ECLI:NL:RBNNE:2022:361

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
180264
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om omgangsregeling wegens agressieproblematiek en gebrek aan verandering

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de man om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en zijn kinderen. De man had in het verleden omgang ontzegd gekregen vanwege zijn agressieproblematiek en andere persoonlijke problemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet voldoende heeft aangetoond dat hij aan zijn problemen heeft gewerkt. De vrouw, de moeder van de kinderen, heeft in haar verweerschrift aangegeven dat zij geen vertrouwen heeft in de veranderingen bij de man en dat omgang met hem niet in het belang van de kinderen zou zijn. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook geen aanleiding gezien om contactherstel te adviseren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de kans op herhaling van de problemen groot is en dat het vaststellen van een omgangsregeling niet in het belang van de kinderen is. Daarom heeft de rechtbank het verzoek van de man afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/180264 / FA RK 21-968
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 11 februari 2022
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. J.D. Nijenhuis, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.R. Rauwerda, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Procesverloop

1.1.
Bij verzoekschrift heeft de man de rechtbank verzocht om een omgangsregeling tussen hem en de kinderen van partijen vast te stellen die in het belang van de kinderen is.
1.2.
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Ter zitting van 27 januari 2022 is de zaak behandeld in aanwezigheid van partijen en hun advocaten. Voorts is verschenen mevrouw M. de Graaf, namens de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK).

2.Motivering

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad die in 2014 is beëindigd. Partijen zijn de ouders van:
- [kind 1] , geboren op [geboortedag] 2011 in de gemeente [geboorteplaats 2] en
- [kind 2] , geboren op [geboortedag] 2014 in de gemeente [geboorteplaats 2] .
2.2.
Er is tussen partijen een geschiedenis van diverse gerechtelijke procedures, waarvan partijen beiden een veelheid aan stukken in het geding hebben gebracht. De rechtbank geeft hieronder een kort, zakelijk en niet limitatief overzicht van hetgeen de rechtbank hieruit over de problematiek tussen partijen en van partijen is gebleken en van de (juridische) resultaten van deze procedures, een en ander voor zover relevant voor de procedure waarover de rechtbank nu moet beslissen.
2.3.
Tijdens de relatie van partijen heeft geweld tussen partijen plaatsgevonden en nadat de relatie was verbroken, was sprake van een heftige strijd en dreigende situaties. Uit forensisch psychologisch onderzoek van het NIFP bij partijen, verricht in opdracht van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, naar aanleiding waarvan het NIFP op 3 mei 2018 heeft gerapporteerd, blijkt dat bij beide partijen sprake is van persoonlijke problematiek en bij de man daarnaast van persoonlijkheidsproblematiek, nader omschreven als een persoonlijkheidsstoornis met borderline en narcistische trekken. Ten aanzien van deze persoonlijkheidsstoornis is gesteld dat de man de negatieve gevolgen hiervan zou kunnen beperken als hij openstaat voor (verdere) hulpverlening en medicatie en voor de opvatting dat het (h)erkennen van problemen in eigen functioneren een begin is van de oplossing daarvan.
2.4.
De juridische gevolgen van de gevoerde procedures zijn als volgt. Bij beschikking van deze rechtbank van 19 december 2014 is de man het recht op omgang met [de kinderen] ontzegd. Bij beschikking van 8 juli 2015 van deze rechtbank is het verzoek van de man om het gezamenlijk gezag over [kind 2] te worden belast, afgewezen, en is de vrouw belast met het eenhoofdig gezag over [kind 1] . De vrouw heeft dus over beide kinderen het eenhoofdige gezag. Na een aantal tussenbeschikkingen heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 februari 2019 de beschikking van deze rechtbank van 8 juli 2015 bekrachtigd.
2.5.
De rechtbank overweegt voorts dat haar uit de gedingstukken is gebleken dat de kinderen van 17 oktober 2015 tot 17 oktober 2019 onder toezicht gesteld zijn geweest.

3.Bespreking van de standpunten en de beoordeling daarvan

3.1.
De man heeft zijn verzoek om een omgangsregeling vast te stellen ter zitting aangevuld met het verzoek om een onderzoek door de RvdK te gelasten naar de vraag of een omgangsregeling in het belang van de kinderen is.
3.2.
De man erkent dat er in het verleden het nodige is gebeurd tussen partijen, maar veel van wat in de gedingstukken staat over hem is niet waar, aldus de man. Hij heeft gesteld dat hij de afgelopen jaren aan zijn persoonlijke problematiek heeft gewerkt en dat hij nog steeds onder behandeling is, te weten bij Psychologenpraktijk [naam] , waar hij onder andere EMDR-therapie heeft gehad. Hij heeft inmiddels een nieuwe relatie en zijn leven op orde. De kinderen hebben hem nu al jaren niet gezien, omdat er de afgelopen vijf jaar niks is gebeurd op dit gebied. De kinderen moeten een eigen vaderbeeld kunnen ontwikkelen en loyaal kunnen zijn aan beide ouders. Volgens de man houdt de vrouw contactherstel tegen en voor zover er nog geen sprake van is, meent hij dat het risico op ouderverstoting groot is. Ter zitting heeft de man verklaard weinig vertrouwen te hebben in de RvdK vanwege haar advies in een zaak die betrekking had op zijn nichtje.
3.3.
De vrouw heeft gesteld dat zij niet ziet wat er aan de kant van de man en zijn gedrag is veranderd ten opzichte van de situatie van voorheen. Zij verwijst in dit verband naar de redenen van de ondertoezichtstelling van de kinderen, waaronder de agressieproblematiek van de man en de ontkenning van deze problematiek door de man en het gebrek aan omgang van de kinderen met de man mede door zijn agressieproblematiek. De gezinsvoogd en de vrouw hebben er destijds alles aan gedaan om contactherstel tot stand te brengen, maar door toedoen van de man is dat niet gelukt, aldus de vrouw. Het had op de weg van de man gelegen om zijn stelling dat hij aan zichzelf heeft gewerkt met stukken te staven. Dat is niet gebeurd. Uit niets blijkt dat de man onder behandeling is (geweest) en wat de resultaten daarvan zijn. De vrouw heeft niet het vertrouwen dat de man zijn leven heeft gebeterd en acht het niet in het belang van de kinderen dat zij worden blootgesteld aan de spanningen die omgang met de man bij hen oproept. Een raadsonderzoek vindt de vrouw ook te belastend voor de kinderen.
3.4.
De RvdK heeft ter zitting gesteld geen aanleiding te zien om te adviseren tot contactherstel of het volgen van een traject daartoe. Niet duidelijk is op welke wijze de man aan zichzelf heeft gewerkt en de man stelt ook nu weer dat wat er in de vorige procedures is gezegd en geschreven over hem niet klopt. In welk opzicht er bij hem iets is veranderd ten opzichte van de situatie in het verleden ziet de RvdK op dit moment niet. Bij een eventueel onderzoek zullen de kinderen betrokken moeten worden, hetgeen belastend voor hen kan zijn.
3.5.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 1:377a BW een ouder die niet met het gezag belast is, recht heeft op omgang met zijn kind. Dit kan anders zijn wanneer omgang met zijn ouder niet in het belang is van het kind. Bij de vraag of er een omgangsregeling vastgesteld moet worden, vormen de belangen van het kind de eerste overweging van de rechter, een en ander op grond van artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK).
3.6.
De rechtbank is oordeel dat zij op basis van de gedingstukken en het besprokene ter zitting voldoende voorgelicht is om een beslissing te kunnen nemen en ziet daarom geen aanleiding om een raadsonderzoek te gelasten. De rechtbank wijst het verzoek van de man om een omgangsregeling vast te stellen, af. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
3.7.
Net als de vrouw en de RvdK mist de rechtbank de onderbouwing door de man van zijn standpunt dat hij actief en met succes aan zichzelf heeft gewerkt. In het kader van deze procedure gaat het naar het oordeel van de rechtbank dan met name om het werken aan de in het verleden door de GI beschreven en door het NIFP vastgestelde problemen met de impulscontrole en emotieregulatie bij de man, oftewel zijn agressieproblemen. De man heeft weliswaar gesteld dat er wel schriftelijke informatie is over zijn behandeling bij van zijn psycholoog van 30 november 2021, maar de rechtbank heeft hierop, mede gelet op het bezwaar van de vrouw om dit stuk ter zitting nog in het geding te brengen, geen acht geslagen. Het had immers op de weg van de man gelegen om dit stuk, dat zijn stelling had moeten onderbouwen, tijdig in het geding te brengen.
3.8.
In dit verband weegt de rechtbank voorts in belangrijke mate mee hetgeen ter zitting is besproken over de door de man, na indiening van zijn verzoekschrift in deze procedure, aan het adres van de advocaat van de vrouw geuite bedreigingen in meerdere email-berichten (die zich bij de gedingstukken bevinden) en telefonisch contact. Deze bedreigingen zijn gelet op de bewoordingen en het verleden van de man vanzelfsprekend als beangstigend en naar ervaren. De man heeft over de berichten ter zitting desgevraagd verklaard dat er bij hem emoties boven kwamen doordat hij zijn kinderen al zo lang niet heeft gezien. Hij heeft zijn frustraties geuit over het door hem gestelde gedraai, de leugens en het onrecht. Het was volgens de man gewoon een menselijke reactie dat hij die email-berichten aan de advocaat van de vrouw heeft verstuurd en het heeft volgens hem niets te maken met agressie. Achteraf bekeken was het niet slim om de e-mails te sturen, erkent de man desgevraagd pas ter zitting. De rechtbank is van oordeel dat het sturen van de email-berichten en ook de verklaring hierover ter zitting ervan getuigen dat het zelfinzicht en zelfcontrole bij de man helaas ontbreekt. Uit voornoemde acties blijkt nog steeds van problemen met zijn impulscontrole en emotieregulatie. Klaarblijkelijk kan de man zichzelf nog steeds niet beheersen. Het Gerechtshof heeft in zijn beschikking van 19 februari 2019 het gedrag van de man als onbehouwen en onbehoorlijk omschreven, waarbij het Gerechtshof opmerkte dat het gedrag weinig vertrouwen bood voor de toekomst. De rechtbank herkent dit, ook naar aanleiding van hoe de man zich ter zitting gepresenteerd heeft. In dit kader noemt de rechtbank de (op zijn zachtst gezegd) vernietigende blikken van de man richting de vrouw en haar advocaat bij aanvang van de zitting, die volgens de rechtbank als ronduit intimiderend zijn te omschrijven. Kortom, behalve dat stukken, ter onderbouwing van de stelling dat de man wat betreft zijn agressieproblematiek succesvol aan zichzelf heeft gewerkt, ontbreken, is de rechtbank uit de recente acties en het gedrag van de man ook niet anders gebleken.
3.9.
De rechtbank vindt het risico te groot dat, gelet op het hiervoor overwogene, door een omgangsregeling (ook al zou deze begeleid zijn) partijen weer terugvallen in een destructief interactiepatroon, gepaard gaand met agressie, met alle negatieve gevolgen voor de kinderen van dien. Dat is niet in het belang van de kinderen. Het et belang van de kinderen maakt, dat het verzoek van de man moet afgewezen.
3.10.
Gelet op het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. G.J. Baken, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 februari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 679