Op dinsdag, 31 maart 2020, hebben wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , een onderzoek ingesteld naar de motoren die de verdachten uit hun voertuig hebben gegooid en naar de beide motorfietsen zelf. (…)
Vervolgens zijn wij op aanwijzing van [benadeelde partij 1] naar de plaats gereden waar de eerste motor uit de Vito werd gegooid. Dit was een groene Kawasaki. Op de weg voor het kartcentrum Pottendijk werd een krasspoor aangetroffen, welke op de foto werd
vastgelegd. Ook werd hier een gedeelte van het koppelingshendel op de rijbaan aangetroffen, nabij deze krassporen. Later bleek dat dit gedeelte paste op de afgebroken koppelingshendel van de Kawasaki. (…)
Wij hebben op aanwijzing van [benadeelde partij 1] onze weg vervolgd en zijn aan het eind van de
Pottendijk rechtsaf geslagen, de Veenakkers op. Op de kruising van Veenakkers met de WErfscheidenveen, zijn wij rechtsaf geslagen, de W- Erfscheidenveen op. Ongeveer 20 meter uit deze kruising werden op de W-Erfscheidenweg enkele krassporen op de weg aangetroffen. Dit was volgens [benadeelde partij 1] de plaats waar de BMW uit de Vito bus werd gegooid. Rondom deze krassporen werden diverse onderdelen van een motorfiets aangetroffen, waaronder een gedeelte van het windscherm en van de remhendel van de BMW. Deze onderdelen bleken bij het bekijken van de BMW inderdaad van deze motorfiets afkomstig te zijn.
Bewijsoverweging
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van de inhoud van het dossier, het verhandelde ter terechtzitting en de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen, stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
Op 31 maart 2021, omstreeks 00:30 uur, is verdachte samen met vier medeverdachten op een industrieterrein in Emmen aangesproken door verbalisant [verbalisant 2] terwijl zij zich in de buurt van een witte Mercedes Vito bevonden. Omdat de verbalisant op dat moment geen reden zag voor een nadere controle, mochten deze personen hun weg vervolgen. Verdachte en zijn medeverdachten zijn vervolgens in de gaten gehouden door de politie en op het moment dat de Mercedes Vito ging rijden is deze gevolgd en is aan de bestuurder een volg- en een stopteken gegeven teneinde een controle uit te voeren. Hier werd niet aan voldaan, waarna een achtervolging van de Mercedes Vito volgde door meerdere politievoertuigen. Tijdens deze achtervolging waren de achterdeuren van de Mercedes Vito geopend en werden er voorwerpen en twee motorfietsen uit de laadruimte geduwd of gegooid door verdachte en N.A. [medeverdachte] .
Door verbalisant [benadeelde partij 1] is de situatie omschreven van de plaats waar de motorfietsen uit de laadruimte van de Mercedes Vito zijn geduwd ten tijde van de achtervolging. Hij omschrijft dat de eerste motorfiets op de Pottendijk WZ uit de Vito is geduwd en dat deze weg een onverlichte ruilverkavelingsweg betreft met aan weerzijde een sloot. Hierdoor waren de uitwijkmogelijkheden beperkt. Doordat de motorfiets uit de Vito werd geduwd moest [benadeelde partij 1] naar eigen zeggen hard remmen en een uitwijkmanoeuvre maken om een aanrijding te voorkomen. [benadeelde partij 1] reed op dat moment met een geschatte snelheid van 80 kilometer per uur. Op de kruising van de Veenakkers en de Weerdinger-Erscheidenveen werd de BMW-motorfiets uit de Vito geduwd. Ook deze motorfiets kon [benadeelde partij 1] ternauwernood ontwijken. Deze weg betreft ook een onverlichte ruilverkavelingsweg met aan beide zijden een sloot.
(Voorwaardelijk) opzet
Op basis van de hiervoor geschetste omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan verbalisant [benadeelde partij 1] . De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte en zijn medeverdachten voorwaardelijk opzet hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
Of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is volstrekt voorzienbaar dat motorfietsen die onder de hiervoor beschreven omstandigheden op de weg worden geduwd, terecht zouden kunnen komen op een plaats op de rijbaan waardoor gevaar van een botsing ontstaat met de achteropkomende politieauto.
Dat een automobilist die met aanzienlijke snelheid rijdt en met (één van) de motorfietsen in botsing komt op zijn minst genomen zwaar lichamelijk letsel zal oplopen, is naar het oordeel van de rechtbank een in die omstandigheden reële en waarschijnlijke mogelijkheid.
Anders dan de raadsman is de rechtbank dan ook van oordeel dat er een aanmerkelijke kans op een dergelijke afloop bestond.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachten naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
De stelling van de verdediging dat het klaarblijkelijk de bedoeling was de motorfietsen richting de kant van de weg te duwen en niet op te werpen als blokkade of obstakel, doet aan het vorenstaande niet af. Het gegeven dat de zware motorfietsen in een onoverzichtelijke situatie op een ruilverkavelingsweg met beperkte uitwijkmogelijkheden uit een met aanzienlijke snelheid rijdende bestelbus zijn geduwd, terwijl die bestelbus op korte afstand door een met aanmerkelijke snelheid rijdende politieauto werd achtervolgd brengt met zich mee dat niet goed te voorspellen is geweest op welke manier de motorfietsen op de weg terecht zouden komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze stelling dan ook geen afbreuk doen aan de vastgestelde bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij verbalisant [benadeelde partij 1] .
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen. De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2:
Feit 2 primair
De rechtbank acht het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van de diefstal in Enschede is geweest of op enig ander wijze betrokken is geweest bij de diefstal van de Kawasakimotorfiets.
Feit 2 subsidiair
De rechtbank acht het onder 2 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt: