ECLI:NL:RBNNE:2022:3647

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
18/029025-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes door ex-partner

Op 11 oktober 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrouw die haar ex-man heeft gestoken met een mes. De vrouw werd beschuldigd van poging tot doodslag, nadat zij op 3 februari 2022 haar ex-man in zijn borst en rug had gestoken. De rechtbank oordeelde dat de vrouw schuldig was aan de poging tot doodslag, ondanks haar verweer dat zij geen opzet had en volledig ontoerekeningsvatbaar was. De rechtbank verwierp dit verweer en concludeerde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet. De vrouw werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 540 dagen, waarvan 378 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en ambulante behandeling bij een psychiater. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de vrouw en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd. De benadeelde partij, de ex-man, diende een vordering in voor schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank legde de vrouw ook een schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/029025-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 11 oktober 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 september 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.H. Heeg, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 3 februari 2022, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de borst en/of in de rug, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 3 februari 2022, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de borst en/of in de rug, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 3 februari 2022, in de gemeente Groningen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de borst en/of in de rug, althans in het lichaam, te steken en/of te snijden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – onder verwijzing naar haar pleitnota – primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen haar primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd, omdat haar ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Derhalve kan er geen sprake zijn van (willens en wetens) opzettelijk handelen.
Indien de rechtbank voornoemd verweer verwerpt, heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat door de gedragingen van verdachte sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan dit slachtoffer, hetgeen wederom betekent dat het voor een bewezenverklaring van voornoemde feiten vereiste (voorwaardelijke) opzet niet kan worden bewezen.
Ten aanzien van de bewijsbaarheid van de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsvrouw zich, bij verwerping van haar primaire verweren, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder primair bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 4 februari 2022,opgenomen op pagina 7 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022029774 d.d. 7 juli 2022, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Ik sliep een paar dagen bij mijn ex-vrouw [verdachte] in haar woning in Groningen. Wij sliepen op haar kamer. Gisterochtend, 3 februari 2022, werd ik op een gegeven moment wakker. [verdachte], die eerst naast mij lag, lag niet meer naast mij. Ik bleef in bed liggen. Op een gegeven moment hoorde ik voetstappen op de trap. Dat was echt stampend. Ik had gelijk door dat het [verdachte] was. Ik draaide me vervolgens om, met mijn gezicht in de richting van het raam. Ik wilde verder slapen. Ik deed mijn ogen weer dicht. Op dat moment voelde ik een steek in mijn rug. Ik draaide mij vervolgens om en zag dat [verdachte] een mes in haar rechterhand vast had. Zij maakte een paar steekbewegingen in de richting van mijn borststreek, in de richting van mijn hart. Dat deed ze best wel met kracht. Ik maakte een soort van kruisbeweging met mijn armen om het mes te weren, dat moest ik echt met veel kracht en moeite doen. Dat lukte gedeeltelijk. Een stukje van dat mes raakte mijn borststreek. Het mes ging schuin in mijn borst. Als ik die kruisbeweging niet had gemaakt dan zou dat mes mij recht in mijn hart raken. Ik voelde gelijk snijdende pijn aan de linkerkant van mijn borst ter hoogte van mijn hart. Ik merkte dat ik bloedde. Ik heb [verdachte] weggeduwd en ik zag dat zij dat mes nog in haar hand vasthield. Ze stak me dus twee keer. Het mes was een mes uit het messenblok uit de keuken. Dit betreft een mes van ongeveer 15 cm lang met een lemmet van ongeveer 10 cm. Ik schreeuwde een paar keer in het Nederlands "Ze heeft mij gestoken, ze heeft mij gestoken". Onze dochter [naam], die op dat moment in de voorste slaapkamer sliep, werd wakker. Ik zag dat zij onze slaapkamer binnenliep en schreeuwde: "Mama ophouden, mama ophouden, mama is gek, mama is gek, doe normaal, doe normaal". [verdachte] riep: "Hij gaat eraan, hij gaat eraan". Dat riep zij in het Turks. Zij hield het mes heel goed vast in haar rechter hand. Ik moest samen met [naam] kracht bij zetten om het mes van haar af te pakken. Terwijl ik op de wc zat en in gesprek was met uw collega werd er boven op de slaapkamer over en weer geschreeuwd. Ik hoorde dat zij in het Turks
schreeuwde dat zij mij moest hebben. Ik ben vervolgens door de ambulance meegenomen naar het ziekenhuis. De artsen hebben tegen mij gezegd dat ik heel veel geluk heb gehad.
