Standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 18/158920-20
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangepaste vordering van [benadeelde partij 4] en de vordering van [benadeelde partij 7] voldoende zijn onderbouwd en voor toewijzing vatbaar zijn. De officier van justitie heeft daarbij verzocht om de hoofdelijkheid en de wettelijke rente toe te passen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Parketnummer 18/005024-22
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat benadeelde partij [naam 1] nietontvankelijk verklaard dient te worden in zijn vordering, aangezien niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een voldoende rechtstreeks verband tussen de verweten gedraging van verdachte en de ontstane situatie.
Parketnummer 18/299685-21
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij van [benadeelde partij 1] niet kan worden toegewezen, aangezien deze vordering ziet op de diefstal van goederen die niet aan verdachte ten laste zijn gelegd.
Parketnummer 18/287289-20
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij van [benadeelde partij 8] onvoldoende is onderbouwd en derhalve niet kan worden toegewezen.
Parketnummer 18/142459-22
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen benadeelde partij van [benadeelde partij 11] en [benadeelde partij 17] voldoende zijn onderbouwd en voor toewijzing vatbaar zijn. De officier van justitie heeft daarbij verzocht om de hoofdelijkheid en de wettelijke rente toe te passen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij van [benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 3] heeft de officier van justitie aangevoerd dat de vordering voor zover die ziet op immateriële schade niet-ontvankelijk verklaart dient te worden wegens een gebrek aan onderbouwing. De materiële schade is volgens de officier van justitie voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar. De officier van justitie heeft daarbij verzocht om de hoofdelijkheid en de wettelijke rente toe te passen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Met betrekking tot de vorderingen benadeelde partij van [benadeelde partij 9] en [benadeelde partij 16] heeft de officier van justitie aangevoerd dat deze vorderingen in het geheel niet zijn onderbouwd en dat deze daarom niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden.
Standpunt van de verdediging
Parketnummer 18/158920-20
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen benadeelde partij van [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 7] moeten worden afgewezen, aangezien de schade niet in rechtstreeks verband staat met de gedragingen van verdachte.
Parketnummer 18/005024-22
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij van [naam 1] moet worden afgewezen, aangezien de schade in een te ver verwijderd verband staat van het ten laste gelegde witwassen.
Parketnummer 18/299685-21
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij van [benadeelde partij 1] dient te worden afgewezen, aangezien de schade in een te ver verwijderd verband staat van het ten laste gelegde witwassen.
Parketnummer 18/287289-20
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij van [benadeelde partij 8] onvoldoende is onderbouwd en daarom niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Parketnummer 18/142459-22
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen benadeelde partij van [benadeelde partij 9] en [benadeelde partij 16] niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden, omdat deze vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij van [benadeelde partij 17] heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met afschrijving en de schade te schatten op € 1.000,00.
Met betrekking tot de vordering benadeelde partij van [benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 3] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vergoeding van de accessoires. Voor het overige heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende verband bestaat tussen de schade en de aan verdachte verweten gedragingen.
De vordering benadeelde partij van [benadeelde partij 11] dient volgens de raadsman nietontvankelijk verklaard te worden, aangezien door de verzekering de dagwaarde van de weggenomen fiets reeds is vergoed.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/158920-20
[benadeelde partij 4]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde. Hoewel verdachte niet verantwoordelijk is geweest voor de diefstal van de BMWmotorfiets, staat de schade die de benadeelde partij heeft geleden naar het oordeel van de rechtbank in voldoende rechtstreeks verband met de handelingen van verdachte. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan het witwassen van deze motorfiets. De schade is ontstaan op het moment dat deze motorfiets uit een rijdende bestelbus is geduwd. Verdachte en medeverdachten waren op dat moment met deze bestelbus op weg om deze motorfiets te verkopen. Naar het oordeel van de rechtbank staat het witwassen van de motorfiets daarmee in een zodanig rechtsreeks verband tot de schade die aan de motorfiets is toegebracht dat deze vordering voor toewijzing vatbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat op de vordering van de benadeelde partij van € 1.927,43 een bedrag van € 330,00 in mindering moet worden gebracht, aangezien het door de verzekering uitgekeerde bedrag en de opbrengst van de verkoop van het ‘wrak’ de aanschafwaarde met dat bedrag overstijgt.
De vordering zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van
€ 1.597,43, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 maart 2020. De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk verklaard worden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Verdachte en zijn medeverdachte zijn naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de hoofdelijke aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk aan hem opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[benadeelde partij 7]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde. Hoewel verdachte niet verantwoordelijk is geweest voor de diefstal van de Kawasakimotorfiets, staat de schade die de benadeelde partij heeft geleden naar het oordeel van de rechtbank in voldoende rechtstreeks verband met de handelingen van verdachte. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan het witwassen van deze motorfiets. De schade is ontstaan op het moment dat deze motorfiets uit een rijdende bestelbus is geduwd. Verdachten en medeverdachten waren op dat moment met deze bestelbus op weg om deze motorfiets te verkopen. Naar het oordeel van de rechtbank staat het witwassen van de motorfiets daarmee in een zodanig rechtsreeks verband tot de schade die aan de motorfiets is toegebracht dat deze vordering voor toewijzing vatbaar is.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de vordering voor zover die ziet op de schade aan de motorfiets en het afslepen van het voertuig, voldoende is onderbouwd met facturen en voor toewijzing vatbaar is tot een bedrag van € 2.660,00. Uit de vordering blijkt dat de schade niet door een verzekering is vergoed. Hoewel de schade in eerste instantie was getaxeerd op
€ 2.750,00, blijkt uit het overgelegde overschrijvingsbewijs en de overgelegde factuur dat verdachte uiteindelijk een bedrag van € 2.535,00 voor de reparatie van de schade aan zijn motorfiets heeft betaald en dat hij € 125,00 heeft betaald voor het afslepen van die motorfiets.
