestreden besluit beroep ingesteld.
Vergunninghouder heeft een reactie gegeven.
Eisers hebben nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 februari 2022 op zitting behandeld. [eiser 1] en [eiser 2] waren aanwezig. [eiser 1] trad op als gemachtigde van [eiseres]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [gemachtigde 2]. Vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In de tussenuitspraak van 6 mei 2022 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Eisers hebben een nader stuk ingediend.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eisers hebben hierop schriftelijke gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [1] Die doen zich hier niet voor.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, het volgende overwogen.
De rechtbank beoordeelt niet de beleidskeuze van verweerder om het parkeren te concentreren aan de noordzijde van de stad. Deze keuze valt binnen de beleidsruimte die verweerder heeft. De rechtbank heeft geconstateerd dat belangen van kleine parkeerbedrijven niet kenbaar zijn meegewogen in het bestreden besluit en dat deze afweging ook niet volgt uit de Nota Parkeerbeleid Harlingen 2016. Zij heeft verweerder de mogelijkheid gegeven om dit gebrek te herstellen. Er dient voldoende inzichtelijk te worden gemaakt:
  • wat de parkeerbehoefte is op verschillende momenten in het jaar;
  • hoe in die behoefte wordt voorzien;
  • wat de gevolgen zijn van de toevoeging van 1.600 extra parkeerplaatsen (zoals met de omgevingsvergunning wordt toegestaan) voor eventuele tekorten en
  • hoe dit de andere bestaande parkeeraanbieders beïnvloedt.
Vervolgens dienen de betrokken belangen te worden afgewogen. Over de gestelde staatssteun heeft de rechtbank zich, gelet op het geconstateerde gebrek, nog niet uitgelaten.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het in de tussenuitspraak genoemde motiveringsgebrek onvoldoende heeft hersteld. De rechtbank zal daarom het beroep van eisers gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en wat de gevolgen hiervan zijn.
Belangenafweging
4. In de aanvullende motivering heeft verweerder de bezetting van de gemeentelijke parkeerterreinen (P1, P2 en P3) in de periode juli 2021 tot en met juni 2022 in kaart gebracht. In december 2021 tot en met februari 2022 wordt ongeveer één derde van de capaciteit van 4.550 parkeerplaatsen gebruikt. In de drukste zomermaanden (exclusief het Oerol-festival) betreft het tussen de 3.500 en de 4.300 parkeerplaatsen, zo volgt uit de bijlage. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat de gerealiseerde capaciteit van Skieppedykje 2 (P2) lager is dan waarvan is uitgegaan in de ruimtelijke onderbouwing bij de bestreden omgevingsvergunning. Er zijn 1.150 parkeerplaatsen gerealiseerd, in plaats van de vergunde 1.600.
4.1.
Verder heeft verweerder aangegeven dat buiten de piekmomenten de gemeentelijke voorzieningen (inclusief P2) voldoende zijn om aan de parkeervraag te voldoen, maar dat zonder de 1.150 plekken van P2 er in de piekmomenten onvoldoende ruimte is om aan de parkeervraag van 5.000 plekken te voldoen. Dat geldt bovendien ook voor het Oerol-festival, met een parkeervraag van 5.500 plekken. Daarom zijn volgens verweerder ook de overige parkeerbedrijven, twee parkeerbedrijven in de Koningsbuurt en een campinghouder die zijn terrein tijdens Oerol beschikbaar stelt, nodig om in de parkeervraag te voorzien.
4.2.
Tot slot heeft verweerder benadrukt dat de beleidskeuze voor de concentratie van langparkeerplaatsen aan de noordzijde van het Van Harinxmakanaal is gericht op het maatschappelijk belang om de stroom auto’s van eilandbezoekers te beheersen. De parkeerbedrijven die bestaan naast de grote gemeentelijke parkeervoorzieningen dragen bij aan de benodigde capaciteit. Bovendien dragen zij bij aan de keuzemogelijkheden voor consumenten omdat deze goedkoper zijn, een andere dienstverlening bieden of overdekt zijn. Door het realiseren van parkeerplaats P2 aan het Skieppediekje worden volgens verweerder de belangen van de andere parkeeraanbieders niet geschaad.