Als het mes niet tegen een bot was gekomen, dan was mijn hart geraakt en dat zou het erger zijn afgelopen. Na de operatie bleef een ader vlakbij het hart wat bloeden. Vandaar dat ik nu nog hier in het ziekenhuis lig.
2. Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van drs. T. Naujocks, forensisch arts GGD Groningen,van 23 maart 2022, opgenomen op pagina 84 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende opgevraagde medische informatie:
Betreft: [slachtoffer].
Op uw verzoek heb ik over bovengenoemde persoon medische informatie opgevraagd bij diens behandelaar in het Universitair Medisch Centrum Groningen. Dit heeft het volgende opgeleverd: Betrokkene werd daar op 3 februari jl. gezien nadat hij betrokken zou zijn geweest bij een geweldsdelict. Bij onderzoek bleek sprake van de volgende letsels:
Open wond (vlak) onder het borstbeen tot op de rib met een slagaderlijke bloeding, oorsprongbloeding onduidelijk.
Dubieuze en minimale klaplong links.
Oppervlakkige wond rechts naast de wervelkolom met een lengte van maximaal 10 mm, niet meerbloedend.
Op de spoedopvang werd de wond onder het borstbeen opengelegd om de bloeding te kunnen lokaliseren. Deze bleek uit de diepte komen en er was reeds sprake van een ophoping van bloed ter plaatse ('bloeduitstorting'). Bloed en stolsels werden verwijderd en het steektraject (term behandelaar) bleek tot op de rib te lopen. De bloedingshaard kon niet worden gevonden zodat in de diepte twee 'sponsjes' werden achtergelaten met middelen die de stolling bevorderen en een bloeding tot staan brengen. Na het hechten van de overliggende weefsels (bindweefsel en huid) werd een drukverband aangelegd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 februari 2022,opgenomen op pagina 44 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam]: Ik werd rond 07:10 uur wakker van het geschreeuw van mijn ouders. Dit kwam uit hun slaapkamer. Ik hoorde mijn vader om hulp roepen. Ik hoorde: "[naam], help mij". Ik hoorde mijn moeder alleen maar schreeuwen, geen woorden maar schreeuwen. Ik rende naar de slaapkamer van mijn ouders. Ik zag dat mijn moeder naast het bed stond. Ik zag dat mijn vader ongeveer in het midden van hun bed lag. Ik hoorde mijn vader in het Turks roepen: "Zij heeft mij gestoken, zij heeft mij gestoken". Ik duwde mijn moeder weg en toen zag ik dat mijn moeder een mes in haar handen had. Ik zag dat mijn vader opstond en richting mijn moeder ging om mij te helpen want mijn moeder kon ik niet meer alleen aan. Ik zag en voelde veel geduw en getrek vanuit mijn moeder. Ik zei: "Pas op, je kan mij maar ook jezelf raken". Ik pakte de voorzijde van het mes. Het lukte mij om het mes af te pakken en op de grond te gooien achter het bed.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 februari 2022,opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van de verbalisant:
Op vrijdag 11 februari 2022 is als verdachte gehoord [verdachte].
V: De politie heeft twee messen aangetroffen.
OV: Aan verdachte wordt afbeelding 3 getoond. Op deze afbeelding staat een bruin/wit mes, ongeveer 20 cm.
OV: Bij het zien van deze afbeelding schikt verdachte en wordt emotioneel.
V: Waarom schrikt u van dit mes?
A: .... dat is het mes waarmee ik mijn man heb gestoken.
OV: Verdachte wordt emotioneel en huilt.
A: Ik kan er niet onderuit. Het is gebeurd. Het had niet moeten gebeuren, maar het is gebeurd. Ik kan het niet meer terugdraaien.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte haar ex-man met een mes in zijn rug en in zijn borst heeft gestoken.
Vervolgens is de vraag aan de orde of deze door verdachte verrichte geweldshandelingen kunnen worden gekwalificeerd als de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Ontbreken opzet in verband met psychische stoornis?
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan het verweer dat een verdachte in verband met de toestand waarin hij verkeerde (mede) na voorafgaand gebruik van medicijnen het tenlastegelegde niet opzettelijk heeft begaan, slechts slagen indien bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. Uit de omstandigheid dat een verdachte niet de vrijheid had om zijn wil te bepalen en keuzes te maken, volgt op zichzelf niet dat bij hem ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
Daarnaast geldt dat (volledige) ontoerekeningsvatbaarheid niet uitsluit dat een verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Voor de bewijsbaarheid van opzet in juridische zin moet worden gekeken naar de concrete gedragingen van verdachte, waarbij het in beginsel niet van belang is of die gedragingen hun grondslag vinden in een onjuiste realiteitstoetsing of in wanen of een stoornis van andere aard.
Op basis van de beschikbare bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat bij verdachte geen enkel inzicht aanwezig was in de draagwijdte van haar handelen en de mogelijke gevolgen daarvan. Zo is verdachte middenin de nacht naar beneden gegaan om een mes uit de keuken te pakken en heeft zij daarna boven, op haar slaapkamer, haar ex-man eerst in de rug gestoken en vervolgens, ondanks zijn afwerende beweging door zijn armen te kruisen, in de borst gestoken . Ook heeft zij daarna meerdere keren geroepen dat haar ex-man eraan zou gaan. Bovendien heeft verdachte kort na het incident, tijdens haar eerste verhoor door de politie op 11 februari 2022, verklaard dat zij haar ex-man heeft gestoken met een mes en heeft zij onder meer gezegd:
“Hij weet dat mijn kinderen mijn zwakste punt. Dat heeft hij altijd tegen mij gebruikt. Naast het bedreigen kleineerde hij mij ook vaak. Hij dreigde ook altijd met de familie. Als hij boos werd, dan zei hij, dan doe ik dit en dat met je familie. Recent lachte hij mij uit en zei tegen mij wie mij nu beter moest maken, dat ik was doorgedraaid. Ik kan helaas de tijd niet terugdraaien. Het had niet mogen gebeuren, maar het is gebeurd. Soms gebeuren dingen die moeten gebeuren”.
Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat er een verband bestaat tussen het handelen van verdachte en de door haar ingenomen Oxazepam, in die zin dat bij verdachte sprake was van volledige onbewustheid en het ontbreken van elk realiteitsbesef, zoals door de raadsvrouw is betoogd. Naar het oordeel van de rechtbank geeft de inhoud van het Toxicologisch rapport van het NFI van 9 augustus 2022 geen aanleiding tot een dergelijke conclusie.
De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging ten aanzien van het ontbreken van opzet op het primair ten laste gelegde als gevolg van psychische stoornis(sen) ten tijde van het plegen hiervan.
Voorwaardelijk opzet
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte het volle opzet heeft gehad op de dood van aangever.
De rechtbank is echter wel van oordeel dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet hierop en overweegt daartoe als volgt.
Naar algemene ervaringsregels brengt het met een mes steken in de borst, verricht op de wijze zoals verdachte dat heeft gedaan, een aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. In de borst bevinden zich immers allerlei belangrijke (slag)aderen en vitale organen. Verdachte moet zich daar bewust van zijn geweest. Dat het slachtoffer in dit geval niet daadwerkelijk is komen te overlijden, doet geen afbreuk aan de aanmerkelijkheid van de kans.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verrichte geweldshandelingen, gelet op de wijze waarop deze zijn verricht, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer [slachtoffer] dat het, behoudens contra-indicaties, waarvan in casu niet is gebleken, niet anders kan zijn dan dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij, op 3 februari 2022, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes in de borst en in de rug, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

primair.poging tot doodslag

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor ontslag van alle rechtsvervolging, omdat ervan dient te worden uitgegaan dat sprake was van volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Over de persoon van verdachte zijn diverse rapportages uitgebracht waaronder een (psychologische) rapportage Pro Justitia d.d. 6 juli 2022, opgemaakt door D.J. Burck (psycholoog) en een (psychiatrische) rapportage Pro Justitia d.d. 7 juli 2022, opgemaakt door A. Banaei Kashani (psychiater). In geen van deze rapportages van de deskundigen is de conclusie getrokken dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. Uit hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, kan dat evenmin worden afgeleid, ook niet als het gaat om het gebruik van Oxazepam, en de rechtbank heeft daartoe op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting evenmin aanknopingspunten gevonden. Gelet hierop acht de rechtbank het dan ook niet aannemelijk geworden dat verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde volledig ontoerekeningsvatbaar was.
Nu ook overigens niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken, acht de rechtbank verdachte strafbaar.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen (met aftrek van voorarrest), waarvan 378 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een ambulante behandelverplichting bij de psychiater waar verdachte reeds in behandeling is, dan wel bij de AFPN of bij een soortgelijke zorgverlener.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft er primair voor gepleit om, indien de rechtbank haar eerdere gevoerde verweren zou verwerpen, verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel. Subsidiair heeft zij ervoor gepleit om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf die in duur gelijk is aan het reeds door verdachte ondergane voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de omtrent haar opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door haar ex-man, die in haar bed lag te slapen, met een mes in zijn rug en borst te steken. Met haar handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem niet alleen letsel, maar ook een ontzettend nare ervaring bezorgd.
Dit is een ernstig strafbaar feit en de rechtbank neemt verdachte dit kwalijk. De rechtbank overweegt dat het plegen hiervan de oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel zonder meer rechtvaardigt.
Bij het bepalen van de strafmaat zal de rechtbank echter ook rekening houden met de persoon van verdachte, waarbij de rechtbank zich in dit geval ook in het bijzonder voor de vraag ziet gesteld in welke mate het bewezenverklaarde strafbare feit aan verdachte kan worden toegerekend.
In dat kader heeft de rechtbank allereerst kennisgenomen van de – eerder in dit vonnis reeds aangehaalde – (psychologische) rapportage Pro Justitia d.d. 6 juli 2022, opgemaakt door D.J. Burck (psycholoog). De psycholoog heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een ongespecificeerde depressieve stoornis met psychotische kenmerken en paniekklachten, welke stoornis optreedt bij intellectueel functioneren in de range ruim beneden gemiddeld- verstandelijk beperkt niveau van intellectueel functioneren, met een disharmonisch profiel en een haperende geheugenfunctie, waardoor haar copingsvaardigheden structureel tekort schieten. De depressie heeft zich door spanningen in de gezinssituatie in de tien dagen voorafgaand aan het ten laste gelegde verdiept, waarbij psychotische kenmerken optraden. De realiteitstoets was verstoord, maar kon telkens wel hersteld worden. Omdat verdachte zich van de periode rond het ten laste gelegde niets kan herinneren en ook anderszins niet op de gebeurtenissen kan reflecteren, is er op grond van het onderzoek geen beeld ontstaan van de omstandigheden die tot het ten laste gelegde hebben geleid. De psycholoog geeft aan derhalve geen uitspraak te kunnen doen over de doorwerking van de stoornis op het ten laste gelegde en niet te kunnen adviseren over de mate van toerekening.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de – eveneens eerder in dit vonnis aangehaalde – (psychiatrische) rapportage Pro Justitia d.d. 7 juli 2022, opgemaakt door
A. Banaei Kashani (psychiater). De psychiater heeft geconcludeerd dat bij verdachte in aanloop tot en ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een lichte tot matige depressieve stoornis en mogelijk van een kortdurende psychotische stoornis. Verder is bij verdachte sprake van een beneden gemiddelde intelligentie. Gezien de ernst van de psychotische stoornis, die zoals uit de collaterale informatie naar voren komt, haar gedrag (voor een deel) leek te hebben bepaald, is het aannemelijk dat deze heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde. Aangezien verdachte zich het ten laste gelegde niet meer kan herinneren is het niet mogelijk geweest om een delictanalyse op te stellen en kunnen er geen uitspraken gedaan worden over de mate van de doorwerking van de stoornis in het ten laste gelegde, indien bewezen. Derhalve kunnen geen uitspraken worden gedaan met betrekking tot de mate van het toerekenen, aldus de psychiater.
De rechtbank overweegt dat het ontbreken van een duidelijke conclusie van de deskundigen, voornoemd, omtrent de toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit niet betekent dat verdachte daarom volledig toerekeningsvatbaar dient te worden verklaard. Het ontbreken van een conclusie dient vooral te worden bezien in het licht van het feit dat verdachte zich niets zegt te kunnen herinneren van het voorval, hetgeen maakt dat er voor de deskundigen voorzichtigheid geboden is bij het trekken van stellige conclusies. De rechtbank heeft wel gezien dat de psychiater aangeeft dat het aannemelijk is dat de stoornis van verdachte heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde, maar dat zij zich niet durft uit te laten over de vraag in welke mate dit is geweest. Op basis hiervan en op basis van alle verdere informatie is de rechtbank van oordeel dat wel vaststaat dat het bewezen verklaarde (in ieder geval) niet volledig aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank zal er dan ook van uitgaan dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De psycholoog, voornoemd, schat de kans op herhaling van soortgelijk gewelddadig gedrag in als laag. De gevaarzetting wordt ingeschat in de range gemiddeld-hoog. De psycholoog geeft aan dat, nu er geen uitspraken kunnen worden gedaan over de doorwerking van de stoornis op het ten laste gelegde en over de mate van toerekening, het geven van een specifiek interventieadvies en een advies over de strafrechtelijke kaders waarbinnen dit zou kunnen plaatsvinden niet aan de orde is. Wel geeft de psycholoog aan dat voorkomen moet worden dat er door middel van een behandeling in een strafrechtelijk kader schijnveiligheid wordt gecreëerd, waarbij de reclassering en/of een zorginstelling de verantwoordelijkheid krijgen om te voorkomen dat verdachte opnieuw geweld zal gebruiken, terwijl er nauwelijks aanknopingspunten zijn voor een behandeling die het recidiverisico zou kunnen beperken.
De psychiater, voornoemd, geeft aan dat er vanwege het ontbreken van een delictscenario, de onduidelijkheid over de kans op herhaling en het ontbreken van interventieadviezen om de kans op herhaling te reduceren, niet met zekerheid een strafrechtelijk (juridisch) kader geadviseerd kan worden. De psychiater geeft wel aan dat, vanuit zorgoogpunt, gezegd kan worden dat voorkomen dient te worden dat verdachte zodanig psychotisch ontregelt dat zij de grip op de realiteit verliest. Verder zou zij belang kunnen hebben bij een behandeling bij een cultuur sensitieve psycholoog. In het verlengde daarvan zou systeemtherapie eveneens aan te raden zijn. Daarnaast is het advies om het gebruik van antipsychotica langzaam af te bouwen. Deze geadviseerde behandeling kan ambulant plaatsvinden. Hoogstens kan een korte klinische start van de behandeling overwogen worden.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de door Reclassering Nederland opgemaakte rapportage van 18 juli 2022, het daaropvolgende e-mailbericht met informatie van de psychiater
(voornoemd) d.d. 20 september 2022 en de daar weer op volgende aanvullende reclasseringsrapportage van 26 september 2022.
In haar brief d.d. 20 september 2022 heeft de psychiater aangegeven dat de reden dat zij in haar rapportage van 7 juli 2022 niet nadrukkelijk heeft geadviseerd om aan verdachte een straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, is gelegen in het feit dat het voor de reclassering ingewikkeld is om te bepalen hoe het risicomanagement er dan uit zou moeten komen te zien (er zijn immers onduidelijkheden over het recidiverisico). De psychiater geeft aan dat de reclassering er wel op zou kunnen toezien dat verdachte (ambulante) zorg ontvangt/aanvaardt en zou in overleg met haar behandelaren kunnen monitoren wanneer er gestart wordt met de afbouw van de medicatie.
In haar aanvullende rapportage van 26 september 2022 heeft de reclassering vervolgens aangegeven dat het – wegens het late ontvangen van voornoemde aanvullende informatie van de psychiater – helaas niet meer mogelijk is gebleken om tijdig, voor de terechtzitting, bijzondere voorwaarden te formuleren die gekoppeld zouden kunnen worden aan een voorwaardelijk aan verdachte op te leggen straf.
Naast voornoemde informatie van de deskundigen heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf oog voor het feit dat het op dit moment een stuk beter gaat met verdachte en dat zij nog nooit eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit alsmede voor het turbulente huwelijk dat zij met haar ex-man heeft gehad en welke gevolgen dit op haar als persoon heeft gehad en nog altijd heeft in haar dagelijks leven. De rechtbank zal dit in strafmatigende zin meewegen, met dien verstande dat deze geschiedenis tussen verdachte en haar ex-man en de gevolgen hiervan op de persoon van verdachte voor de rechtbank wel reden is om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende is de rechtbank daarom van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd waarvan het onvoorwaardelijke deel in duur gelijk is aan het reeds door verdachte ondergane voorarrest. De rechtbank legt verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 540 dagen (met aftrek van voorarrest), waarvan 378 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met daaraan gekoppeld de in het dictum nader te noemen bijzondere voorwaarden. Deze bijzondere voorwaarden hebben, zoals gezegd, tot doel het gedrag van verdachte te beïnvloeden en herhaling te voorkomen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 447,00 ter vergoeding van materiële schade en € 6.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, voor zover deze betrekking
heeft op de materiële schade, kan worden toegewezen tot een bedrag van € 62,00. Dit bedrag ziet op de gevorderde kosten voor de schadepost “daggeldvergoeding ziekenhuis”. De gevorderde kosten voor de schadepost “eigen risico” komen volgens de raadsvrouw niet voor toewijzing in aanmerking, nu deze schade onvoldoende is onderbouwd.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat deze gematigd dient te worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, voor het gehele bedrag van € 447,00 toewijsbaar is.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex. artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek stelt de rechtbank de hoogte van de schade vast op € 1.000,00. Hierbij is rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de bedragen die rechters in vergelijkbare gevallen aan smartengeld plegen toe te kennen.
Dit betekent dat de rechtbank de vordering gedeeltelijk zal toewijzen tot een bedrag van
€ 1.447,00, bestaande uit € 447,00 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2022. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk is.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 378 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich op uitnodiging meldt bij Reclassering Nederland en zich blijft melden opafspraken met de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering bepaalt waar veroordeelde zich meldt;
dat de veroordeelde zich ambulant laat behandelen bij de psychiater waar zij reeds in behandelingis ofwel bij de AFPN (Ambulante Forensische Psychiatrie Noord) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Ten aanzien van 18/029025-22, feit 1 primair:
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.447,00 (zegge: eenduizend vierhonderdzevenenveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 447,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 24 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. M.S. van der Kuijl en mr. J. Duiven, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 oktober 2022.