ECLI:NL:RBNNE:2022:3680

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
9581494 \ CV EXPL 21-5526
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongerechtvaardigde verrijking na echtscheiding en belastingteruggave

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee ex-echtgenoten na hun echtscheiding. De vrouw woont met de kinderen in de voormalige echtelijke woning, terwijl de man de volledige hypotheekrente blijft aftrekken en de voorlopige belastingteruggave aan de vrouw doorbetaalt. De belastingdienst heeft echter deze teruggave teruggevorderd, wat leidt tot de vordering van de man op de vrouw op basis van ongerechtvaardigde verrijking. De kantonrechter heeft op 11 oktober 2022 geoordeeld dat er slechts gedeeltelijk sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. De vrouw heeft erkend dat zij een bedrag van € 1.659,00 aan kindertoeslag aan de man moet vergoeden, en de kantonrechter heeft bepaald dat zij dit bedrag mag verrekenen met een eerder vastgesteld bedrag van € 700,00 aan achterstallige alimentatie. Daarnaast is er een discussie over een bedrag van € 500,00 dat de vrouw mag verrekenen, en de vraag of zij € 4.883,00 moet terugbetalen dat zij in 2019 van de man heeft ontvangen in verband met de hypotheekrenteaftrek. De kantonrechter concludeert dat de vrouw ongerechtvaardigd is verrijkt met een bedrag van € 2.660,00, en veroordeelt haar om in totaal € 3.119,00 aan de man te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 9581494 \ CV EXPL 21-5526

vonnis van de kantonrechter d.d. 11 oktober 2022

inzake
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. O.J.C. Toxopeus,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
procederende in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 juli 2022;
  • de akte overlegging producties tevens houdende uitlating en wijziging van eis van 7 september2022 van [eiser] ;
  • de mondelinge behandeling op 7 september 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeftgemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In geschil is of [gedaagde] aan [eiser] bedragen moet vergoeden die hij aan de belastingdienst heeft (terug)betaald en of en zo ja tot welk bedrag zij zich dan kan beroepen op verrekening. [gedaagde] heeft erkend dat zij aan [eiser] € 1.659,00 voor ontvangen kindertoeslag moet voldoen en de kantonrechter heeft in het tussenvonnis al beslist dat [gedaagde] daarmee € 700,00 aan achterstallige alimentatie mag verrekenen.
2.2.
Beoordeeld moet nog worden of [gedaagde] daarnaast € 500,00 mag verrekenen omdat zij het negatieve saldo van de zogenoemde
kinderrekeningmet € 1.000,00 heeft aangezuiverd en of zij recht heeft op € 160,00 als bijdrage van [eiser] voor een
brilvan een van de kinderen. Verder ligt voor of [gedaagde] het bedrag moet terugbetalen dat zij in 2019 van [eiser] heeft ontvangen in verband met de hypotheekrenteaftrek voor de woning. [eiser] heeft die vordering na het tussenvonnis vermeerderd tot het volledige bedrag van de voorlopige teruggave inkomstenbelasting dat hij in 2019 aan [gedaagde] heeft doorbetaald, te weten € 4.883,00. Partijen hebben hun standpunten tijdens de mondelinge behandeling op 7 september 2022 nader toegelicht. [eiser] heeft voor die zitting het convenant overgelegd dat partijen op 10 mei 2018 hebben gesloten alsmede een e-mail van zijn belastingadviseur, de heer [naam] . [gedaagde] heeft geen nadere stukken ingebracht.
De kantonrechter overweegt het volgende.
De kinderrekening ad € 500,00
2.3. [
eiser] bestrijdt niet dat het saldo van de kinderrekening voor en op het moment van uiteengaan van partijen € 1.000,00 negatief was en ook niet dat [gedaagde] dat bedrag volledig heeft aangezuiverd. De kantonrechter constateert dat die bankrekening in het convenant niet aan een van beide partijen is toegedeeld maar gemeenschappelijk is gebleven. Uit het bijgevoegde overzicht van de notaris bij de verdeling blijkt ook niet dat het negatieve saldo van die rekening door [gedaagde] alleen zou moeten worden aangezuiverd. Dat brengt mee dat dit door beide partijen moet worden gedragen. [gedaagde] mag daarom € 500,00 verrekenen.
