Parketnummer 18/287288-20
[benadeelde partij 4] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 116,80 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Parketnummer 18/287320-20
[benadeelde partij 7] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 800,00 ter vergoeding van materiële schade en € 200,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Parketnummer 18/336596-21
[benadeelde partij 6] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 307,45 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 18/235644-20
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangepaste vordering van
[benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 2] voldoende zijn onderbouwd en voor toewijzing vatbaar zijn. De officier van justitie heeft daarbij verzocht om de hoofdelijkheid en de wettelijke rente toe te passen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Parketnummer 18/287288-20
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij van [benadeelde partij 4] onvoldoende is onderbouwd en derhalve niet kan worden toegewezen.
Parketnummer 18/287320-20
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij van [benadeelde partij 7] onvoldoende is onderbouwd en derhalve niet kan worden toegewezen.
Parketnummer 18/336596-21
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij van
[benadeelde partij 6] voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is. De officier van justitie heeft daarbij verzocht om de hoofdelijkheid en de wettelijke rente toe te passen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de vorderingen benadeelde partij aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie zoals hiervoor weergegeven, met uitzondering van het standpunt ten aanzien van de aangepaste vordering van [benadeelde partij 3] . De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de oorspronkelijke vordering onvoldoende is onderbouwd en daarom dient te worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/235644-20
[benadeelde partij 3]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde. Hoewel verdachte niet verantwoordelijk is geweest voor de diefstal van de BMWmotorfiets, staat de schade die de benadeelde partij heeft geleden naar het oordeel van de rechtbank in voldoende rechtstreeks verband met de handelingen van verdachte. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan het witwassen van deze motorfiets. De schade is ontstaan op het moment dat deze motorfiets uit een rijdende bestelbus is geduwd. Verdachte en medeverdachten waren op dat moment met deze bestelbus op weg om deze motorfiets te verkopen. Naar het oordeel van de rechtbank staat het witwassen van de motorfiets daarmee in een zodanig rechtsreeks verband tot de schade die aan de motorfiets is toegebracht dat deze vordering voor toewijzing vatbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat op de vordering van de benadeelde partij van € 1.927,43 een bedrag van € 330,00 in mindering moet worden gebracht, aangezien het door de verzekering uitgekeerde bedrag en de opbrengst van de verkoop van het ‘wrak’ de aanschafwaarde met dat bedrag overstijgt. De vordering zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van
€ 1.597,43, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 maart 2020. De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk verklaard worden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Verdachte en zijn medeverdachte zijn naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de hoofdelijke aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk aan hem opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal de rechtbank de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast bepalen op nul dagen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[benadeelde partij 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 primair bewezen verklaarde. De schade die de benadeelde partij heeft geleden staat naar het oordeel van de rechtbank in voldoende rechtstreeks verband met de handelingen van verdachte. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan de diefstal van de motorfiets en was met medeverdachten in de bestelbus op weg om deze motorfiets te verkopen. Tijdens deze rit is de motorfiets uit de bus gegooid, waardoor de (meeste) schade is ontstaan. De diefstal van de motorfiets door verdachte en zijn gedrag nadien staan in voldoende rechtsreeks verband tot de schade die aan de motorfiets is toegebracht, zodat deze vordering voor toewijzing vatbaar is.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de vordering voor zover die ziet op de schade aan de motorfiets en het afslepen van het voertuig, voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is tot een bedrag van € 2.660,00. Uit de vordering blijkt dat de schade niet door een verzekering is vergoed. Hoewel de schade in eerste instantie was getaxeerd op
€ 2.750,00, blijkt uit het overgelegde overschrijvingsbewijs en de overgelegde factuur dat verdachte uiteindelijk een bedrag van € 2.535,00 voor de reparatie van de schade aan zijn motorfiets heeft betaald en dat hij € 125,00 heeft betaald voor het afslepen van die motorfiets.
Door de benadeelde partij is voorts een bedrag van € 345,00 gevorderd. Volgens de omschrijving die de benadeelde partij heeft gegeven betreft dit schade die ziet op betaalde rente over een kredietfinanciering. De rechtbank acht deze vordering onvoldoende onderbouwd en zal daarom de vordering in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. Ditzelfde geldt voor de gevorderde proceskosten tot een bedrag van € 250,00. Door de benadeelde partij is hierbij als omschrijving gegeven ‘vast bedrag eigen uren’, maar iedere verdere onderbouwing van deze proceskosten ontbreekt.
De vordering, kan daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 2.660,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 maart 2020 en zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij niet pondspondsgewijs toewijzen, omdat daar geen wettelijke grondslag voor is. Verdachte en zijn medeverdachte zijn naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de hoofdelijke aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk aan hem opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal de rechtbank de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast bepalen op nul dagen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Parketnummer 18/287288-20
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [benadeelde partij 4] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. Hoewel de benadeelde partij niet heeft onderbouwd dat hij een eigen risico heeft moeten betalen voor een bedrag van € 100,00, is de rechtbank van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat een verzekeringsmaatschappij eigen risico in rekening brengt op het moment dat overgegaan wordt tot vergoeding van schade. Een bedrag van € 100,00 acht de rechtbank daarbij zeer aannemelijk. Dat verdachte daarnaast kosten heeft moeten maken voor het doen van aangifte acht de rechtbank eveneens aannemelijk. De vordering zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24
oktober 2019.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Verdachte en zijn medeverdachte zijn naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de hoofdelijke aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk aan hem opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal de rechtbank de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast bepalen op nul dagen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Parketnummer 18/287320-20
De rechtbank is van oordeel dat de door benadeelde partij [benadeelde partij 7] gevorderde materiële schade onvoldoende is onderbouwd, zodat deze vordering niet-ontvankelijk verklaard zal worden. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. In het geval geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals hier aan de orde, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van onzekerheid of ongemak vallen niet onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Ernstige psychische schade, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij niet aangevoerd. De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal dan ook worden afgewezen.
Parketnummer 18/336596-21
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [benadeelde partij 6] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/336596-21 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 december 2019.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Verdachte en zijn medeverdachte zijn naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de hoofdelijke aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk aan hem opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal de rechtbank de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast bepalen op nul dagen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.