Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen (met aftrek van voorarrest), waarvan 378 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een ambulante behandelverplichting bij de psychiater waar verdachte reeds in behandeling is, dan wel bij de AFPN of bij een soortgelijke zorgverlener.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft er primair voor gepleit om, indien de rechtbank haar eerdere gevoerde verweren zou verwerpen, verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel. Subsidiair heeft zij ervoor gepleit om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf die in duur gelijk is aan het reeds door verdachte ondergane voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de omtrent haar opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door haar ex-man, die in haar bed lag te slapen, met een mes in zijn rug en borst te steken. Met haar handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem niet alleen letsel, maar ook een ontzettend nare ervaring bezorgd.
Dit is een ernstig strafbaar feit en de rechtbank neemt verdachte dit kwalijk. De rechtbank overweegt dat het plegen hiervan de oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel zonder meer rechtvaardigt.
Bij het bepalen van de strafmaat zal de rechtbank echter ook rekening houden met de persoon van verdachte, waarbij de rechtbank zich in dit geval ook in het bijzonder voor de vraag ziet gesteld in welke mate het bewezenverklaarde strafbare feit aan verdachte kan worden toegerekend.
In dat kader heeft de rechtbank allereerst kennisgenomen van de – eerder in dit vonnis reeds aangehaalde – (psychologische) rapportage Pro Justitia d.d. 6 juli 2022, opgemaakt door D.J. Burck (psycholoog). De psycholoog heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een ongespecificeerde depressieve stoornis met psychotische kenmerken en paniekklachten, welke stoornis optreedt bij intellectueel functioneren in de range ruim beneden gemiddeld- verstandelijk beperkt niveau van intellectueel functioneren, met een disharmonisch profiel en een haperende geheugenfunctie, waardoor haar copingsvaardigheden structureel tekort schieten. De depressie heeft zich door spanningen in de gezinssituatie in de tien dagen voorafgaand aan het ten laste gelegde verdiept, waarbij psychotische kenmerken optraden. De realiteitstoets was verstoord, maar kon telkens wel hersteld worden. Omdat verdachte zich van de periode rond het ten laste gelegde niets kan herinneren en ook anderszins niet op de gebeurtenissen kan reflecteren, is er op grond van het onderzoek geen beeld ontstaan van de omstandigheden die tot het ten laste gelegde hebben geleid. De psycholoog geeft aan derhalve geen uitspraak te kunnen doen over de doorwerking van de stoornis op het ten laste gelegde en niet te kunnen adviseren over de mate van toerekening.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de – eveneens eerder in dit vonnis aangehaalde – (psychiatrische) rapportage Pro Justitia d.d. 7 juli 2022, opgemaakt door
A. Banaei Kashani (psychiater). De psychiater heeft geconcludeerd dat bij verdachte in aanloop tot en ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een lichte tot matige depressieve stoornis en mogelijk van een kortdurende psychotische stoornis. Verder is bij verdachte sprake van een beneden gemiddelde intelligentie. Gezien de ernst van de psychotische stoornis, die zoals uit de collaterale informatie naar voren komt, haar gedrag (voor een deel) leek te hebben bepaald, is het aannemelijk dat deze heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde. Aangezien verdachte zich het ten laste gelegde niet meer kan herinneren is het niet mogelijk geweest om een delictanalyse op te stellen en kunnen er geen uitspraken gedaan worden over de mate van de doorwerking van de stoornis in het ten laste gelegde, indien bewezen. Derhalve kunnen geen uitspraken worden gedaan met betrekking tot de mate van het toerekenen, aldus de psychiater.
De rechtbank overweegt dat het ontbreken van een duidelijke conclusie van de deskundigen, voornoemd, omtrent de toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit niet betekent dat verdachte daarom volledig toerekeningsvatbaar dient te worden verklaard. Het ontbreken van een conclusie dient vooral te worden bezien in het licht van het feit dat verdachte zich niets zegt te kunnen herinneren van het voorval, hetgeen maakt dat er voor de deskundigen voorzichtigheid geboden is bij het trekken van stellige conclusies. De rechtbank heeft wel gezien dat de psychiater aangeeft dat het aannemelijk is dat de stoornis van verdachte heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde, maar dat zij zich niet durft uit te laten over de vraag in welke mate dit is geweest. Op basis hiervan en op basis van alle verdere informatie is de rechtbank van oordeel dat wel vaststaat dat het bewezen verklaarde (in ieder geval) niet volledig aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank zal er dan ook van uitgaan dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De psycholoog, voornoemd, schat de kans op herhaling van soortgelijk gewelddadig gedrag in als laag. De gevaarzetting wordt ingeschat in de range gemiddeld-hoog. De psycholoog geeft aan dat, nu er geen uitspraken kunnen worden gedaan over de doorwerking van de stoornis op het ten laste gelegde en over de mate van toerekening, het geven van een specifiek interventieadvies en een advies over de strafrechtelijke kaders waarbinnen dit zou kunnen plaatsvinden niet aan de orde is. Wel geeft de psycholoog aan dat voorkomen moet worden dat er door middel van een behandeling in een strafrechtelijk kader schijnveiligheid wordt gecreëerd, waarbij de reclassering en/of een zorginstelling de verantwoordelijkheid krijgen om te voorkomen dat verdachte opnieuw geweld zal gebruiken, terwijl er nauwelijks aanknopingspunten zijn voor een behandeling die het recidiverisico zou kunnen beperken.
De psychiater, voornoemd, geeft aan dat er vanwege het ontbreken van een delictscenario, de onduidelijkheid over de kans op herhaling en het ontbreken van interventieadviezen om de kans op herhaling te reduceren, niet met zekerheid een strafrechtelijk (juridisch) kader geadviseerd kan worden. De psychiater geeft wel aan dat, vanuit zorgoogpunt, gezegd kan worden dat voorkomen dient te worden dat verdachte zodanig psychotisch ontregelt dat zij de grip op de realiteit verliest. Verder zou zij belang kunnen hebben bij een behandeling bij een cultuur sensitieve psycholoog. In het verlengde daarvan zou systeemtherapie eveneens aan te raden zijn. Daarnaast is het advies om het gebruik van antipsychotica langzaam af te bouwen. Deze geadviseerde behandeling kan ambulant plaatsvinden. Hoogstens kan een korte klinische start van de behandeling overwogen worden.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de door Reclassering Nederland opgemaakte rapportage van 18 juli 2022, het daaropvolgende e-mailbericht met informatie van de psychiater
(voornoemd) d.d. 20 september 2022 en de daar weer op volgende aanvullende reclasseringsrapportage van 26 september 2022.
In haar brief d.d. 20 september 2022 heeft de psychiater aangegeven dat de reden dat zij in haar rapportage van 7 juli 2022 niet nadrukkelijk heeft geadviseerd om aan verdachte een straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, is gelegen in het feit dat het voor de reclassering ingewikkeld is om te bepalen hoe het risicomanagement er dan uit zou moeten komen te zien (er zijn immers onduidelijkheden over het recidiverisico). De psychiater geeft aan dat de reclassering er wel op zou kunnen toezien dat verdachte (ambulante) zorg ontvangt/aanvaardt en zou in overleg met haar behandelaren kunnen monitoren wanneer er gestart wordt met de afbouw van de medicatie.
In haar aanvullende rapportage van 26 september 2022 heeft de reclassering vervolgens aangegeven dat het – wegens het late ontvangen van voornoemde aanvullende informatie van de psychiater – helaas niet meer mogelijk is gebleken om tijdig, voor de terechtzitting, bijzondere voorwaarden te formuleren die gekoppeld zouden kunnen worden aan een voorwaardelijk aan verdachte op te leggen straf.
Naast voornoemde informatie van de deskundigen heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf oog voor het feit dat het op dit moment een stuk beter gaat met verdachte en dat zij nog nooit eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit alsmede voor het turbulente huwelijk dat zij met haar ex-man heeft gehad en welke gevolgen dit op haar als persoon heeft gehad en nog altijd heeft in haar dagelijks leven. De rechtbank zal dit in strafmatigende zin meewegen, met dien verstande dat deze geschiedenis tussen verdachte en haar ex-man en de gevolgen hiervan op de persoon van verdachte voor de rechtbank wel reden is om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende is de rechtbank daarom van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd waarvan het onvoorwaardelijke deel in duur gelijk is aan het reeds door verdachte ondergane voorarrest. De rechtbank legt verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 540 dagen (met aftrek van voorarrest), waarvan 378 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met daaraan gekoppeld de in het dictum nader te noemen bijzondere voorwaarden. Deze bijzondere voorwaarden hebben, zoals gezegd, tot doel het gedrag van verdachte te beïnvloeden en herhaling te voorkomen.