De bril ad € 160,00
2.4.
Dit ligt anders voor de bril. In het convenant is opgenomen dat [eiser] maandelijks € 200,00 op de kinderrekening zal storten en dat dit bedrag met name te gebruiken is voor onder meer "medische kosten die niet (geheel) worden vergoed door een verzekeraar, zoals tandtechnische uitgaven". Gelet hierop zal het beroep van [gedaagde] op verrekening van dit bedrag worden afgewezen.
De terugbetaling hypotheekrenteaftrek 2019 ad € 4.883,00
2.5.
Resteert de vraag of [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt met het bedrag van € 4.883,00 dat zij in de periode januari 2019 tot en met oktober 2019 van [eiser] heeft ontvangen in verband met de hypotheekrenteaftrek van de voormalige echtelijke woning. In het convenant is hierover het volgende opgenomen:
"De deelgenoten zijn voorts overeengekomen dat de deelgenote 2 ( [gedaagde] , ktr.) tot aan de dag dat de deelgenote 2 de juridische eigendom van de woning (…) krijgt toegedeeld, het woonrecht verkrijgt van de woning (…). Gedurende de hiervoor genoemde periode geldt tussen de deelgenoten het volgende:
1. De deelgenote sub 2 voldoet de vaste maandelijkse laten van de woning, te rekenen vanaf een september tweeduizend zeventien. Onder "maandelijkse vaste lasten" wordt ten deze ondermeer verstaan: de hypotheekrente, de premie voor een eventuele spaarpolis, de verzekeringspremies, de waterschapslasten, de onroerende zaakbelasting, de overige gemeentelijke belastingen en de kosten voor de nutsvoorzieningen.
2 De (maandelijkse) teruggave inkomstenbelasting komt in het geheel ten goede aan de deelgenote sub 2, te rekenen vanaf één september tweeduizend zeventien.(…) Partijen kunnen overeenkomen het registergoed voor een maximale duur van twee jaar onverdeeld te laten dan wel te koop te zetten (…)
Belastingen
De belastingaangiftes over het jaar tweeduizend achttien zullen door de deelgenoten zelf worden gedaan. Indien de deelgenoten besluiten om over het jaar tweeduizend achttien gezamenlijk aangifte te doen en één van de deelgenoten de aangifte verzorgt, dan verplicht deze deelgenoot zich om van de aangifte en de definitieve aanslagen kopieën aan de andere partij ter beschikking te stellen. (…)"Verder is daarin het volgende geregeld over het verblijf van de kinderen.
"Algemeen Gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag (…)
4. De kinderen hebben hoofdverblijf bij moeder en zullen als zodanig ook op haar adres worden ingeschreven. (…)
Concrete invulling omgangsregeling
De ouders zijn het volgende overeengekomen
- De kinderen hebben hoofdverblijf bij de vader, zij zullen als zodanig ook op het adres van vader worden ingeschreven."
2.6.
Volgens het convenant is de inkomstenbelastingteruggave in verband met de hypotheekrenteaftrek volledig voor [gedaagde] . Uit de tekst blijkt echter niet dat die teruggave door partijen is gefixeerd op het bedrag van € 491,00 dat zij voor hun uiteengaan maandelijks pleegden te ontvangen en dat [eiser] dat bedrag, ongeacht wat de belastingdienst hiervoor daadwerkelijk zou betalen, aan [gedaagde] zou betalen. [gedaagde] heeft ter zitting nader toegelicht dat partijen destijds mondeling hebben afgesproken dat [eiser] dat bedrag maandelijks aan haar zou overmaken en dat zij er 'in ruil' daarvoor mee heeft ingestemd dat de kinderen, hoewel zij hun hoofdverblijf feitelijk bij haar hadden, op het adres van [eiser] werden ingeschreven zodat hij het kindgebonden budget van circa € 365,00 per maand zou kunnen ontvangen en om de onderwaarde van de woning van circa € 30.000,00 voor haar rekening te nemen. [gedaagde] stelt dat als zij zou hebben geweten dat zij het bedrag van € 491,00 niet van [eiser] zou ontvangen, de afspraak over het kindgebonden budget niet zou hebben gemaakt en het verschil tussen de hypotheek en de lagere waarde van de woning niet voor haar rekening zou hebben genomen. Zij had de woonlasten dan ook niet kunnen dragen.
