Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder parketnummer 18/158340-20 onder 1 en 2 ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder parketnummer 18/158340-20 onder 3 ten laste gelegde opzetheling, de onder 4 ten laste gelegde diefstal, het onder 5 ten laste gelegde aanwezig hebben van 118,83 gram hennep, de onder 6 ten laste gelegde diefstal in vereniging en de onder parketnummer 18/012505-20 ten laste gelegde opzetheling.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft eveneens betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder parketnummer 18/158340-20 onder 1 en 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder dit parketnummer onder 3, 4 heeft zij betoogd dat er sprake is van een vormverzuim (onrechtmatige doorzoeking van de woning van verdachte) dat bewijsuitsluiting tot gevolg zou moeten hebben. Indien de rechtbank niet tot bewijsuitsluiting overgaat heeft de raadsvrouw betoogd dat er een bewezenverklaring kan volgen voor de onder 3 ten laste gelegde opzetheling en de onder 4 ten laste gelegde diefstal zonder braak of verbreking. Met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde heeft zij zich op het standpunt gesteld dat enkel het voorhanden hebben van de hennep bewezen kan worden en ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat er weliswaar sprake is van diefstal maar niet in vereniging gepleegd. De opzetheling zoals ten laste gelegd onder parketnummer 18/012505-20 kan volgens de raadsvrouw niet bewezen worden, maar enkel de schuldheling aangezien slechts kan worden vastgesteld dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de motorfiets van diefstal afkomstig was.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/158340-20
Feit 1 en 2
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de diefstal dan wel het (schuld)witwassen van de tenlastegelegde motorfietsen. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij deze feiten door de door hem gehuurde Mercedes Vito met dat doel aan medeverdachten ter beschikking te stellen. De enkele constatering dat door medeverdachten gebruik is gemaakt van de door verdachte gehuurde Mercedes Vito om de gestolen motorfietsen te vervoeren, is onvoldoende om aan te nemen dat verdachte ook opzet heeft gehad op de diefstal c.q. het witwassen van de motorfietsen, zodat ook de ten laste gelegde medeplichtigheid aan deze feiten niet bewezen kan worden.
Feit 3 en 4
Vormverzuim
De verdediging heeft zich ter terechtzitting kort gezegd op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van de woning van de verdachte onrechtmatig is geweest aangezien door de verdachte daartoe geen toestemming is verleend en er evenmin een wettelijke bevoegdheid tot doorzoeking bestond. Volgens de raadsvrouw is gelet op de gedragingen van de politie in de woning van verdachte geen sprake geweest van het enkel zoekend rondkijken. Dit levert volgens de verdediging een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) dat, gezien de ernst ervan, moet leiden tot bewijsuitsluiting van de in de woning en de berging van verdachte aangetroffen fietsen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de politie met toestemming van verdachte aanwezig was in zijn woning en dat de politie in de woning slechts zoekend heeft rondgekeken. Door de politie is gezien dat op het balkon onder een kleed een fiets stond die na nadere controle van diefstal afkomstig bleek te zijn. Gelet op die constatering heeft de politie ook gekeken in de berging van de woning van verdachte waar eveneens een gestolen fiets werd aangetroffen. In het geval de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een vormverzuim, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met de enkele vaststelling van dit vormverzuim.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op 15 juni 2020 is verdachte gehoord door de politie en is aan hem toestemming gevraagd om zijn woning te betreden om telefoons op te halen. Daarop heeft verdachte geantwoord: “Jullie kunnen de telefoons gewoon pakken. Het gaat om vier of vijf telefoons.”. De rechtbank constateert derhalve dat verdachte enkel toestemming heeft gegeven aan de politie om zijn woning te betreden om daar de telefoons op te halen.
Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 15 juni 2020 blijkt dat hij op 15 juni 2020 samen met verbalisant [verbalisant 2] in de woning van verdachte is geweest ter inbeslagname van de hiervoor genoemde telefoons. Vanuit de woonkamer zag [verbalisant 1] een fiets op het balkon staan met daaroverheen een bruinkleurig kleed. Aangezien de achterzijde van de fiets onder het kleed uitstak zag [verbalisant 1] dat het een elektrische fiets betrof. Omdat de fiets afgedekt op het balkon stond, rees bij verbalisant [verbalisant 1] het vermoeden dat de fiets van diefstal afkomstig was. Vervolgens heeft [verbalisant 1] het kleed van de fiets gehaald en na controle van het framenummer bleek de fiets inderdaad als gestolen geregistreerd te staan.