5. Eisers geven in hun reactie hierop aan dat het beleid zoals verweerder dit in zijn aanvullende motivering schetst, niet overeenkomt met het beleid dat daadwerkelijk is gevoerd. Eisers noemen drie parkeervoorzieningen (De Bazuin, Oude Trekweg 86, en hun eigen terrein ‘P10’) waartegen in het verleden handhavend werd opgetreden of die volgens eisers anderszins in de bedrijfsvoering werden belemmerd. Verder menen eisers dat andere parkeeraanbieders, ook als zij ten noorden van het Van Harinxmakanaal een bedrijfsuitbreiding willen realiseren, worden tegengewerkt. Zij verwijzen naar:
 een handhavingstraject tegen parkeerplaatsen op Vissershaven 1 uit 2015,
 een weigering van een omgevingsvergunning voor parkeren tijdens Oerol op Oostpoort in 2016 en
 een weigering uit 2017 om de parkeerplaats aan de Harlingerstraatweg 88-92 ook na 2021 toe te staan.
5.1.
Daarbij komt, volgens eisers, dat het kampeerterrein dat verweerder in zijn motivering noemt, niet wordt gebruikt als overlooplocatie. Ook is volgens eisers ook tegen deze terreineigenaar in het verleden handhavend opgetreden.
5.2.
Eisers voeren daarbij aan dat de inventarisatie van de overige bedrijven die in de parkeerbehoefte voorzien, onjuist is. Volgens hoort verweerder daarbij slechts parkeerterrein De Bazuin en P10 te betrekken.
5.3.
Eisers wijzen erop dat omwonenden overlast ervaren van de gerealiseerde parkeervoorziening P2.
5.4.
Eisers blijven bij hun verzoeken zoals verwoord in hun beroepschrift.
6. De rechtbank benadrukt dat in deze procedure alleen de omgevingsvergunning die is verleend voor het parkeerterrein P2 aan de orde is. Dat in het verleden ten onrechte handhavend is opgetreden tegen eisers, is in een andere procedure komen vast te staan en vormt niet het onderwerp van geschil in deze procedure. Dat laatste geldt ook voor de vraag of tegen andere personen wel of niet terecht handhavend is opgetreden. Ook kunnen eisers niet opkomen voor de belangen van omwonenden, omdat zij geen omwonende zijn.
7. De rechtbank moet in deze procedure beoordelen of verweerder in redelijkheid een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor de locatie P2. De rechtbank betrekt daarbij de vraag of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en of de belangen van andere betrokkenen, zoals de overige kleine parkeeraanbieders, waaronder eiseres, voldoende zijn meegewogen.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de aanvullende motivering voldoende aannemelijk gemaakt dat parkeerterrein P2 noodzakelijk is om aan de grote parkeervraag in de zomer te voldoen. Het besluit is in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter onvoldoende concreet in beeld gebracht wat de capaciteit van de overige parkeeraanbieders in Harlingen is, hoe de bezetting van deze parkeeraanbieders is gedurende het jaar, en wat de gevolgen zijn van een toevoeging van P2 voor de bedrijfsvoering van deze parkeeraanbieders. Daar komt bij dat verweerder is uitgegaan van een toevoeging van 1.150 parkeerplaatsen, terwijl er een vergunning is verleend voor 1.600 parkeerplaatsen. Verweerder had bij zijn beoordeling uit moeten gaan van het maximale aantal parkeerplaatsen, zoals dat is vergund. Pas nadat verweerder de vraag en het aanbod concreet in kaart heeft gebracht, kan hij de belangen die betrokken zijn bij dit besluit deugdelijk afwegen. Onderdeel daarvan is dat hij zich afvraagt of eventueel nadeel voor kleine parkeeraanbieders financieel gecompenseerd moet worden.
7.3.
Het besluit is daarom genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
8. Omdat de beroepsgrond slaagt en het besluit geen stand kan houden, hoeven de overige beroepsgronden niet besproken te worden.
9. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen op het bezwaarschrift van eisers, rekening houdend met deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. A.P. Voorham, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).