ECLI:NL:RBNNE:2022:3717

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
18/158895.20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot zware mishandeling en witwassen van gestolen motorfietsen

Op 13 oktober 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling en het medeplegen van witwassen van gestolen motorfietsen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als bestuurder van een bestelwagen betrokken was bij een achtervolging door de politie, waarbij twee gestolen motorfietsen uit de laadruimte van de bestelwagen werden geduwd door medeverdachten. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat leidde tot de bewezenverklaring van het medeplegen van de poging tot zware mishandeling. De verdachte werd ook schuldig bevonden aan het medeplegen van witwassen van de motorfietsen, die van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Assen
parketnummer 18.158895.20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 oktober 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 september 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.A. Koning, advocaat te Ees. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door D. Roggen.
Ter terechtzitting is tevens verschenen [benadeelde partij 3] , benadeelde partij.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 maart 2020 te Emmen en/of Nieuw-Weerdinge, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 1] (hoofdagent politie Noord-Nederland) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
  • terwijl hij en/of zijn mededader(s) (met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur, althans methoge snelheid) in een Mercedes Vito reed/reden over een of meer smalle, onverlichte wegen, te weten de Pottendijk WZ en/of de Veenakkers en/of Weerdinger-Erfscheidenveen, waar niet of nauwelijks uitwijkmogelijkheden waren - en/of
  • terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat op korte afstand achter de Mercedes Vito eenpolitievoertuig reed - een koffer, althans een voorwerp, uit (de laadruimte van) de Mercedes Vito heeft gegooid en/of geduwd (meermalen) een motor uit (de laadruimte van) de Mercedes Vito heeft gegooid en/of geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
Hij in of omstreeks de periode van 28 maart 2020 tot en met 31 maart 2020 te Enschede, althans in
Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een motorfiets (Kawasaki, met kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij in of omstreeks de periode van 28 maart 2020 tot en met 31 maart 2020, te Enschede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, van één of meerdere voorwerpen (Kawasaki, met kenteken [kenteken] ),
  • de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of deverplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of
  • dit voorwerp c.q. deze voorwerpen, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeftovergedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
3.
Hij in of omstreeks de periode van 17 maart 2020 tot en met 31 maart 2020 te Assen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een motorfiets (BMW, met kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan
[benadeelde partij 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaatsvan het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij in of omstreeks de periode van 17 maart 2020 tot en met 31 maart 2020, te Assen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, van één of meerdere voorwerpen (motor BMW kenteken [kenteken] ),
  • de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of deverplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of
  • dit voorwerp c.q. deze voorwerpen, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeftovergedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van een poging tot zware mishandeling en de onder 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde opzetheling van de ten laste gelegde motorfietsen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de motorfietsen door medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] uit de Mercedes Vito zijn geduwd. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verklaard dat vanuit de bestuurderscabine van de Mercedes Vito werd geschreeuwd dat de motoren eruit gegooid moesten worden. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen onderzoek is gedaan naar in hoeverre gecommuniceerd kan worden tussen de bestuurderscabine en de afgesloten laadruimte onder de gestelde omstandigheden en dat derhalve geen conclusies kunnen worden getrokken over de communicatie in de bus. Ook indien er vanuit de bestuurderscabine een instructie zou zijn gegeven aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] om zich te ontdoen van de motorfietsen, is het volstrekt onduidelijk door wie deze instructie zou zijn gegeven. Op basis van de inhoud van het dossier kan volgens de raadsman daarom niet worden geconcludeerd dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking in de bus ten tijde van de achtervolging, zodat geen sprake is van medeplegen. De raadsman heeft voorts gesteld dat verdachte niet de bestuurder van de bestelbus is geweest en aldus geen invloed heeft gehad op de gang van zaken.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de diefstal van deze motoren. Met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 april 2020, opgenomen op pagina 81 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002020157357Z (onderzoek LISTER / NN3R020047) d.d. 6 januari 2021, inhoudend als relaas van verbalisanten [benadeelde partij 1] en [verbalisant 1] :
Nadat ik de rotonde op de N391 ter hoogte van Emmerschans was gepasseerd en reed in de richting van Roswinkel over de N391 hoorde ik dat collega [verbalisant 2] zei dat hij het voertuig voor de volgende rotonde een stopteken wilde geven en vervolgens het voertuig wilde stilzetten op de Pottendijk. Ik, verbalisant [benadeelde partij 1] , zag dat collega [verbalisant 2] het transparant STOP
POLITIE voerde en voor de Vito ging rijden en vanuit onze positie rechtsaf sloeg op de rotonde, de Pottendijk op. Op dat moment reed ik, verbalisant [benadeelde partij 1] strak achter de Vito. Ik zag dat de achterste twee portierdeuren werden geopend. Ik heb dit direct doorgegeven via de portofoon aan de meeluisterende collega's. Ik zag dat de Vito op het allerlaatste moment besloot om niet mee te rijden met collega [verbalisant 2] maar diezelfde rotonde helemaal rond reed en alsnog de afslag Pottendijk nam, waar collega [verbalisant 2] was ingereden.
Ik, verbalisant [benadeelde partij 1] , zag dat de Vito vervolgens op de Pottendijk linksaf sloeg en hierbij het akkerland inreed. Ik ben hierop het voertuig gevolgd.Ik, verbalisant [benadeelde partij 1]
heb hierbij meteen het transparant STOP POLITIE aan de voorzijde van het onopvallende dienstvoertuig aan gezet. Tevens voerde ik optische- en geluidsignalen.
(…)
Vanaf het akkerland zijn wij verbalisanten [benadeelde partij 1] en [verbalisant 1] de Nieuwe
Schuttingskanaal op gereden, via de Pottendijk terug gereden om daar de Pottendijk WZ op te rijden. Ik, verbalisant [benadeelde partij 1] , zag dat gedurende deze rit de achterdeuren van de Vito gedeeltelijk open stonden en er kleine goederen naar buiten werden gegooid. (…) Tevens zag ik dat ten tijde dat de achterdeuren open stonden, dat er een tweetal motorfietsen in de laadruimte van de Vito stonden. Ik zag dat 1 motorfiets groen van kleur was, type race-motor en dat er 1 motorfiets rood van kleur was en dat dit een BMW rl200GS betrof. Ik zag dat op de Pottendijk WZ een voorwerp in de vorm van een koffer uit de Vito werd gegooid, gevolgd door de groene motorfiets. Ik reed op dat moment nog steeds achter de Vito op korte afstand. Doordat de motorfiets uit de Vito werd gegooid moest ik hard remmen en een uitwijkmanoeuvre maken om een aanrijding te voorkomen. Ik reed op dat moment met een geschatte snelheid van 80 kilometer per uur.
De Pottendijk WZ betreft een ruilverkavelingsweg met aan weerzijde een sloot waardoor ik ook maar beperkt kon uitwijken.
Vervolgens zette de achtervolging door over de Veenakkers en gingen we rechtsaf de WeerdingerErfscheidenveen op. Op de kruising van de hierboven genoemde wegen werd de tweede motorfiets uit de Vito gegooid. Dit betrof de BMW rl200GS. Ook deze kon ik, verbalisant [benadeelde partij 1] nog ternauwernood ontwijken. Ook deze beide wegen betreffen ruilverkavelingswegen die onverlicht zijn met aan beide zijden een sloot.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 maart 2020, opgenomen op pagina 124 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Op dinsdag, 31 maart 2020, hebben wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , een onderzoek ingesteld naar de motoren die de verdachten uit hun voertuig hebben gegooid en naar de beide motorfietsen zelf. (…)
Vervolgens zijn wij op aanwijzing van [benadeelde partij 1] naar de plaats gereden waar de eerste motor uit de Vito werd gegooid. Dit was een groene Kawasaki. Op de weg voor het kartcentrum Pottendijk werd een krasspoor aangetroffen, welke op de foto werd vastgelegd. Ook werd hier een gedeelte van het koppelingshendel op de rijbaan aangetroffen, nabij deze krassporen. Later bleek dat dit gedeelte paste op de afgebroken koppelingshendel van de Kawasaki. (…)
Wij hebben op aanwijzing van [benadeelde partij 1] onze weg vervolgd en zijn aan het eind van de
Pottendijk rechtsaf geslagen, de Veenakkers op. Op de kruising van Veenakkers met de WErfscheidenveen, zijn wij rechtsaf geslagen, de W- Erfscheidenveen op. Ongeveer 20 meter uit deze kruising werden op de W-Erfscheidenweg enkele krassporen op de weg aangetroffen. Dit was volgens [benadeelde partij 1] de plaats waar de BMW uit de Vito bus werd gegooid. Rondom deze krassporen werden diverse onderdelen van een motorfiets aangetroffen, waaronder een gedeelte van het windscherm en van de remhendel van de BMW. Deze onderdelen bleken bij het bekijken van de BMW inderdaad van deze motorfiets afkomstig te zijn.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 augustus 2020, opgenomen op pagina 134 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Collega [verbalisant 5] van Assen had mij een aantal foto's gestuurd van personen uit Assen met het verzoek om te zien of ik personen die ik op dinsdag 31 maart 2020 omstreeks 00.30 uur heb gesproken op de Olivier van Noortstraat te Emmen.