Door de benadeelde partij is voorts een bedrag van € 345,00 gevorderd. Volgens de omschrijving die de benadeelde partij heeft gegeven betreft dit schade die ziet op betaalde rente over een kredietfinanciering. De rechtbank acht deze vordering onvoldoende onderbouwd en zal daarom de vordering in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. Ditzelfde geldt voor de gevorderde proceskosten tot een bedrag van € 250,00. Door de benadeelde partij is hierbij als omschrijving gegeven ‘vast bedrag eigen uren’, maar iedere verdere onderbouwing van deze proceskosten ontbreekt.
De vordering, kan daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 2.660,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 maart 2020 en zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij niet pondspondsgewijs toewijzen, omdat daar geen wettelijke grondslag voor is. Verdachte en zijn medeverdachte zijn naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de hoofdelijke aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk aan hem opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Parketnummer 18/005024-22
Naar het oordeel van de rechtbank is door het bewezen verklaarde geen rechtstreekse schade toegebracht aan de benadeelde partij. De handelingen van verdachte, te weten het witwassen van onderdelen van een scooter, staan in een te ver verwijderd verband tot de schade die door de benadeelde partij [naam 1] is geleden. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Parketnummer 18/299685-21
Door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] wordt de vergoeding gevorderd van een Yamahamotorfiets en een motorkettingzaag. De rechtbank constateert echter dat de diefstal van deze goederen niet aan verdachte ten laste is gelegd. Ook anderszins kan niet worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van deze goederen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Parketnummer 18/287289-20
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [benadeelde partij 8] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. Hoewel de benadeelde partij niet nader heeft onderbouwd dat hij een eigen risico van € 100,00 heeft moeten betalen, is de rechtbank van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat een verzekeringsmaatschappij eigen risico in rekening brengt op het moment dat overgegaan wordt tot vergoeding van schade. Een bedrag van € 100,00 acht de rechtbank daarbij een aannemelijk bedrag. Dat verdachte daarnaast kosten heeft moeten maken voor het doen van aangifte acht de rechtbank eveneens aannemelijk. De vordering zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 oktober 2019.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd.
Verdachte en zijn medeverdachte zijn naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de hoofdelijke aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk aan hem opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Parketnummer 18/142459-22[benadeelde partij 11]
De rechtbank acht onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de benadeelde partij schade heeft geleden. Uit de bijlagen bij de vordering benadeelde partij blijkt dat de benadeelde partij de nieuwwaarde van de fiets als schade heeft opgevoerd. De fiets is echter aangekocht op 30 januari 2014, zodat rekening moet worden gehouden met afschrijving. Door de verzekering is een bedrag vergoed van € 1.521,25, waarbij hoogstwaarschijnlijk rekening zal zijn gehouden met voornoemde afschrijving zodat de dagwaarde is vergoed. Het is de rechtbank niet gebleken dat de daadwerkelijke schade hoger is dan de reeds vergoede schade, zodat de vordering zal worden afgewezen.
[benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 3]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partijen schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/142459-22 bewezen verklaarde. De rechtbank is echter van oordeel dat de gevorderde schade als gevolg van het vervallen van de verzekering niet voor vergoeding in aanmerking komt. De reeds betaalde premiekosten zijn naar het oordeel van de rechtbank geen kosten die afgewenteld kunnen worden op de dader.
De opgevoerde materiële schade bestaat voor het overige uit een bedrag van € 471,95 voor de accessoires en jassen die zich in de fietstassen van de gestolen fietsen bevonden. Door de verzekering is een bedrag van € 266,00 vergoed, waarbij rekening is gehouden met de afschrijving van deze goederen. De rechtbank constateert derhalve dat de dagwaarde in zoverre is vergoed. Het door de verzekering in rekening gebrachte eigen risico ter hoogte van
€ 135,00 komt wel voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 juni 2019, en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van angst, onzekerheid, schrik of machteloosheid vormen nog geen aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. Ernstige psychische schade, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij niet aangevoerd. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[benadeelde partij 17]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/142459-22 bewezen verklaarde. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij de weggenomen fiets heeft aangeschaft in mei 2017. Derhalve stelt de rechtbank vast de fiets op het moment van diefstal ruim twee jaar oud was en dat daarom rekening moet worden gehouden met een afschrijving van 20%. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade dan ook op € 2.119,20 (te weten 80% van € 2.649,00). De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[benadeelde partij 9]
Naar het oordeel van de rechtbank is door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt of de benadeelde partij schade heeft geleden en wat de precieze omvang van die schade is. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
[benadeelde partij 16]
Naar het oordeel van de rechtbank is door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt of de benadeelde partij schade heeft geleden en wat de precieze omvang van die schade is. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.