ECLI:NL:RBNNE:2022:3540

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
C/18/212974 / FA RK 22-1502
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een huwelijk en verzoeken tot echtscheiding en voorlopige voorzieningen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 29 september 2022, zijn drie verzoeken aan de orde: voorlopige voorzieningen, echtscheiding en boedelverdeling. De vrouw verzoekt om voorlopige voorzieningen en de echtscheiding uit te spreken, terwijl de man verweer voert en zelfstandig verzoeken indient, waaronder een verklaring voor recht dat er geen rechtsgeldig huwelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in 2016 naar Nederland zijn verhuisd en dat zij ouders zijn van een minderjarige. De vrouw stelt dat zij op een bepaalde datum in [land] met de man is getrouwd, wat de man betwist. De rechtbank heeft de bewijsstukken en verklaringen van beide partijen beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat er geen rechtsgeldig huwelijk tot stand is gekomen, omdat de vrouw niet voldoende bewijs heeft geleverd van een geldig huwelijk volgens de wetgeving van [land]. Hierdoor zijn de verzoeken van beide partijen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook een verklaring voor recht afgegeven dat er geen sprake is van een rechtsgeldig huwelijk, wat beide partijen de mogelijkheid biedt om hun burgerlijke staat te laten wijzigen in de Basisregistratie Personen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
locatie Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/216605 / FA RK 22/4020 (voorlopige voorzieningen) C/18/212974 / FA RK 22-1502 (echtscheiding) en C/18/214242 / FA RK 22-2318 (boedel)
Beschikking van 29 september 2022 betreffende voorlopige voorzieningen en de echtscheiding
in de zaak van:
[naam 1],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen "de vrouw",
advocaat mr. P.C. van der Maas, gevestigd te Haren Gn,
en
[naam 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen "de man",
advocaat mr. M. Wierts, gevestigd te Groningen.

1.Het procesverloop

In de drie zaken (voorlopige voorzieningen, echtscheiding en boedel)
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, door de rechtbank ontvangen op 14 april 2022;
- het betekeningsexploot, door de rechtbank ontvangen op 2 mei 2022;
- het verweerschrift, tevens inhoudende zelfstandige verzoeken van de man, door de rechtbank ontvangen op 15 juni 2022;
- het F9-formulier, met bijlagen, van de vrouw, door de rechtbank ontvangen op 15 september 2022;
- het F9-formulier, met bijlagen, van de man, door de rechtbank ontvangen op 16 september 2022;
- het F9-formulier, met een bijlage, van de vrouw, door de rechtbank ontvangen op 22 september 2022.
1.2.
Op 26 september 2022 heeft de rechtbank de drie zaken gevoegd mondeling behandeld. Daarbij zijn verschenen en gehoord partijen, bijgestaan door hun advocaten. Voor partijen was een tolk aanwezig. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna "de Raad") was [naam 3] als zittingsvertegenwoordigster bij de mondelinge behandeling aanwezig.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat deze beschikking wordt gegeven.

2.De feiten

In de drie zaken (voorlopige voorzieningen, echtscheiding en boedel)
2.1.
De rechtbank kan bij de beoordeling van de verzoeken uitgaan van de volgende feiten, die volgen uit de onweersproken gebleven inhoud van de processtukken en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
2.2.
Uit de Basisregistratie Personen (hierna "BRP") volgt dat de vrouw is geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats 1] in [geboorteland 1] en dat zij in ieder geval de Nederlandse nationaliteit heeft.
2.3.
Uit de BRP volgt dat de man is geboren op [geboortedatum 2] in [geboorteplaats 2] in [geboorteland 2] en dat hij in ieder geval de Nederlandse nationaliteit heeft.
2.4.
Partijen hebben zich in 2016 gevestigd in Nederland.
2.5.
Partijen zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 3] . [minderjarige] heeft (in ieder geval) de Nederlandse nationaliteit.
2.6.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat partijen met elkaar zijn getrouwd op [datum 1] in [plaats] in [land] . De man betwist dit.