Ik verklaar dat ik 100% zeker weet dat ik [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] 2000, herken als de persoon waar ik mee heb gesproken die nacht. Hij was de persoon die verklaarde dat ze daar stonden te wachten op een taxi die hen naar Emmen-Zuid moest vervoeren.
Ook weet ik 100 % zeker dat ik de aangehouden [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum]
2000, [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] 1999 en [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedatum] 2002, herken als personen die ik op de Olivier van Noortstraat te Emmen heb getroffen. Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, maar niet 100% herken ik ook [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 2000 een van de vijf jongeren die ik daar heb aangetroffen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1]
d.d. 16 juni 2020, opgenomen op pagina 548 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 1] :
Ik werd op 30 maart 2020 om 23:00 uur opgehaald bij de Poiesz in Baggelhuizen door die Mercedes Vito. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] zaten in de bus. Ik zat met [medeverdachte 2] achterin. In totaal zaten er vijf personen in de bus.
Toen ik in de bus stapte mochten we niet kijken waar we heen gingen, maar alleen als we er waren. Als we waren mochten we kijken wat er stond. We stopten ergens, ik weet zeker in Assen oost, maar herkende het niet. Het was bij een flat, wel 5 verdiepingen hoog, maar levendig. Er stonden allemaal fietsen voor de flat. Daar zag ik die Kawasaki staan. Ik dacht dat die daar gestasht stond, maar er zat nog wel een ketting aan. Die motor werd in de Mercedes Vito getild. Hij stond nog vast aan de ketting. Hierbij heb ik mee geholpen om deze in de bus te krijgen. We hebben deze opgetild en in de bus gezet.
Die BMW hebben we in Baggelhuizen weggehaald. Vlakbij de Baggelhuizen school, gewoon van een parkeerplaats voor een huis.
We zijn daarna naar Emmen gereden om de motoren te verkopen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1]
d.d. 17 juni 2020, opgenomen op pagina 565 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 1] :
De motoren waren al lang gestolen. Die stonden al klaar. Ik neem aan dat die andere jongens de
Kawasaki-motor gewoon gepakt hebben en dat ze die niet eerlijk hebben gekocht. Dat is onze handel. Wij hebben geen eerlijke spullen. De BMW heb ik weggenomen in Kloosterveen aan de Dilletuin.
Tijdens de achtervolging hoorden wij vanuit voorin de bus dat de motoren eruit gegooid moesten worden. Wij hebben bewust geholpen met de motoren naar buiten te duwen. Dat was uit angst voor de jongens voorin. Ze schreeuwden dat wij dat moesten doen en daardoor raakten wij in paniek. Ik weet absoluut wat de gevolgen konden zijn van het uit de bus duwen van de motoren.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1]
d.d. 17 juni 2020, opgenomen op pagina 569 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 1] :
Het klopt dat [verdachte] en [medeverdachte 3] in de bus zaten tijdens de achtervolging. Eén van die twee heeft gereden. [medeverdachte 4] heeft sowieso niet gereden.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2]
d.d. 24 juni 2020, opgenomen op pagina 484 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 2] :
We hebben de motor in de bus gezet in Baggelhuizen. Toen zijn we naar Emmen gegaan en daar zou een jongen ze kopen en die is niet komen opdagen. We hebben de motoren ingeladen bij de school in Baggelhuizen. Daar heb je een voetbalveldje met een huisje en daar hebben wij hem weggehaald en bij de parkeerplaats daarnaast ingeladen. De motor hadden we daar even in het bos neergezet. Dat was de motor die [medeverdachte 1] en ik hadden gestolen in Kloosterveen.
