d.d. 1 april 2020, opgenomen op pagina 597 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 4] :
Tijdens de achtervolging heb ik alleen de bestuurder horen schreeuwen: "Gooi die motoren er uit". Ik zei: "Wat nou gek". "Stoppen" Maar hij bleef gewoon verder rijden. Ik kon van binnenuit niet achterin de bus kijken. Ik hoorde achterin toen veel geboem. Ik hoorde twee (2) stemmen achterin. Ik hoorde ze zeggen: "is goed, maar het lukt niet". Hiermee bedoelden ze dat ze de motoren er wel uit wilden gooien, maar het lukte niet. Ik wou dat ik het stuur van de bus in handen had gehad, want dan was ik wel gestopt. De bestuurder gaf de opdracht om de twee motorfietsen uit de bus te gooien terwijl er op hoge snelheid een politieauto achter ons reed.
Bewijsoverweging
Op grond van de inhoud van het dossier, het verhandelde ter terechtzitting en de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen, stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
Op 31 maart 2021, omstreeks 00:30 uur, is verdachte samen met vier medeverdachten op een industrieterrein in Emmen aangesproken door verbalisant [verbalisant 2] terwijl zij zich in de buurt van een witte Mercedes Vito bevonden. Omdat de verbalisant op dat moment geen reden zag voor een nadere controle, mochten deze personen hun weg vervolgen. Verdachte en zijn medeverdachten zijn vervolgens in de gaten gehouden door de politie en op het moment dat de Mercedes Vito ging rijden is deze gevolgd en is aan de bestuurder een volg- en een stopteken gegeven teneinde een controle uit te voeren. Hier werd niet aan voldaan, waarna een achtervolging van de Mercedes Vito volgde door meerdere politievoertuigen. Tijdens deze achtervolging werden de achterdeuren van de Mercedes Vito geopend en werden er voorwerpen en twee motorfietsen uit de laadruimte geduwd of gegooid door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Door verbalisant [benadeelde partij 1] is de situatie omschreven van de plaats waar de motorfietsen uit de laadruimte van de Mercedes Vito zijn geduwd ten tijde van de achtervolging. Hij omschrijft dat de eerste motorfiets op de Pottendijk WZ uit de Vito is geduwd en dat deze weg een onverlichte ruilverkavelingsweg betreft met aan weerzijde een sloot. Hierdoor waren de uitwijkmogelijkheden beperkt. Doordat de motorfiets uit de Vito werd geduwd moest [benadeelde partij 1] naar eigen zeggen hard remmen en een uitwijkmanoeuvre maken om een aanrijding te voorkomen. [benadeelde partij 1] reed op dat moment met een geschatte snelheid van 80 kilometer per uur. Op de kruising van de Veenakkers en de Weerdinger-Erscheidenveen werd de BMW-motorfiets uit de Vito geduwd. Ook deze motorfiets kon [benadeelde partij 1] ternauwernood ontwijken. Deze weg betreft ook een onverlichte ruilverkavelingsweg met aan beide zijden een sloot.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 2] ,
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] -bezien in samenhang- vast dat verdachte de bestuurder is geweest van de Mercedes Vito. Zo verklaart [medeverdachte 2] dat [verdachte] op enig moment de bestuurder was en ook [medeverdachte 1] wijst verdachte als mogelijke bestuurder aan. Door zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] is verklaard dat vanuit de bestuurderscabine werd geschreeuwd dat zij de motorfietsen uit de laadruimte moesten duwen terwijl zij op dat moment probeerden te ontkomen aan de achter hen rijdende politie. Aangezien de laadruimte waarin [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich bevonden geheel afgesloten was, konden zij niet met zekerheid zeggen door wie van de drie personen in de bestuurderscabine werd geroepen dat de motorfietsen naar buiten moesten worden geduwd. Door [medeverdachte 4] is echter verklaard dat de bestuurder deze opdracht in de richting van de personen die zich achterin de laadruimte bevonden heeft geschreeuwd. De rechtbank stelt op basis van deze verklaringen vast dat het verdachte is geweest die de bestuurder was van de Mercedes Vito ten tijde van de achtervolging en dat in ieder geval ook door hem is geroepen dat de motorfietsen uit de laadruimte moesten worden geduwd. Door dit te roepen heeft verdachte het initiatief genomen tot deze handelingen en verdachte heeft zich vervolgens op geen enkele manier van deze handelingen gedistantieerd terwijl hij dit als bestuurder van de Mercedes Vito wel had kunnen doen. Als verdachte niet had gewild dat de motorfietsen uit de laadruimte zouden worden geduwd, had hij op elk moment de Mercedes Vito tot stilstand kunnen brengen, maar dit heeft hij nagelaten.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