2.7. [
eiser] heeft in zijn conclusie van repliek bevestigd dat partijen met elkaar zijn overeengekomen dat hij de belastingteruggave ter zake van de hypotheekrente voor de nog onverdeelde woning zou kunnen blijven ontvangen omdat hij een hoger inkomen had dan [gedaagde] en dat hij deze aan haar zou overmaken zodat zij daarmee de hypotheekrente kon betalen. Bij het indienen van de aangifte 2019 bleek echter dat hij (per saldo) geen aftrek genoot omdat [gedaagde] de hypotheeklasten volledig betaalde. Volgens [eiser] legt [gedaagde] ten onrechte een verband met de afspraak over het kindgebonden budget. Hij stelt dat dit inkomen is meegenomen in zijn draagkracht en dus de kinderalimentatie en de bijdrage op de kinderrekening heeft verhoogd. Partijen hebben destijds geprobeerd om de hun afspraken zo fiscaal gunstig mogelijk in te richten, maar nu de belastingdienst de hypotheekrenteaftrek bij [eiser] heeft teruggedraaid, kan dan dat niet voor zijn rekening komen. [eiser] betwist verder dat de woning een onderwaarde kende.
2.8.
Vastgesteld kan worden dat partijen het er bij het sluiten van het convenant over eens waren dat [eiser] de hypotheekrente zou blijven aftrekken en de belastingteruggave die hij hiervoor zou ontvangen aan [gedaagde] zou doorbetalen, zodat zij daarmee de hypotheekrente voor de woning kon voldoen. [eiser] heeft dat in 2018 en 2019 ook gedaan. Vaststaat verder dat partijen op dat moment ook hebben afgesproken dat de kinderen bij [eiser] zouden worden ingeschreven zodat hij het kindgebonden budget, dat vanwege hun werkelijke hoofdverblijf eigenlijk aan [gedaagde] toekwam, zou kunnen ontvangen. Volgens [eiser] is met de afspraken die in het convenant zijn gemaakt beoogd om beide partijen maximaal te laten profiteren van de fiscale faciliteiten. Gesteld noch gebleken is dat zij daarbij onder ogen hebben gezien dat de (maandelijkse) belastingteruggave voor de woning aanmerkelijk lager zou gaan uitvallen omdat [eiser] de hypotheekrente in 2019 niet meer volledig kon aftrekken en - aangezien [gedaagde] ook zijn helft voldeed - alimentatie moest gaan aangeven. Of en zo ja in hoeverre [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt doordat [eiser] de voorlopige teruggave van € 491,00 tot en met oktober 2019 maandelijks aan haar heeft betaald terwijl de belastingdienst de teruggave na het indienen van de aangifte inkomstenbelasting 2019 door [eiser] heeft van hem heeft teruggevorderd, moet tegen deze achtergrond worden beoordeeld.
2.9.
Uit de brief die [gedaagde] bij haar conclusie van antwoord heeft overgelegd blijkt dat zij in haar aangifte 2019 hypotheekrente voor de woning heeft afgetrokken. Niet in geschil is dat zij hiervoor gelet op haar inkomen in dat jaar maximaal € 1.678,00 belasting kon terugkrijgen. [gedaagde] heeft niet (voldoende) gemotiveerd betwist dat zij die teruggave (die feitelijk al door [eiser] was geïncasseerd en doorbetaald) van de fiscus heeft ontvangen. Verder staat vast dat [gedaagde] in september en oktober 2019 nog tweemaal € 491,00 van [eiser] heeft gekregen, terwijl de woning toen al was verkocht en er in die maanden dus geen sprake meer kon zijn van een belastingteruggave voor de woning. Voor die betalingen ontbrak gelet op de afspraken in het convenant dus een rechtsgrond. De kantonrechter concludeert dan ook dat [gedaagde] tot een bedrag van € 2.660,00 ongerechtvaardigd is verrijkt.