De andere motor was een Kawasaki-motor en deze hebben wij ingeladen bij een flat in Assen, in de buurt van het spoor. Vlakbij het GGZ-terrein. Die motor was van die andere drie jongens. Ik denk wel dat deze gestolen was. Toen we deze motor ook hadden ingeladen zijn we naar Emmen gereden. [verdachte] had volgens mij contact met de koper. Het klopt dat wij op het industrieterrein zijn gecontroleerd door een politieagent. Daar waren wij alle vijf bij aanwezig.
Toen we weggingen van het industrieterrein in Emmen, ben ik samen met [medeverdachte 1] achterin de bus gestapt en werden de deuren gesloten. Ik heb toen niet gezien wie voorin gingen zitten. Als het goed is gingen [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] voorin zitten.
Ik hoorde tijdens de achtervolging sirenes en ik voelde dat er gas werd gegeven. Ik heb toen de deuren geopend. Ik zag toen allemaal zwaailichten. Volgens mij zag ik twee politieauto’s. De afstand was op dat moment ongeveer 10 meter. Ik denk dat we op dat moment ongeveer 70 of 80 kilometer per uur reden. Ik weet dat je met die snelheid niet heel snel stil staat. Eerst lukte het ons niet om de motoren naar buiten te duwen. Toen schreeuwden ze nog harder dat we de motoren uit de auto moesten duwen. Het was meer bedoeld om de weg te blokkeren.
Als een van de motoren een politieauto had geraakt besef ik mij wel dat er een ongeluk had kunnen plaatsvinden waarbij ook hele zware gewonden hadden kunnen vallen. Daar ben ik mij van bewust, maar ik was gewoon in paniek. Toen we de motoren uit de laadruimte duwden was de afstand tot de politieauto ongeveer 50 meter.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2]
d.d. 25 juni 2020, opgenomen op pagina 502 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 2] :
Op het moment dat we de groene Kawasaki gingen ophalen zat ik rechts voorin de bus. [verdachte] reed en [medeverdachte 4] zat in het midden. Achterin zaten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Ik had een bericht gekregen van [verdachte] dat ze motoren konden verkopen. Hij regelde de verkoop.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4]
d.d. 1 april 2020, opgenomen op pagina 597 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 4] :
Tijdens de achtervolging heb ik alleen de bestuurder horen schreeuwen: "Gooi die motoren er uit". Ik zei: "Wat nou gek". "Stoppen" Maar hij bleef gewoon verder rijden. Ik kon van binnenuit niet achterin de bus kijken. Ik hoorde achterin toen veel geboem. Ik hoorde twee (2) stemmen achterin. Ik hoorde ze zeggen: "is goed, maar het lukt niet". Hiermee bedoelden ze dat ze de motoren er wel uit wilden gooien, maar het lukte niet. Ik wou dat ik het stuur van de bus in handen had gehad, want dan was ik wel gestopt. De bestuurder gaf de opdracht om de twee motorfietsen uit de bus te gooien terwijl er op hoge snelheid een politieauto achter ons reed.
Bewijsoverweging
Op grond van de inhoud van het dossier, het verhandelde ter terechtzitting en de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen, stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
Op 31 maart 2021, omstreeks 00:30 uur, is verdachte samen met vier medeverdachten op een industrieterrein in Emmen aangesproken door verbalisant [verbalisant 2] terwijl zij zich in de buurt van een witte Mercedes Vito bevonden. Omdat de verbalisant op dat moment geen reden zag voor een nadere controle, mochten deze personen hun weg vervolgen. Verdachte en zijn medeverdachten zijn vervolgens in de gaten gehouden door de politie en op het moment dat de Mercedes Vito ging rijden is deze gevolgd en is aan de bestuurder een volg- en een stopteken gegeven teneinde een controle uit te voeren. Hier werd niet aan voldaan, waarna een achtervolging van de Mercedes Vito volgde door meerdere politievoertuigen. Tijdens deze achtervolging werden de achterdeuren van de Mercedes Vito geopend en werden er voorwerpen en twee motorfietsen uit de laadruimte geduwd of gegooid door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Door verbalisant [benadeelde partij 1] is de situatie omschreven van de plaats waar de motorfietsen uit de laadruimte van de Mercedes Vito zijn geduwd ten tijde van de achtervolging. Hij omschrijft dat de eerste motorfiets op de Pottendijk WZ uit de Vito is geduwd en dat deze weg een onverlichte ruilverkavelingsweg betreft met aan weerzijde een sloot. Hierdoor waren de uitwijkmogelijkheden beperkt. Doordat de motorfiets uit de Vito werd geduwd moest [benadeelde partij 1] naar eigen zeggen hard remmen en een uitwijkmanoeuvre maken om een aanrijding te voorkomen. [benadeelde partij 1] reed op dat moment met een geschatte snelheid van 80 kilometer per uur. Op de kruising van de Veenakkers en de Weerdinger-Erscheidenveen werd de BMW-motorfiets uit de Vito geduwd. Ook deze motorfiets kon [benadeelde partij 1] ternauwernood ontwijken. Deze weg betreft ook een onverlichte ruilverkavelingsweg met aan beide zijden een sloot.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 2] ,
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] -bezien in samenhang- vast dat verdachte de bestuurder is geweest van de Mercedes Vito. Zo verklaart [medeverdachte 2] dat [verdachte] op enig moment de bestuurder was en ook [medeverdachte 1] wijst verdachte als mogelijke bestuurder aan. Door zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] is verklaard dat vanuit de bestuurderscabine werd geschreeuwd dat zij de motorfietsen uit de laadruimte moesten duwen terwijl zij op dat moment probeerden te ontkomen aan de achter hen rijdende politie. Aangezien de laadruimte waarin [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich bevonden geheel afgesloten was, konden zij niet met zekerheid zeggen door wie van de drie personen in de bestuurderscabine werd geroepen dat de motorfietsen naar buiten moesten worden geduwd. Door [medeverdachte 4] is echter verklaard dat de bestuurder deze opdracht in de richting van de personen die zich achterin de laadruimte bevonden heeft geschreeuwd. De rechtbank stelt op basis van deze verklaringen vast dat het verdachte is geweest die de bestuurder was van de Mercedes Vito ten tijde van de achtervolging en dat in ieder geval ook door hem is geroepen dat de motorfietsen uit de laadruimte moesten worden geduwd. Door dit te roepen heeft verdachte het initiatief genomen tot deze handelingen en verdachte heeft zich vervolgens op geen enkele manier van deze handelingen gedistantieerd terwijl hij dit als bestuurder van de Mercedes Vito wel had kunnen doen. Als verdachte niet had gewild dat de motorfietsen uit de laadruimte zouden worden geduwd, had hij op elk moment de Mercedes Vito tot stilstand kunnen brengen, maar dit heeft hij nagelaten.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
(Voorwaardelijk) opzet
Op basis van de hiervoor geschetste omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan verbalisant [benadeelde partij 1] . De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte en zijn medeverdachten voorwaardelijk opzet hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
Of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is volstrekt voorzienbaar dat motorfietsen die onder de hiervoor beschreven omstandigheden op de weg worden geduwd, terecht zouden kunnen komen op een plaats op de rijbaan waardoor gevaar van een botsing ontstaat met de achteropkomende politieauto. Dat een automobilist die met aanzienlijke snelheid rijdt en met (één van) de motorfietsen in botsing komt op zijn minst genomen zwaar lichamelijk letsel zal oplopen, is naar het oordeel van de rechtbank een in die omstandigheden reële en waarschijnlijke mogelijkheid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er een aanmerkelijke kans op een dergelijke afloop bestond.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachten naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Ten aanzien van feit 2 en 3
Feit 2 primair en feit 3 primair
De rechtbank acht de onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde diefstallen niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe dat op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van de diefstal in Enschede is geweest of op enig ander wijze betrokken is geweest bij de diefstal van de Kawasaki-motorfiets.
Ten aanzien van de diefstal van de BMW-motorfiets stelt de rechtbank vast dat medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij verantwoordelijk zijn geweest voor de diefstal van deze motorfiets, zodat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Feit 2 subsidiair en feit 3 subsidiair
Bewijsoverweging
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Ter terechtzitting heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde.
Op grond van de gebruikte bewijsmiddelen stelt de rechtbank allereerst vast dat zowel de Kawasaki als de BMW-motorfiets van misdrijf, te weten van diefstal, afkomstig waren.
De rechtbank stelt voorts vast dat de verdachte de Kawasaki en de BMW-motorfiets voorhanden heeft gehad onder de volgende omstandigheden.
Op basis van de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] stelt de rechtbank vast dat verdachte samen met twee medeverdachten die [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 30 maart 2020 om 23:00 uur hebben opgehaald in Assen. Vervolgens hebben zij dezelfde avond met zijn vijven in Assen Oost de Kawasaki-motorfiets, die voorzien was van een kettingslot en op stuurslot stond, in de Mercedes Vito geladen en hebben zij even later ook de door medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gestolen BMW-motorfiets ingeladen. Vervolgens zijn zij gezamenlijk naar een industrieterrein in Emmen gereden met als doel om deze motorfietsen daar te verkopen. In Emmen zijn verdachte en zijn medeverdachte rond 00:30 uur die nacht gecontroleerd door verbalisant [verbalisant 2] . Door medeverdachte [medeverdachte 3] is toen verklaard dat zij daar stonden te wachten op een taxi die hen naar Emmen-Zuid moest vervoeren.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn voornoemde omstandigheden dusdanig dat geen enkele twijfel kon bestaan over de niet legale herkomst van de Kawasaki-motorfiets en de BMW-motorfiets. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachten wisten dat de motorfietsen van diefstal afkomstig waren en komt daarmee tot een bewezenverklaring van het medeplegen van witwassen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 31 maart 2020 te Emmen en Nieuw-Weerdinge, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 1] (hoofdagent politie Noord-Nederland) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- terwijl hij en zijn mededaders met een hoge snelheid in een Mercedes Vito reden over een of meer
smalle, onverlichte wegen, te weten de Pottendijk WZ en de Veenakkers en Weerdinger-
Erfscheidenveen, waar niet of nauwelijks uitwijkmogelijkheden waren – en
  • terwijl hij en zijn mededaders wisten dat op korte afstand achter de Mercedes Vito eenpolitievoertuig reed
  • een koffer uit de laadruimte van de Mercedes Vito heeft gegooid en meermalen een motor uit delaadruimte van de Mercedes Vito heeft geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 ( ( subsidiair).
Hij in de periode van 28 maart 2020 tot en met 31 maart 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een anderen, één voorwerp (Kawasaki, met kenteken [kenteken] ) voorhanden heeft gehad terwijl hij wist, dat dit voorwerp onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf;
3 ( ( subsidiair).
Hij in de periode van 17 maart 2020 tot en met 31 maart 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, één voorwerp (motor BMW kenteken [kenteken] ), voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dit voorwerp onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van poging tot zware mishandeling;
medeplegen van witwassen;
medeplegen van witwassen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt geteld dat een gevangenisstraf voor de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten niet passend is en dat kan worden volstaan met oplegging van een taakstraf. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de reclassering geen contra-indicaties ziet voor een taakstraf. Daarnaast zal een taakstraf structuur bieden in het dagelijks leven van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering van het Leger des Heils, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van een politieagent door tijdens een achtervolging als bestuurder van een bestelwagen de opdracht te geven om gestolen motorfietsen uit de laadruimte te duwen. Dat verdachte de lichamelijke integriteit van een politieagent en van zijn passagiers in de waagschaal heeft gelegd in zijn poging om te ontkomen aan de politie rekent de rechtbank verdachte zeer zwaar aan. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van beide motorfietsen. Daarmee heeft verdachte ook aangetoond geen enkel respect te hebben voor het eigendom van een ander. Verdachte had bij zijn handelen enkel zijn eigen financiële gewin voor ogen en de rechtbank rekent ook dit verdachte aan. Daar komt bij dat verdachte op geen enkele manier verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.