Uit het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 17 juni 2020 blijkt dat de verbalisanten ook de gezamenlijke berging van het appartementencomplex, gelegen aan de zijkant van het complex, zijn binnengegaan. In deze berging hebben verbalisanten een fiets aangetroffen, waarvan het slot niet origineel leek. Dit slot kon worden geopend met een sleutel aan de sleutelbos van verdachte. Na controle van het framenummer bleek ook deze fiets als gestolen geregistreerd te staan.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de handelingen van de verbalisanten verder zijn gegaan dan ‘zoekend rondkijken’ en er feitelijk sprake is geweest van een doorzoeking van de woning terwijl verdachte hiervoor geen toestemming heeft gegeven en er evenmin is gebleken van een machtiging tot doorzoeking van de woning. De verbalisanten waren derhalve naar het oordeel van de rechtbank op dat moment niet bevoegd om de woning en de berging te doorzoeken. Ten aanzien van de aangetroffen hennep is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een doorzoeking, aangezien deze hennep door de verbalisanten direct zichtbaar was op een bankstel naast het bankstel waarop de mobiele telefoons werden aangetroffen.
De rechtbank is daarmee van oordeel dat ten aanzien van feit 3 en 4 sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De vraag is vervolgens of, en zo ja welke, rechtsgevolgen aan deze vormverzuimen moeten worden verbonden. Bij de beoordeling hiervan dient de rechtbank rekening te houden met de in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren, te weten het belang van de geschonden voorschriften, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
De rechtbank stelt voorop dat bewijsmateriaal rechtstreeks door het vastgestelde verzuim is verkregen. Ten aanzien van de vraag of en zo ja welk gevolg dient te worden verbonden aan de vaststelling dat er sprake is van een onherstelbare vormverzuim, heeft de rechtbank gelet op hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 19 februari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY5321, rov. 2.3-2.4.6) heeft overwogen. Bij de beantwoording van voornoemde vraag stelt de rechtbank het door de Hoge Raad uiteengezette beoordelingskader voorop. Het belang van het geschonden voorschrift
Het belang dat de geschonden voorschriften dienen, is de bescherming van het huisrecht en het privéleven van de bewoner, zoals verankerd in onder meer artikel 12 van de Grondwet en artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden (EVRM). De verzuimen raken dus aan gewichtige rechtsbeginselen en de verdachte is getroffen in de belangen die deze beginselen beschermen.
De ernst van het verzuim
Het verzuim is naar het oordeel van de rechtbank ernstig. Voor het doorzoeken van de woning was een machtiging vereist van de rechter-commissaris, desalniettemin hebben verbalisanten zonder deze machtiging de woning en berging doorzocht.
Het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt
Bij de beoordeling van deze factor is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door de verzuimen daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Daarbij verdient opmerking dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een nadeel oplevert als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv.
Het nadeel dat de verdachte heeft ondervonden is gelegen in de inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer en het huisrecht, waarbij het nadeel voor verdachte er in casu met name in heeft bestaan dat verbalisanten in de woning van verdachte onderzoek hebben gedaan zonder dat verdachte daar toestemming voor heeft gegeven. De rechtbank merkt hierbij wel op dat er rechtmatig is binnengetreden in de woning van verdachte en dat dientengevolge voor een deel wel een gerechtvaardigde inbreuk is gemaakt op verdachtes recht op privacy en zijn huisrecht.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte in onvoldoende mate nadeel als gevolg van de schending van het voorschrift heeft ondervonden om over te gaan tot bewijsuitsluiting. Dit geldt temeer nu de verdachte zijn bekennende verklaring die hij tegenover de politie heeft afgelegd, ter terechtzitting heeft herhaald. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om de geconstateerde schending te betrekken bij de bepaling van de strafmaat.
De rechtbank zal daarom volstaan met de enkele constatering dat sprake is geweest van het genoemde onherstelbare vormverzuim.
Bewijsmiddelen feit 3, 4 en 5
De rechtbank acht feit 3, 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt ten aanzien van
feit 3als volgt: