ECLI:NL:RBNNE:2022:3714

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
18/158446-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot zware mishandeling, witwassen en diefstallen in vereniging met braak door een minderjarige

Op 13 oktober 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 2000, die werd beschuldigd van het medeplegen van poging tot zware mishandeling, witwassen en diefstallen in vereniging met braak. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 112 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en een proeftijd van 1 jaar. Daarnaast is er een taakstraf opgelegd van 60 uren.

De zaak kwam voort uit een incident op 31 maart 2020, waarbij de verdachte samen met medeverdachten motorfietsen uit een rijdende bestelbus gooide tijdens een politieachtervolging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een politieagent, die ternauwernood een aanrijding kon voorkomen. De rechtbank achtte het medeplegen van witwassen bewezen, omdat de verdachte wist dat de motorfietsen van misdrijf afkomstig waren. De diefstallen werden ook bewezen verklaard, waarbij de rechtbank oordeelde dat er sprake was van braak of verbreking.

De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn positieve ontwikkeling, waaronder het hebben van een vaste baan en het nemen van verantwoordelijkheid voor zijn daden. De rechtbank paste het jeugdstrafrecht toe en legde een lagere straf op dan door de officier van justitie was gevorderd, mede vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De vorderingen van benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Assen
parketnummer 18/158446-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 oktober 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 september 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.F. Dirkzwager, advocaat te Meppel.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door D. Roggen.
Ter terechtzitting is tevens verschenen [benadeelde partij 3] , benadeelde partij.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Hij op of omstreeks 31 maart 2020 te Emmen en/of Nieuw-Weerdinge, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 1] (hoofdagent politie Noord-Nederland) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
  • terwijl hij en/of zijn mededader(s) (met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur, althans methoge snelheid) in een Mercedes Vito reed/reden over een of meer smalle, onverlichte wegen, te weten de Pottendijk WZ en/of de Veenakkers en/of Weerdinger-Erfscheidenveen, waar niet of nauwelijks uitwijkmogelijkheden waren - en/of
  • terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat op korte afstand achter de Mercedes Vito eenpolitievoertuig reed
  • een koffer, althans een voorwerp, uit (de laadruimte van) de Mercedes Vito heeft gegooid en/ofgeduwd (meermalen) een motor uit (de laadruimte van) de Mercedes Vito heeft gegooid en/of geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
Hij in of omstreeks de periode van 28 maart 2020 tot en met 31 maart 2020 te Enschede, althans in
Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een motorfiets (Kawasaki, met kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij in of omstreeks de periode van 28 maart 2020 tot en met 31 maart 2020, te Enschede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, van één of meerdere voorwerpen (Kawasaki, met kenteken [kenteken] ),
  • de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of deverplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of
  • dit voorwerp c.q. deze voorwerpen, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeftovergedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
3.
Hij in of omstreeks de periode van 17 maart 2020 tot en met 31 maart 2020 te Assen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een motorfiets (BMW, met kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij in of omstreeks de periode van 17 maart 2020 tot en met 31 maart 2020, te Assen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, van één of meerdere voorwerpen (motor BMW kenteken [kenteken] ),
  • de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of deverplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of
  • dit voorwerp c.q. deze voorwerpen, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeftovergedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
4.
hij op of omstreeks 16 juni 2020 te Assen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een bromfiets (met kenteken [kenteken] ) inclusief de zich daarin bevindende goederen (o.a. een Sony Bluetooth speaker), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1, 2 subsidiair, 3 primair en 4 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor de onder 2 primair ten laste gelegde diefstal van de Kawasaki-motorfiets.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] geen opzet hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin. Volgens de raadsman heeft verdachte zich slechts in paniek willen ontdoen van de gestolen motorfietsen op een dusdanige manier dat er geen gevaar voor de achter hen rijdende politieauto kon ontstaan. De raadsman heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de wijze waarop de motorfietsen uit de laadruimte van de bestelbus zijn geduwd tot de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij verbalisant [benadeelde partij 1] zou kunnen leiden en ook niet dat verdachte die kans zou hebben aanvaard. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat er gezien alle omstandigheden (afstand, snelheid, remweg, reactietijd, en wijze van het uit de auto duwen van de motorenten) ten tijde van de gedragingen van verdachte erin het geheel geen aanrijding kon plaatsvinden.
Voor het onder 2 subsidiair ten laste gelegde schuldwitwassen en de onder 3 en 4 ten laste gelegde diefstallen kan volgens de raadsman een bewezenverklaring volgen. Met betrekking tot feit 3 en 4 heeft de raadsman betoogd dat geen sprake is geweest van braak of verbreking.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 15 september 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 31 maart 2020 zat ik samen met [medeverdachte] achterin de laadruimte van de Mercedes Vito. Wij hebben voorwerpen naar buiten gegooid, waaronder koffers die op de BMW zaten. Vanuit de voorkant werd geschreeuwd dat we de motoren naar buiten moesten gooien. De achterdeur is door ons geopend en toen zagen we dat er meerdere politieauto’s achter ons reden. Uiteindelijk hebben we tijdens het rijden de motorfietsen naar buiten geduwd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 april 2020,opgenomen op pagina 81 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002020157357Z (onderzoek LISTER / NN3R020047) d.d. 6 januari 2021, inhoudend als relaas van verbalisanten [benadeelde partij 1] en [verbalisant 1] :
Nadat ik de rotonde op de N391 ter hoogte van Emmerschans was gepasseerd en reed in de richting van Roswinkel over de N391 hoorde ik dat collega [verbalisant 2] zei dat hij het voertuig voor de volgende rotonde een stopteken wilde geven en vervolgens het voertuig wilde stilzetten op de Pottendijk. Ik, verbalisant [benadeelde partij 1] , zag dat collega [verbalisant 2] het transparant STOP
POLITIE voerde en voor de Vito ging rijden en vanuit onze positie rechtsaf sloeg op de rotonde, de Pottendijk op. Op dat moment reed ik, verbalisant [benadeelde partij 1] strak achter de Vito. Ik zag dat de achterste twee portierdeuren werden geopend. Ik heb dit direct doorgegeven via de portofoon aan de meeluisterende collega's. Ik zag dat de Vito op het allerlaatste moment besloot om niet mee te rijden met collega [verbalisant 2] maar diezelfde rotonde helemaal rond reed en alsnog de afslag Pottendijk nam, waar collega [verbalisant 2] was ingereden.
Ik, verbalisant [benadeelde partij 1] , zag dat de Vito vervolgens op de Pottendijk linksaf sloeg en hierbij het akkerland inreed. Ik ben hierop het voertuig gevolgd.Ik, verbalisant [benadeelde partij 1]
heb hierbij meteen het transparant STOP POLITIE aan de voorzijde van het onopvallende dienstvoertuig aan gezet. Tevens voerde ik optische- en geluidsignalen.
(…)
Vanaf het akkerland zijn wij verbalisanten [benadeelde partij 1] en [verbalisant 1] de Nieuwe
Schuttingskanaal op gereden, via de Pottendijk terug gereden om daar de Pottendijk WZ op te rijden. Ik, verbalisant [benadeelde partij 1] , zag dat gedurende deze rit de achterdeuren van de Vito gedeeltelijk open stonden en er kleine goederen naar buiten werden gegooid. (…) Tevens zag ik dat ten tijde dat de achterdeuren open stonden, dat er een tweetal motorfietsen in de laadruimte van de Vito stonden. Ik zag dat 1 motorfiets groen van kleur was, type race-motor en dat er 1 motorfiets rood van kleur was en dat dit een BMW rl200GS betrof. Ik zag dat op de Pottendijk WZ een voorwerp in de vorm van een koffer uit de Vito werd gegooid, gevolgd door de groene motorfiets. Ik reed op dat moment nog steeds achter de Vito op korte afstand. Doordat de motorfiets uit de Vito werd gegooid moest ik hard remmen en een uitwijkmanoeuvre maken om een aanrijding te voorkomen. Ik reed op dat moment met een geschatte snelheid van 80 kilometer per uur.
De Pottendijk WZ betreft een ruilverkavelingsweg met aan weerzijde een sloot waardoor ik ook maar beperkt kon uitwijken.
Vervolgens zette de achtervolging door over de Veenakkers en gingen we rechtsaf de WeerdingerErfscheidenveen op. Op de kruising van de hierboven genoemde wegen werd de tweede motorfiets uit de Vito gegooid. Dit betrof de BMW rl200GS. Ook deze kon ik, verbalisant [benadeelde partij 1] nog ternauwernood ontwijken. Ook deze beide wegen betreffen ruilverkavelingswegen die onverlicht zijn met aan beide zijden een sloot.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 maart 2020, opgenomen op pagina 124 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Op dinsdag, 31 maart 2020, hebben wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , een onderzoek ingesteld naar de motoren die de verdachten uit hun voertuig hebben gegooid en naar de beide motorfietsen zelf. (…)
Vervolgens zijn wij op aanwijzing van [benadeelde partij 1] naar de plaats gereden waar de eerste motor uit de Vito werd gegooid. Dit was een groene Kawasaki. Op de weg voor het kartcentrum Pottendijk werd een krasspoor aangetroffen, welke op de foto werd
vastgelegd. Ook werd hier een gedeelte van het koppelingshendel op de rijbaan aangetroffen, nabij deze krassporen. Later bleek dat dit gedeelte paste op de afgebroken koppelingshendel van de Kawasaki. (…)
Wij hebben op aanwijzing van [benadeelde partij 1] onze weg vervolgd en zijn aan het eind van de
Pottendijk rechtsaf geslagen, de Veenakkers op. Op de kruising van Veenakkers met de WErfscheidenveen, zijn wij rechtsaf geslagen, de W- Erfscheidenveen op. Ongeveer 20 meter uit deze kruising werden op de W-Erfscheidenweg enkele krassporen op de weg aangetroffen. Dit was volgens [benadeelde partij 1] de plaats waar de BMW uit de Vito bus werd gegooid. Rondom deze krassporen werden diverse onderdelen van een motorfiets aangetroffen, waaronder een gedeelte van het windscherm en van de remhendel van de BMW. Deze onderdelen bleken bij het bekijken van de BMW inderdaad van deze motorfiets afkomstig te zijn.
Bewijsoverweging
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van de inhoud van het dossier, het verhandelde ter terechtzitting en de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen, stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
Op 31 maart 2021, omstreeks 00:30 uur, is verdachte samen met vier medeverdachten op een industrieterrein in Emmen aangesproken door verbalisant [verbalisant 2] terwijl zij zich in de buurt van een witte Mercedes Vito bevonden. Omdat de verbalisant op dat moment geen reden zag voor een nadere controle, mochten deze personen hun weg vervolgen. Verdachte en zijn medeverdachten zijn vervolgens in de gaten gehouden door de politie en op het moment dat de Mercedes Vito ging rijden is deze gevolgd en is aan de bestuurder een volg- en een stopteken gegeven teneinde een controle uit te voeren. Hier werd niet aan voldaan, waarna een achtervolging van de Mercedes Vito volgde door meerdere politievoertuigen. Tijdens deze achtervolging waren de achterdeuren van de Mercedes Vito geopend en werden er voorwerpen en twee motorfietsen uit de laadruimte geduwd of gegooid door verdachte en N.A. [medeverdachte] .
Door verbalisant [benadeelde partij 1] is de situatie omschreven van de plaats waar de motorfietsen uit de laadruimte van de Mercedes Vito zijn geduwd ten tijde van de achtervolging. Hij omschrijft dat de eerste motorfiets op de Pottendijk WZ uit de Vito is geduwd en dat deze weg een onverlichte ruilverkavelingsweg betreft met aan weerzijde een sloot. Hierdoor waren de uitwijkmogelijkheden beperkt. Doordat de motorfiets uit de Vito werd geduwd moest [benadeelde partij 1] naar eigen zeggen hard remmen en een uitwijkmanoeuvre maken om een aanrijding te voorkomen. [benadeelde partij 1] reed op dat moment met een geschatte snelheid van 80 kilometer per uur. Op de kruising van de Veenakkers en de Weerdinger-Erscheidenveen werd de BMW-motorfiets uit de Vito geduwd. Ook deze motorfiets kon [benadeelde partij 1] ternauwernood ontwijken. Deze weg betreft ook een onverlichte ruilverkavelingsweg met aan beide zijden een sloot.
(Voorwaardelijk) opzet
Op basis van de hiervoor geschetste omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan verbalisant [benadeelde partij 1] . De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte en zijn medeverdachten voorwaardelijk opzet hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
Of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is volstrekt voorzienbaar dat motorfietsen die onder de hiervoor beschreven omstandigheden op de weg worden geduwd, terecht zouden kunnen komen op een plaats op de rijbaan waardoor gevaar van een botsing ontstaat met de achteropkomende politieauto.
Dat een automobilist die met aanzienlijke snelheid rijdt en met (één van) de motorfietsen in botsing komt op zijn minst genomen zwaar lichamelijk letsel zal oplopen, is naar het oordeel van de rechtbank een in die omstandigheden reële en waarschijnlijke mogelijkheid.
Anders dan de raadsman is de rechtbank dan ook van oordeel dat er een aanmerkelijke kans op een dergelijke afloop bestond.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachten naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
De stelling van de verdediging dat het klaarblijkelijk de bedoeling was de motorfietsen richting de kant van de weg te duwen en niet op te werpen als blokkade of obstakel, doet aan het vorenstaande niet af. Het gegeven dat de zware motorfietsen in een onoverzichtelijke situatie op een ruilverkavelingsweg met beperkte uitwijkmogelijkheden uit een met aanzienlijke snelheid rijdende bestelbus zijn geduwd, terwijl die bestelbus op korte afstand door een met aanmerkelijke snelheid rijdende politieauto werd achtervolgd brengt met zich mee dat niet goed te voorspellen is geweest op welke manier de motorfietsen op de weg terecht zouden komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze stelling dan ook geen afbreuk doen aan de vastgestelde bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij verbalisant [benadeelde partij 1] .
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen. De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2:
Feit 2 primair
De rechtbank acht het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van de diefstal in Enschede is geweest of op enig ander wijze betrokken is geweest bij de diefstal van de Kawasakimotorfiets.
Feit 2 subsidiair
De rechtbank acht het onder 2 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 september 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 31 maart 2020,opgenomen op pagina 278 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002020157357Z (onderzoek LISTER / NN3R020047) d.d. 6 januari 2021, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 2] .
Bewijsoverweging
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ter terechtzitting is vrijspraak bepleit voor witwassen in de zin van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), waartoe is aangevoerd dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen niet wist dat het goed van misdrijf afkomstig was, maar dat hij dit enkel redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Op grond van de gebruikte bewijsmiddelen stelt de rechtbank allereerst vast dat de Kawasakimotorfiets van misdrijf, te weten van diefstal, afkomstig was.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de Kawasaki-motorfiets voorhanden heeft gehad onder de volgende omstandigheden.
Uit de eigen verklaring van verdachte blijkt dat hij op 30 maart 2020 rond 23:00 uur samen met medeverdachte [medeverdachte] werd opgehaald door drie medeverdachten met een Mercedes Vito. Vervolgens zijn zij gezamenlijk naar Assen Oost gereden waar zij de Kawasaki-motor (met kettingslot) in de Mercedes Vito hebben geladen. Daarna hebben ze tevens gezamenlijk de door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] gestolen BMW-motorfiets ingeladen en zijn zij naar een industrieterrein in Emmen gereden met als doel om deze motoren daar te verkopen. Verdachte heeft zelf tegenover de politie verklaard dat hij ervan uit ging dat de Kawasaki-motorfiets ook gestolen was.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn voornoemde omstandigheden dusdanig dat geen enkele twijfel kon bestaan over de niet legale herkomst van de Kawasaki-motorfiets. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachten wisten dat de Kawasaki-motorfiets van diefstal afkomstig was en komt daarmee tot een bewezenverklaring van het medeplegen van witwassen.
Ten aanzien van feit 3 primair:
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 september 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 maart 2020,opgenomen op pagina 282 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PI0100-
2020157357Z (onderzoek LISTER / NN3R020047) d.d. 6 januari 2021, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 3] .
Bewijsoverweging
Door de verdediging is betoogd dat er geen sprake is geweest van braak of verbreking bij het wegnemen van de motorfiets. Aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat hij zijn motorfiets had afgesloten met een stuurslot/contactslot en dat hij heeft gecontroleerd of zijn motorfiets goed was afgesloten. Hoewel verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben verklaard dat zij de motorfiets zonder braak of verbreking hebben kunnen wegnemen, is de rechtbank van oordeel dat gelet op de verklaring van aangever kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachte de motorfiets door middel van verbreking van het stuurslot onder zich hebben gekregen.
Ten aanzien van feit 4:
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 september 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 juni 2020,opgenomen op pagina 366 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PI0100-
2020157357Z (onderzoek LISTER / NN3R020047) d.d. 6 januari 2021, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 4] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte [naam] d.d. 16 juni2020, opgenomen op pagina 808 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] .
Bewijsoverweging
Door de verdediging is betoogd dat er geen sprake is geweest van braak of verbreking bij het wegnemen van de scooter en de zich daarin bevindende goederen. Verdachte en medeverdachte [naam] hebben bekend dat zij de scooter hebben weggenomen, dat zij geprobeerd hebben de scooter te starten en dat zij de buddyseat hebben opengebroken. De bluetoothspeaker, die in de buddyseat van de scooter lag, is aangetroffen bij medeverdachte [naam] . [naam] heeft verklaard dat hij de buddyseat er af heeft getrapt. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachten de scooter en de daarin bevindende goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3 primair en feit 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 31 maart 2020 te Emmen en Nieuw-Weerdinge, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 1] (hoofdagent politie Noord-Nederland) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- terwijl hij en zijn mededaders met een hoge snelheid in een Mercedes Vito reden over een of meer
smalle, onverlichte wegen, te weten de Pottendijk WZ en de Veenakkers en Weerdinger-
Erfscheidenveen, waar niet of nauwelijks uitwijkmogelijkheden waren – en
  • terwijl hij en zijn mededaders wisten dat op korte afstand achter de Mercedes Vito eenpolitievoertuig reed
  • een koffer uit de laadruimte van de Mercedes Vito heeft gegooid en meermalen een motor uit delaadruimte van de Mercedes Vito heeft geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 ( ( subsidiair).
Hij in de periode van 28 maart 2020 tot en met 31 maart 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een anderen, één voorwerp (Kawasaki, met kenteken [kenteken] ) voorhanden heeft gehad terwijl hij wist, dat dit voorwerp onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf;
3 ( ( primair).
Hij in de periode van 17 maart 2020 tot en met 31 maart 2020 te Assen, tezamen en in vereniging met een ander, een motorfiets (BMW, met kenteken [kenteken] ), toebehorende aan [benadeelde partij 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen terwijl verdachte en zijn mededader dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
4.
hij op 16 juni 2020 te Assen tezamen en in vereniging met een ander, een bromfiets (met kenteken [kenteken] ) inclusief de zich daarin bevindende goederen (o.a. een Sony Bluetooth speaker), toebehorende aan [benadeelde partij 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van poging tot zware mishandeling;
medeplegen van witwassen;
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onderzijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onderzijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3 primair en feit 4 met toepassing van het jeugdstrafrecht wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen waarvan 172 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan deze voorwaardelijke straf dient een proeftijd voor de duur van twee jaren te worden verbonden. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de door hem bepleite vrijspraak voor feit 1 gepleit voor een aanzienlijk lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, daarbij ook rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de toepassing van het jeugdstrafrecht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van Reclassering Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van een politieagent door tijdens een achtervolging onder meer gestolen motorfietsen uit een rijdende bestelwagen te duwen. Dat verdachte de lichamelijke integriteit van een politieagent in de waagschaal heeft gelegd in zijn poging om te ontkomen aan de politie rekent de rechtbank verdachte zeer zwaar aan.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van één van de twee motorfietsen en aan diefstal in vereniging met braak van de andere motorfiets. Nog geen drie maanden later heeft verdachte zich opnieuw schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging met braak van een scooter en van zich daarin bevindende goederen. Daarmee heeft verdachte aangetoond geen enkel respect te hebben voor de eigendom van een ander. Verdachte had bij zijn handelen enkel zijn eigen financiële gewin voor ogen en de rechtbank rekent ook dit verdachte aan.
De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat verdachte zich positief heeft ontwikkeld en een ommekeer in zijn leven lijkt te hebben bewerkstelligd. Uit het rapport van Reclassering Nederland d.d. 26 augustus 2022 blijkt dat verdachte inmiddels een vaste baan heeft en daarmee beschikt over een eigen inkomen. Ook heeft verdachte afscheid genomen van zijn negatieve sociale netwerk. Tevens neemt de rechtbank in aanmerking dat de voorlopige hechtenis van verdachte sinds 19 juni 2020 onder voorwaarden geschorst is geweest en verdachte zich in de periode tot de zitting aan deze voorwaarden heeft gehouden en niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen. De reclassering stelt dat verdachte tijdens zijn schorsingstoezicht voldoende heeft gewerkt aan gedragsverandering en dat dit dusdanig recidive verminderend heeft gewerkt, dat de reclassering interventies en verder toezicht niet meer noodzakelijk acht. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank ook mee dat verdachte bij de politie en ter terechtzitting verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor dergelijke strafbare feiten. Wel is verdachte op 31 augustus 2021 veroordeeld door de kantonrechter voor het rijden zonder rijbewijs op 16 januari 2020, waardoor artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. De rechtbank zal hier rekening mee houden bij de strafoplegging.
Jeugdstrafrecht
De verdachte was 20 jaar oud toen verdachte de bewezenverklaarde feiten pleegde. Het Wetboek van Strafrecht geeft de rechter de mogelijkheid om rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachten en het jeugdstrafrecht toe te passen (artikel 77c). Door de reclassering is het
Wegingskader ASR toegepast en daaruit komt naar voren dat er overwegend indicaties zijn voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Zo neemt de reclassering in aanmerking dat verdachte twee jaar lang onder toezicht heeft gestaan van de reclassering in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis en dat dit toezicht goed is verlopen. Verder woont verdachte nog thuis en neemt hij actief deel aan het gezin. Verdachte lijkt ontvankelijk te zijn voor sociale, emotionele ondersteuning of beïnvloeding van volwassenen. In de afgelopen periode heeft verdachte een ontwikkeling doorgemaakt richting volwassenheid. Gelet op het feit dat het huidige traject bij de jeugdreclassering goed is verlopen en verdachte vanuit de pedagogische insteek van de jeugdreclassering een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, adviseert de reclassering het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank is op grond van voormeld advies en de onderbouwing daarvan tot het oordeel dat het jeugd sanctierecht moet worden toegepast.
Redelijke termijn
De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de straf voorts rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. De termijn is aangevangen bij de aanhouding van verdachte en zijn eerste verhoor op 31 maart 2020. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting bij jeugdigen dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen. Daarmee is de redelijke termijn met ruim één jaar en twee maanden overschreden. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aan te wijzen die de termijnoverschrijding rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding tot gevolg moet hebben dat er een korting moet worden toegepast op de op te leggen straf.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie van aanzienlijke duur rechtvaardigen. De persoonlijke omstandigheden van verdachte maken echter dat de rechtbank het niet opportuun acht om aan verdachte een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen dan verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie van langere duur zou met zich meebrengen dat de positieve ontwikkeling die verdachte de afgelopen twee jaren heeft laten zien zou worden doorkruist. De rechtbank ziet in beginsel dan ook geen aanleiding om af te wijken van de door de officier van justitie gevorderde straf. Gelet echter op de hiervoor besproken overschrijding van de redelijke termijn, komt de rechtbank toch tot een lagere straf.
De rechtbank acht, rekening houdend met het bovenstaande, een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, waarvan 112 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in combinatie met een werkstraf voor de duur van 60 uren passend en geboden. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd verbinden van één jaar in plaats van de gevorderde twee jaren, aangezien verdachte reeds meer dan twee jaar onder reclasseringstoezicht heeft gestaan en hij zich in deze periode aan alle voorwaarden heeft gehouden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een langere proeftijd aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[benadeelde partij 3] , tot een bedrag van € 1.927,43 ter zake van materiële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeelde partij 2] , tot een bedrag van € 3.005,00 ter vergoeding van materiële schadevermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Daarnaast heeft [benadeelde partij 2] € 250,00 ter vergoeding van proceskosten gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen voldoende zijn onderbouwd en voor toewijzing vatbaar zijn met toepassing van de wettelijke rente, hoofdelijkheid en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de vordering benadeelde partij van [benadeelde partij 2] primair op het standpunt gesteld dat deze afgewezen dient te worden, omdat verdachte niet verantwoordelijk is geweest voor de diefstal van de motorfiets van de benadeelde partij. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaart dient te worden, aangezien uit de vordering niet duidelijk blijkt of er schade is vergoed door een verzekeringsmaatschappij. Ook kan op basis van de vordering niet worden beoordeeld wat de daadwerkelijke kosten zijn geweest die de benadeelde partij heeft gemaakt. Gelet op deze onduidelijkheden heeft de raadsman verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij van [benadeelde partij 3] heeft de raadsman betoogd dat de aanschafwaarde van de BMW-motorfiets € 5.500,00 betrof. Uit de verschillende bijlagen bij de door de benadeelde partij ingediende vorderingen blijkt dat de verzekering een bedrag van € 3.280,00 heeft uitgekeerd en dat de verkoop van het wrak € 2.550,00 heeft opgeleverd. Dit brengt met zich mee dat de benadeelde partij in totaal een bedrag van
€ 5.830,00 heeft ontvangen, zijnde € 330,00 meer dan de aanschafwaarde. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze € 330,00 afgetrokken moet worden van de gevorderde € 1.927,43 en dat het resterende bedrag van € 1.597,43 hoofdelijk toewijsbaar is. Voorts heeft de raadsman betoogd dat uit de onderbouwing onvoldoende blijkt of de schade aan de kofferset, de demping en de led-verlichting ook vergoed zijn door de verzekering, zodat de vordering voor zover die ziet op die bedragen niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Oordeel van de rechtbank
[benadeelde partij 3]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 3 primair bewezen verklaarde. De rechtbank is van oordeel dat uit de onderbouwing afdoende is gebleken dat de genoemde accessoires (kofferset, demper en ledverlichting) op een later moment zijn aangeschaft en derhalve niet onder de dekking van de verzekering van de motorfiets vallen. De rechtbank is met de raadsman voorts van oordeel dat op de vordering van de benadeelde partij van € 1.927,43 een bedrag van € 330,00 in mindering moet worden gebracht, aangezien het door de verzekering uitgekeerde bedrag en de opbrengst van de verkoop van het ‘wrak’ de aanschafwaarde met dat bedrag overstijgt. De vordering zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 1.597,43, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 maart 2020. De vordering zal voor het overige nietontvankelijk verklaard worden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij niet pondspondsgewijs toewijzen, omdat daar geen wettelijke grondslag voor is. Verdachte en zijn medeverdachte zijn naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de hoofdelijke aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk aan hem opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal de rechtbank de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast bepalen op nul dagen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[benadeelde partij 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde. Hoewel verdachte niet verantwoordelijk is geweest voor de diefstal van de Kawasakimotorfiets, staat de schade die de benadeelde partij heeft geleden naar het oordeel van de rechtbank in voldoende rechtstreeks verband met de handelingen van verdachte. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan witwassen en het medeplegen van een poging zware mishandeling waarbij deze motorfiets uit een rijdende bestelauto is geduwd en schade aan deze motorfiets is ontstaan.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de vordering voor zover die ziet op de schade aan de motorfiets en het afslepen van het voertuig, voldoende is onderbouwd met facturen en voor toewijzing vatbaar is tot een bedrag van € 2.660,00. Uit de vordering blijkt dat de schade niet door een verzekering is vergoed. Hoewel de schade in eerste instantie was getaxeerd op
€ 2.750,00, blijkt uit het overgelegde overschrijvingsbewijs en de overgelegde factuur dat verdachte uiteindelijk een bedrag van € 2.535,00 voor de reparatie van de schade aan zijn motorfiets heeft betaald en dat hij € 125,00 heeft betaald voor het afslepen van die motorfiets.
Door de benadeelde partij is voorts een bedrag van € 345,00 gevorderd. Volgens de omschrijving die de benadeelde partij heeft gegeven betreft dit schade die ziet op betaalde rente over een kredietfinanciering. De rechtbank acht deze vordering onvoldoende onderbouwd en zal daarom de vordering in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. Ditzelfde geldt voor de gevorderde proceskosten tot een bedrag van € 250,00. Door de benadeelde partij is hierbij als omschrijving gegeven ‘vast bedrag eigen uren’, maar iedere verdere onderbouwing van deze proceskosten ontbreekt.
De vordering, kan daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 2.660,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 maart 2020 en zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij niet pondspondsgewijs toewijzen, omdat daar geen wettelijke grondslag voor is. Verdachte en zijn medeverdachte zijn naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de hoofdelijke aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk aan hem opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal de rechtbank de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast bepalen op nul dagen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 60a, 63, 77c, 77i, 77m, 77n, 77gg, 302, 311 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2 subsidiair, 3 primair en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie
een gedeelte, groot 112 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 1 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 60 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van 18/158446-20, feit 1, 2 en 3:
[benadeelde partij 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.597,43 (zegge: vijftienhonderdzevenennegentig euro en drieënveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020.
Verklaart de vordering van [benadeelde partij 3] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 3]te betalen een bedrag van € 1.597,43 (zegge: vijftienhonderdzevenennegentig euro en drieënveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet volledig betaalt, dat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte of een mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte of een mededader aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
[benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte, hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
2.660,00(zegge: tweeduizendzeshonderdzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020.
Verklaart de vordering van [benadeelde partij 2] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2]te betalen een bedrag van €
2.660,00(zegge: tweeduizendzeshonderdzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet volledig betaalt, dat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte of een mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte of een mededader aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, mr. M.A.M. Wolters en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 oktober 2022.
Mr. R. Baluah is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.