Uit het rapport van de reclassering van het Leger des Heils d.d. 16 augustus 2022 blijkt dat de reclassering vanwege de ontkennende houding van verdachte geen relatie kan leggen tussen mogelijke problemen en zijn delictgedrag. Wel blijkt uit het reclasseringsdossier dat in het verleden ADHD en kenmerken van een gedragsstoornis werden vastgesteld. Ook zou sprake zijn van een licht verstandelijke beperking. De reclassering constateert verder dat verdachte geen intrinsieke motivatie heeft om tot gedragsverandering te komen, wat door de reclassering als zorgelijk wordt ervaren. Verdachte is volgens de reclassering wel bereid om weer aan het werk te gaan bij de groenvoorziening, waarmee hij meer structuur in zijn leven krijgt. Het probleeminzicht en probleembesef is minimaal en verdachte is van mening dat hij geen hulp nodig heeft. Door de reclassering wordt daarom het risico op recidive als hoog ingeschat en het risico op onttrekking aan voorwaarden als gemiddeld. Verder adviseert de reclassering om verdachte met toepassing van het volwassenenstrafrecht te veroordelen tot een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor dergelijke strafbare feiten en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. De rechtbank zal hier rekening mee houden bij de strafoplegging.
Redelijke termijn
De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de straf voorts rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. De termijn is aangevangen bij de aanhouding van verdachte en zijn eerste verhoor op 15 juni 2020. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Daarmee is de redelijke termijn met bijna vier maanden overschreden. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aan te wijzen die de termijnoverschrijding rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding tot gevolg moet hebben dat er een korting moet worden toegepast op de op te leggen straf.
Straf
Gezien de aard en de ernst van de gepleegde feiten acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats. De rechtbank heeft zich voor de straftoemeting mede georiënteerd op de voor een soortgelijk strafbaar feit gebruikelijke straffen. Volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting, gepubliceerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), geldt voor een voltooide mishandeling met middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden als uitgangspunt voor de toemeting van de straf. Het feit dat de poging mishandeling is begaan ten opzichte van een politieagent werkt daarnaast strafverhogend. Voor de diefstal van een motorfiets of een auto geldt als uitgangspunt bij veelvuldige recidive een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Hoewel in deze situatie enkel sprake is geweest van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling en tweemaal het witwassen van motorfietsen, is de rechtbank van oordeel dat een hogere straf op zijn plaats is dan door de officier van justitie is gevorderd. Indien er geen sprake zou zijn geweest van overschrijding van de redelijke termijn zou de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden hebben opgelegd. De rechtbank is alles afwegend, en rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is. Evenals de reclassering acht de rechtbank oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun gelet op de houding van verdachte, het gebrek aan probleeminzicht en het ontbreken van intrinsieke motivatie om tot gedragsverandering te komen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Benadeelde partij

Inleiding
In het onderzoek onder de naam Lister zijn zes verdachten betrokken geweest. De rechtbank heeft geconstateerd dat benadeelde partij [benadeelde partij 2] in de zaken van medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] een gewijzigde vordering heeft ingediend. De rechtbank acht het van belang om de vorderingen benadeelde partij zoals die zijn ingediend op gelijke wijze te beoordelen, zodat ten aanzien van de civiele vorderingen wordt gekomen tot dezelfde uitspraak in alle zaken waarin tot een bewezenverklaring wordt gekomen van het feit waarop de vordering betrekking heeft. Gelet op het feit dat in de gewijzigde vordering een soortgelijk bedrag wordt gevorderd en deze gebaseerd is op de eerder ingediende vorderingen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte daarmee niet in zijn verdediging is geschaad.
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[benadeelde partij 3] , tot een bedrag van € 1.927,43 ter zake van materiële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeelde partij 2] , tot een bedrag van € 3.005,00 ter vergoeding van materiële schadevermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Daarnaast heeft [benadeelde partij 2] € 250,00 ter vergoeding van proceskosten gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen voldoende zijn onderbouwd en voor toewijzing vatbaar zijn met toepassing van de wettelijke rente, hoofdelijkheid en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte niet verantwoordelijk is geweest voor de diefstal van de beide motorfietsen en dat hij ook niet verantwoordelijk is voor het toebrengen van schade aan die motoren. Er is daarmee geen sprake van schade die een rechtstreeks gevolg is van het handelen van verdachte, zodat de vorderingen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden. Subsidiair heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen afgewezen dienen te worden. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de schade aan de BMW-motorfiets volledig is vergoed door de verzekering en dat niet is gebleken dat de accessoires kapot zijn. Ten aanzien van de Kawasaki-motorfiets merkt de raadsman op dat deze vordering onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
[benadeelde partij 3]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 3 subsidiair bewezen verklaarde. Hoewel verdachte niet verantwoordelijk is geweest voor de diefstal van de BMWmotorfiets, staat de schade die de benadeelde partij heeft geleden naar het oordeel van de rechtbank in voldoende rechtstreeks verband met de handelingen van verdachte. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen en het medeplegen van een poging zware mishandeling waarbij deze motorfiets uit een rijdende bestelauto is geduwd en schade is ontstaan.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat op de vordering van de benadeelde partij van € 1.927,43 een bedrag van € 330,00 in mindering moet worden gebracht, aangezien het door de verzekering uitgekeerde bedrag en de opbrengst van de verkoop van het ‘wrak’ de aanschafwaarde met dat bedrag overstijgt. De vordering zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 1.597,43, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 maart 2020. De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk verklaard worden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Verdachte en zijn medeverdachte zijn naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de hoofdelijke aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk aan hem opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[benadeelde partij 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde. Hoewel verdachte niet verantwoordelijk is geweest voor de diefstal van de Kawasakimotorfiets, staat de schade die de benadeelde partij heeft geleden naar het oordeel van de rechtbank in voldoende rechtstreeks verband met de handelingen van verdachte. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen en het medeplegen van een poging zware mishandeling waarbij deze motorfiets uit een rijdende bestelauto is geduwd en schade is ontstaan.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de vordering voor zover die ziet op de schade aan de motorfiets en het afslepen van het voertuig, voldoende is onderbouwd met facturen en voor toewijzing vatbaar is tot een bedrag van € 2.660,00. Uit de vordering blijkt dat de schade niet door een verzekering is vergoed. Hoewel de schade in eerste instantie was getaxeerd op
€ 2.750,00, blijkt uit het overgelegde overschrijvingsbewijs en de overgelegde factuur dat verdachte uiteindelijk een bedrag van € 2.535,00 voor de reparatie van de schade aan zijn motorfiets heeft betaald en dat hij € 125,00 heeft betaald voor het afslepen van die motorfiets.
Door de benadeelde partij is voorts een bedrag van € 345,00 gevorderd. Volgens de omschrijving die de benadeelde partij heeft gegeven betreft dit schade die ziet op betaalde rente over een kredietfinanciering. De rechtbank acht deze vordering onvoldoende onderbouwd en zal daarom de vordering in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. Ditzelfde geldt voor de gevorderde proceskosten tot een bedrag van € 250,00. Door de benadeelde partij is hierbij als omschrijving gegeven ‘vast bedrag eigen uren’, maar iedere verdere onderbouwing van deze proceskosten ontbreekt.
De vordering, kan daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 2.660,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 maart 2020 en zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij niet pondspondsgewijs toewijzen, omdat daar geen wettelijke grondslag voor is. Verdachte en zijn medeverdachte zijn naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de hoofdelijke aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk aan hem opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 60a, 63, 302 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van 18/158895-20, feit 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair:
[benadeelde partij 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.597,43 (zegge: vijftienhonderdzevenennegentig euro en drieënveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020.
Verklaart de vordering van [benadeelde partij 3] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 3]te betalen een bedrag van € 1.597,43 (zegge: vijftienhonderdzevenennegentig euro en drieënveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet volledig betaalt, dat gijzeling voor de duur van 25 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte of een mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte of een mededader aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
[benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte, hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
2.660,00(zegge: tweeduizendzeshonderdzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020.
Verklaart de vordering van [benadeelde partij 2] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2]te betalen een bedrag van €
2.660,00(zegge: tweeduizendzeshonderdzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet volledig betaalt, dat gijzeling voor de duur van 36 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte of een mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte of een mededader aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter, mr. R. Baluah en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 oktober 2022.
Mr. R. Baluah is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.