3.De verzoeken en de verweren

In de drie zaken (voorlopige voorzieningen, echtscheiding en boedel)
3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank, samengevat weergegeven, voorlopige voorzieningen te treffen en daarnaast verzoekt zij de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uit te spreken en nevenvoorzieningen te treffen.
3.2.
De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw en verzoekt de rechtbank de vrouw in haar verzoeken, zowel in de voorlopige voorzieningen als in de hoofdzaak, niet-ontvankelijk te verklaren. De man heeft, samengevat weergegeven, zelfstandige verzoeken ingediend, zowel in de voorlopige voorzieningen als in de bodemprocedure. Daarnaast verzoekt de man bij wege van zelfstandig verzoek een verklaring voor recht af te geven dat er tussen partijen geen sprake is (geweest) van een rechtsgeldig huwelijk en dat de burgerlijke staat van de man ongehuwd is. Ook verzoekt de man, naar de rechtbank begrijpt, een vaststelling van hetgeen heeft te gelden indien geen huwelijk wordt aangenomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aanvullend een verzoek tot vaststelling van zijn vaderschap gedaan.

4.De beoordeling

In de drie zaken (voorlopige voorzieningen, echtscheiding en boedel)
4.1.
Bij de beoordeling in de drie zaken stelt de rechtbank voorop dat partijen pas in hun verzoeken kunnen worden ontvangen als vast komt te staan dat zij zijn getrouwd.
4.2.
Voordat de rechtbank hierover kan oordelen, zal de rechtbank gelet op de internationale aspecten van de zaak, eerst moeten beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en wanneer dat zo is, welk recht van toepassing is op de verzoeken.
Is de rechtbank bevoegd en zo ja, welk recht is van toepassing?
4.3.
Omdat beide partijen (in ieder geval) de Nederlandse nationaliteit hebben is de Nederlandse rechter op basis van artikel 3 lid 1 sub b van de Verordening (EG) Nr. 2201/2003 ("Brussel II-bis") bevoegd om het verzoek tot echtscheiding te behandelen en daarop te beslissen.
4.4.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: "BW") is het Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
Kan de echtscheiding tussen partijen worden uitgesproken?
4.5.
Voordat de rechtbank aan de vraag toekomt of tussen partijen de echtscheiding kan worden uitgesproken, moet de rechtbank eerst ambtshalve op grond van artikel 10:31 van het Burgerlijk Wetboek (hierna "BW") beoordelen of partijen in [land] zijn gehuwd en als dat komt vast te staan, of dit in [land] gesloten huwelijk in Nederland erkend kan worden.
4.6.
De vrouw stelt dat zij op [datum 1] in [plaats] in [land] met de man is getrouwd. De man betwist dat. De vrouw legt in deze procedure ten bewijze van haar stelling een op [datum 2] opgemaakte "verklaring onder ede of belofte" over, waarin ingevolge artikel 2.8 Wet basisregistratie personen (hierna: "wet BRP") haar onder ede afgelegde verklaring is neergelegd. Meer of ander bewijs van het bestaan van het huwelijk is niet bijgebracht. Deze verklaring van de vrouw is verwerkt in de BRP, waardoor zij en de man als "gehuwd" zijn geregistreerd.
4.7.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat partijen in [land] in een moskee een huwelijksceremonie hebben gehad, maar dat zij niet naar een sharia-rechtbank zijn gegaan om het huwelijk te bekrachtigen.
4.8.
De man betwist gemotiveerd dat hij met de vrouw is getrouwd. De man stelt dat hij in [land] met een andere vrouw getrouwd geweest, van wie hij op [datum 3] , dan wel in [jaar] is gescheiden. De man legt in deze procedure ten bewijze van zijn stelling dat partijen niet gehuwd zijn de navolgende bewijsstukken over:
- een door een beëdigd vertaler vertaald "Afschrift van een Burgerlijk Uittreksel voor Individu", met betrekking tot de man, afgegeven door het Secretariaat van de ene [land] op [datum 4] , waaruit blijkt dat de burgerlijke staat van de man "gescheiden" is;
- een door een beëdigd vertaler vertaald "Afschrift van een Burgerlijk Uittreksel voor Individu", met betrekking tot de vrouw, afgegeven door het Secretariaat van de ene [land] op [datum 4] , waaruit blijkt dat de burgerlijke staat van de vrouw "ongehuwd" is.
4.9.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat partijen nadat zij in Nederland waren aangekomen, in Nederland een kleine ceremonie hebben gehad, omdat zij anders vanuit hun cultuur niet samen mochten slapen. De man betwist dat er een huwelijksceremonie in [land] is geweest.
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat partijen op [datum 1] in [plaats] in [land] in een moskee een traditionele huwelijksceremonie hebben gehad. De man heeft de stelling van de vrouw betwist en de vrouw heeft geen nader bewijs bijgebracht.
4.11.
Ten overvloede overweegt de rechtbank als volgt. Voor het geval in deze procedure wel zou zijn komen vast te staan dat partijen op [datum 1] in [plaats] in [land] een huwelijksceremonie hebben gehad in een moskee, dan is er naar het oordeel van de rechtbank naar [land] recht geen rechtsgeldig huwelijk tot stand gekomen. Uit het Thematisch ambtsbericht [land] van het Ministerie van Buitenlandse Zaken mei 2022 over de huwelijkssluiting en -registratie in [land] blijkt namelijk het volgende. Men kan in [land] een traditioneel (of informeel) huwelijk laten voltrekken en moet zich daarna begeven naar een aan de staat gelieerde sharia-rechtbank, waar het traditionele (of informele) huwelijk wordt bekrachtigd. In dat geval stelt de sharia-rechtbank een rechtbankdocument op. Zodra het huwelijk bij een sharia-rechtbank is erkend, is het huwelijk rechtsgeldig en kan het worden geregistreerd in het bevolkingsregister van het directoraat Burgerzaken. Tussen partijen staat vast dat zij nimmer bij een sharia-rechtbank zijn geweest om de -door de vrouw gestelde- traditionele huwelijksceremonie in een moskee te laten bekrachtigen. Hiermee staat vast dat, zou er in [land] al een traditionele huwelijksceremonie hebben plaatsgevonden, er naar [land] recht geen rechtsgeldig huwelijk tot stand is gekomen.
4.12.
Een en ander brengt met zich dat de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen, alsmede in haar verzoek de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en nevenvoorzieningen te treffen. Dit brengt ook met zich dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn zelfstandige verzoeken in de voorlopige voorzieningen en bodemprocedure. Er is immers geen (voor erkenning in Nederland vatbaar) huwelijk dat door echtscheiding kan worden ontbonden, zodat ook geen nevenvoorzieningen kunnen worden gegeven en evenmin voorlopige voorzieningen kunnen worden getroffen. De rechtbank zal partijen daarom in hun verzoeken niet-ontvankelijk verklaren.
Overig
4.13.
De man heeft de rechtbank verzocht een verklaring voor recht af te geven dat er tussen partijen geen sprake is (geweest) van een rechtsgeldig huwelijk en dat de burgerlijke staat van de man ongehuwd is, zodat hij de vermeldingen in de gemeentelijke/ambtelijke administraties kan laten wijzigen. Tijdens de mondelinge behandeling is namens de vrouw aangegeven dat ook zij wenst dat het huwelijk uit de basisregistratie personen wordt uitgeschreven. De rechtbank zal een verklaring voor recht afgeven dat er tussen partijen geen sprake is (geweest) van een rechtsgeldig huwelijk, nu beide partijen belang hebben bij een dergelijke verklaring. Op grond van de Wet basisregistratie personen kunnen partijen zelf een met stukken onderbouwd verzoek tot doorhaling van de registratie van het huwelijk indienen bij de het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente, nu dit college verantwoordelijk is voor het bijhouden van de persoonsgegevens in de BRP overeenkomstig afdeling 1 van hoofdstuk 2 van de wet. Gelet op artikel 2.8 lid 2 van deze wet is het raadzaam bij het verzoek een afschrift van de onderhavige beschikking te voegen. Het verzoek van de man om een verklaring voor recht ten aanzien van zijn burgerlijke staat zal de rechtbank afwijzen aangezien de man bij dit verzoek, door de te geven verklaring voor recht dat tussen partijen geen sprake is (geweest) van een rechtsgeldig huwelijk, in ieder geval geen belang meer heeft.
4.14.
Het verzoek van de man dat kennelijk ziet op een vaststelling van hetgeen heeft te gelden indien geen huwelijk wordt aangenomen, wijst de rechtbank af aangezien zonder nadere onderbouwing door de man de juridische grondslag van dit verzoek niet valt vast te stellen en bovendien het verzoek te onbepaald is.
Ten aanzien van de minderjarige zoon van partijen
4.15.
Tussen partijen staat het vaderschap van de man ten aanzien van [minderjarige] vast. Sinds de geboorte van [minderjarige] dragen partijen zorg voor de invulling van het ouderschap en ook nadat partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan is het hen gelukt om afspraken te maken over het contact tussen [minderjarige] en zijn vader. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat partijen blijven vormgeven aan dit contact tussen [minderjarige] en zijn vader, aangezien [minderjarige] al sinds zijn geboorte door beide ouders wordt opgevoed. Het feit dat partijen niet gehuwd zijn, maakt dat niet anders. De rechtbank acht het dan ook in het belang van [minderjarige] dat partijen gaan werken aan hun onderlinge communicatie, al dan niet met behulp van professionele hulpverlening, en samen blijven vormgeven aan het contact tussen [minderjarige] en de man. Een zogenaamd viergesprek, waarbij partijen met hun advocaten aanwezig zijn, komt de rechtbank -evenals de Raad- voor als een goede eerste stap in de juiste richting.
4.16.
De man heeft de rechtbank verzocht zijn juridisch ouderschap vast te stellen op grond van het bepaalde in artikel 1:207 van het Burgerlijk Wetboek (hierna "BW"). De wet bepaalt echter dat alleen de vrouw en het kind een dergelijk verzoek kunnen doen. De man is daarom niet-ontvankelijk in dit verzoek.
4.17.
De man heeft de rechtbank ook verzocht partijen te belasten met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] op grond van het bepaalde in artikel 1:253c BW. De wet bepaalt echter dat alleen de tot het gezag bevoegde ouder van een kind een dergelijk verzoek kan doen. De ouder kan zijn de vader of de moeder. Met vader wordt de juridische vader bedoeld. Buiten huwelijk is dit de man die het kind heeft erkend of van wie het vaderschap gerechtelijk is vastgesteld. De man is daarom niet-ontvankelijk in dit verzoek.
Ten aanzien van de proceskosten
4.18.
De rechtbank zal op de voet van artikel 237, eerste lid, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de proceskosten in de zaken tussen partijen compenseren in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Conclusie
4.19.
Uit het vorengaande volgt dat de volgende beslissingen moeten worden genomen.

5.De beslissing

De rechtbank:
in de voorlopige voorziening (C/18/216605 / FA RK 22/4020)
5.1.
verklaart partijen niet-ontvankelijk;
in de echtscheidings- en boedelscheidingsprocedure C/18/212974 / FA RK 22-1502 (echtscheiding) en C/18/214242 / FA RK 22-2318 (boedel)
5.2.
verklaart partijen niet-ontvankelijk;
overig
5.3.
verklaart voor recht dat tussen partijen geen sprake is (geweest) van een rechtsgeldig huwelijk;
5.4.
verklaart de beslissing onder 5.3 uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het verzoek van de man tot een verklaring voor recht aangaande zijn burgerlijke staat;
5.6.
wijst af het verzoek van de man tot vaststelling van hetgeen heeft te gelden indien geen huwelijk wordt aangenomen;
5.7.
verklaart de man in zijn overige zelfstandige verzoeken niet-ontvankelijk;
5.8.
compenseert de proceskosten in de zaken tussen partijen en bepaalt dat ieder de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Th.A. Wiersma, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.
fn:GLHB