2.10.
Vraag is of dat ook geldt voor hetgeen [eiser] in 2019 meer aan [gedaagde] heeft overgemaakt, te weten € 2.223,00 (€ 4.883,00 minus € 2.660,00). De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] onvoldoende gemotiveerd en aannemelijk heeft gemaakt dat dit het geval is. Zij neemt daarbij in aanmerking dat [gedaagde] genoegzaam heeft onderbouwd dat de afspraak in het convenant dat de kinderen op het adres van [eiser] zouden worden ingeschreven zodat hij het kindgebonden budget zou ontvangen, niet los kan worden gezien van de afspraak dat [eiser] de hypotheekrente voor de woning zou blijven aftrekken en de belastingteruggave aan haar zou doorbetalen zodat zij daarmee de hypotheeklasten kon betalen. Het feit dat de belastingdienst die aftrek niet heeft geaccepteerd en de voorlopige teruggave van [eiser] heeft teruggevorderd, maakt daarom anders dan [eiser] bepleit - niet reeds dat [gedaagde] ongerechtvaardigd met € 2.223,00 is verrijkt.
2.11. [
eiser] stelt dat [gedaagde] ten onrechte een verband legt tussen de hypotheekrenteaftrek en het kindgebonden budget. Hij voert aan dat het kindgebonden budget in zijn draagkracht is verwerkt en zo heeft geleid tot een hogere maandelijkse bijdrage voor de kinderen. De kantonrechter stelt vast dat partijen begin 2020 aan de rechtbank hebben gevraagd om de door [eiser] te betalen kinderalimentatie opnieuw vast te stellen. De rechtbank heeft de voor kinderalimentatie beschikbare draagkracht van [eiser] vervolgens vastgesteld op € 757,00 per maand en bepaald dat hij met ingang van 24 februari 2020 tot de datum waarop [gedaagde] opnieuw in het huwelijk trad maandelijks € 568,00 aan kinderalimentatie moest voldoen. Dit is € 148,00 per maand meer dan de bijdrage van € 420,00 die [gedaagde] voordien ontving, terwijl zij - omdat de rechtbank tevens het hoofdverblijfadres van de kinderen wijzigde - ook recht kreeg op het kindgebonden budget. Bij de berekening van de draagkracht van [eiser] is de rechtbank uitgegaan van een bruto jaarinkomen van € 49.935,00. Het bedrag dat [eiser] in 2019 aan belastbaar inkomen en werk en woning genoot was volgens zijn definitieve aanslag inkomstenbelasting hoger, te weten € 53.787,00. Het betoog van [eiser] dat hij 'in ruil' voor het kindgebonden budget maandelijks meer voor de kinderen betaalde, kan dan ook niet als juist worden aanvaard. Dit biedt steun aan de stelling van [gedaagde] dat de afspraken over de belastingteruggave voor de woning, het hoofdverblijf van de kinderen met het bijbehorende kindgebonden budget en de bijdrage van [eiser] voor de kinderen een 'totaal pakket' vormde, waarmee [gedaagde] (die een aanmerkelijk lager inkomen genoot dan [eiser] ) in staat zou zijn met de kinderen in de woning te blijven wonen. Temeer als bedacht wordt dat [eiser] zijn bijdrage voor de kinderen grotendeels uit dat kindgebonden budget kon voldoen. Als de hiervoor genoemde bedragen in dat licht tegen elkaar worden afgezet, is er onvoldoende grond om te concluderen dat [gedaagde] ongerechtvaardigd met € 2.223,00 is verrijkt.
Slotsom
2.12.
De slotsom is dat [gedaagde] veroordeeld zal worden om aan [eiser] € 1.659,00 plus € 2.660,00 minus € 1.200,00 te betalen. Dat komt uit op € 3,119,00. Over dit bedrag zal wettelijke rente worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding.
Proceskosten
2.13.
Gelet op het feit dat partijen gewezen echtgenoten zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
3.
Beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] € 3,119,00 te betalen, te vermeerderen met dewettelijke vanaf 6 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de beslissing onder 1 uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. M.E. van Rossum, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 536/MER