(Voorwaardelijk) opzet
Op basis van de hiervoor geschetste omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan verbalisant [benadeelde partij 1] . De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte en zijn medeverdachten voorwaardelijk opzet hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
Of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is volstrekt voorzienbaar dat motorfietsen die onder de hiervoor beschreven omstandigheden op de weg worden geduwd, terecht zouden kunnen komen op een plaats op de rijbaan waardoor gevaar van een botsing ontstaat met de achteropkomende politieauto. Dat een automobilist die met aanzienlijke snelheid rijdt en met (één van) de motorfietsen in botsing komt op zijn minst genomen zwaar lichamelijk letsel zal oplopen, is naar het oordeel van de rechtbank een in die omstandigheden reële en waarschijnlijke mogelijkheid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er een aanmerkelijke kans op een dergelijke afloop bestond.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachten naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Ten aanzien van feit 2 en 3
Feit 2 primair en feit 3 primair
De rechtbank acht de onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde diefstallen niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe dat op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van de diefstal in Enschede is geweest of op enig ander wijze betrokken is geweest bij de diefstal van de Kawasaki-motorfiets.
Ten aanzien van de diefstal van de BMW-motorfiets stelt de rechtbank vast dat medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij verantwoordelijk zijn geweest voor de diefstal van deze motorfiets, zodat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Feit 2 subsidiair en feit 3 subsidiair
Bewijsoverweging
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Ter terechtzitting heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde.
Op grond van de gebruikte bewijsmiddelen stelt de rechtbank allereerst vast dat zowel de Kawasaki als de BMW-motorfiets van misdrijf, te weten van diefstal, afkomstig waren.
De rechtbank stelt voorts vast dat de verdachte de Kawasaki en de BMW-motorfiets voorhanden heeft gehad onder de volgende omstandigheden.
Op basis van de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] stelt de rechtbank vast dat verdachte samen met twee medeverdachten die [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 30 maart 2020 om 23:00 uur hebben opgehaald in Assen. Vervolgens hebben zij dezelfde avond met zijn vijven in Assen Oost de Kawasaki-motorfiets, die voorzien was van een kettingslot en op stuurslot stond, in de Mercedes Vito geladen en hebben zij even later ook de door medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gestolen BMW-motorfiets ingeladen. Vervolgens zijn zij gezamenlijk naar een industrieterrein in Emmen gereden met als doel om deze motorfietsen daar te verkopen. In Emmen zijn verdachte en zijn medeverdachte rond 00:30 uur die nacht gecontroleerd door verbalisant [verbalisant 2] . Door medeverdachte [medeverdachte 3] is toen verklaard dat zij daar stonden te wachten op een taxi die hen naar Emmen-Zuid moest vervoeren.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn voornoemde omstandigheden dusdanig dat geen enkele twijfel kon bestaan over de niet legale herkomst van de Kawasaki-motorfiets en de BMW-motorfiets. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachten wisten dat de motorfietsen van diefstal afkomstig waren en komt daarmee tot een bewezenverklaring van het medeplegen van witwassen.