ECLI:NL:RBNNE:2022:354

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
181553
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in verband met zorgproblemen en huiselijk geweld

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 27 januari 2022 een tussenbeschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter oordeelde dat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, die eerder leidden tot de ondertoezichtstelling, nog steeds aanwezig zijn. De vader van de kinderen heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige 1], terwijl het gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gezamenlijk door de vader en de moeder wordt uitgeoefend. De kinderen verblijven momenteel in een pleeggezin, terwijl de vader en zijn vriendin een onveilige thuissituatie hebben gecreëerd door huiselijk geweld en onvoldoende emotionele en fysieke beschikbaarheid voor de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader niet openstaat voor hulpverlening en de zorgen bagatelliseert, wat de noodzaak voor verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onderstreept. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 29 januari 2023 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 29 oktober 2022, met de mogelijkheid om de situatie opnieuw te beoordelen in oktober 2022. De kinderrechter benadrukt het belang van een perspectiefonderzoek om de mogelijkheden voor terugplaatsing van de kinderen te onderzoeken en verwacht van de vader dat hij zich actief inzet voor verbetering van de situatie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/181553 / FJ RK 21-1141
Datum uitspraak: 27 januari 2022
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden, hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .
De kinderrechter merkt ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] als belanghebbende aan:
[de moeder van minderjarige 2 en minderjarige 3],
hierna te noemen: de moeder van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam], de (half)zus van de kinderen,
hierna te noemen: [de (half)zus] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de verzoeken met bijlagen van de GI van 29 november 2021, ingekomen bij de griffie op 29 november 2021.
1.2.
Op 13 januari 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de zitting met gesloten deuren behandeld. Verschenen en gehoord zijn:
- de minderjarige [minderjarige 1] , die afzonderlijk is gehoord;
- de vader, bijgestaan door mr. K.E. Wielenga;
- namens de GI, mevrouw [naam jeugdzorgwerker 1] en mevrouw [naam jeugdzorgwerker 2] .
1.3.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling gebruik gemaakt van de diensten van de heer [naam tolk] , tolk in de taal Pidgin Engels.
1.4.
Op uitnodiging van de rechtbank was [de (half)zus] bij de zitting aanwezig als informant. Op verzoek van de vader heeft zij de zitting, na het beantwoorden van een aantal vragen van de kinderrechter, verlaten.
1.5.
De moeder van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is in de Staatscourant opgeroepen om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn, maar is niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] wordt uitgeoefend door de vader.
2.2.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de vader en de moeder van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.3.
[minderjarige 1] verblijft tijdelijk bij zijn werkgever. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven in een pleeggezin.
2.4.
Bij beschikking van 20 januari 2021 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd tot 29 januari 2022.
2.5.
Bij beschikking van 17 november 2021 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg (onder voorbehoud van een plaatsing samen met zijn zus [naam] ) en van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 29 januari 2022.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verlengen voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI het volgende aangevoerd.
3.2.
Vanaf het begin van de ondertoezichtstelling zijn er veel zorgen over de kinderen. Er waren signalen dat de vader onvoldoende fysiek dan wel emotioneel beschikbaar was voor de kinderen en bij de oudste twee kinderen was sprake van parentificatie. Aangezien er op dat moment voldoende beschermende factoren aanwezig waren, was het destijds niet noodzakelijk om verdere maatregelen te nemen. Naast genoemde zorgen was er echter sprake van onveiligheid in de thuissituatie vanwege huiselijk geweld. De betrokkenheid van de vriendin van de vader bij het gezin speelde hierbij een belangrijke rol. De vriendin van de vader zou sinds de zomer van 2021 regelmatig samen met haar kinderen bij de vader aanwezig zijn. Op die momenten verbleven er acht mensen in de flat van de vader die daarvoor te klein was. Door deze situatie was er sprake van problemen in de interactie tussen de vader en de kinderen. De kinderen waren het er namelijk niet mee eens dat de vriendin in de woning verbleef, terwijl de vader en zijn vriendin dit wel wilden. De vader heeft hierop bij de GI en de betrokken instanties aangegeven dat [de (half)zus] en [minderjarige 1] het huis moesten verlaten. Hoewel de kinderen niet zomaar op straat konden worden gezet, was de vader ondanks zijn verantwoordelijkheid als ouder niet ontvankelijk voor andere door de GI aangedragen oplossingen en wilde de vader geen veiligheidsafspraken maken. Volgens zowel de kinderen als de politie heeft de vriendin een grote invloed op de vader en er zijn zorgen over de opvoedingssituatie van haar kinderen, waar door het wijkteam en Veilig Thuis onderzoek naar wordt gedaan. Voor de GI werd duidelijk dat de betrokkenheid van de vriendin een risicofactor vormde, waarop de GI heeft besloten dat het voor ieders veiligheid noodzakelijk was dat zij voorlopig niet bij de vader thuis zou komen. De vader ging hier echter niet mee akkoord en bleef ervan overtuigd dat [de (half)zus] en [minderjarige 1] de boosdoeners waren. Door de houding van de vader kon de directe veiligheid van de kinderen niet langer gegarandeerd worden en na een heftige escalatie tussen de vader en [minderjarige 1] heeft de GI uiteindelijk besloten om de kinderen uit huis te plaatsen.
3.3.
Gelet op de achtergrond en cultuur van de kinderen en de rol die [de (half)zus] en [minderjarige 1] de afgelopen jaren zijn gaan spelen in de zorg voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , vond de GI het belangrijk dat de kinderen bij elkaar zouden blijven. Hoewel het in eerste instantie helaas niet mogelijk bleek om alle kinderen in hetzelfde pleeggezin te plaatsen, heeft de GI zich de afgelopen tijd ingezet om dit alsnog te kunnen realiseren. Er is een pleeggezin gevonden dat beschikt over een leegstaande woning nabij hun eigen woning waar alle vier de kinderen kunnen wonen. De pleegouders zullen de kinderen waar nodig ondersteunen en in ieder geval bijvoorbeeld na schooltijd beschikbaar zijn voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . [de (half)zus] en [minderjarige 1] hebben inmiddels kennisgemaakt met de pleegouders en dit is positief verlopen. Het enige obstakel is de financiering, waar op dit moment door de betrokken partijen over gesproken wordt. Mocht het onverhoopt niet mogelijk zijn om de financiering van deze plaatsing te regelen, dan zijn ook andere zorgaanbieders de mogelijkheden tot een dergelijke constructie aan het onderzoeken. In het uiterste geval zal er een pleeggezin worden gezocht waar [minderjarige 2] en [minderjarige 3] samen kunnen verblijven, waarbij er voor [de (half)zus] en [minderjarige 1] een andere oplossing zal worden gezocht. De GI heeft inmiddels ook een perspectiefonderzoek aangevraagd, wat op korte termijn van start kan gaan. In het kader van dit onderzoek zal er ook meteen hulpverlening voor de vader worden ingezet. De GI hoopt op deze manier zo snel mogelijk duidelijk te krijgen wat ervoor nodig is om een terugplaatsing van de kinderen bij de vader te realiseren en welke ondersteuning hierbij nodig is.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

[minderjarige 1]
4.1.
Volgens [minderjarige 1] ging het voorafgaand aan de uithuisplaatsing niet goed bij de vader thuis. De vriendin van de vader kwam met haar kinderen bij hen wonen, terwijl de flat van de vader hier te klein voor is. De vader deed hier niets aan. Volgens [minderjarige 1] was de vader niet voldoende beschikbaar voor de kinderen. De vader was vaak niet thuis en nam zijn verantwoordelijkheden als ouder niet, zo snapte hij volgens [minderjarige 1] niet hoe belangrijk het is dat het op school goed gaat met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Volgens [minderjarige 1] moet er nog veel veranderen bij de vader voordat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] weer bij hem kunnen wonen.
De vader
4.2.
De vader heeft geen bezwaar tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] . Voor wat betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verzoekt de vader primair om dit verzoek af te wijzen. Subsidiair verzoekt de vader om dit verzoek toe te wijzen voor een kortere duur van bijvoorbeeld drie maanden en voor het overige aan te houden, waarbij de komende periode moet worden onderzocht wat ervoor nodig is om de kinderen weer thuis te plaatsen.
4.3.
Volgens de vader speelt zijn vriendin een belangrijke rol in de ontstane situatie en zijn relatie met [de (half)zus] en [minderjarige 1] . De vader heeft al sinds 2015 een relatie met deze vriendin en zij heeft sindsdien een belangrijke rol gespeeld binnen het gezin. Zo past zij regelmatig op de kinderen als de vader moet werken en kookt zij vaak voor het hele gezin. Het feit dat [de (half)zus] en [minderjarige 1] de vriendin de schuld geven van de heersende problemen, is volgens de vader tekenend en komt voort uit de rivaliteit die zich voordoet tussen hen en de kinderen van de vriendin van de vader. Alle informatie die bekend is bij de GI en de hulpverlening, is afkomstig van [de (half)zus] en [minderjarige 1] , die veel mondiger zijn dan de vader. Objectieve informatie, van bijvoorbeeld ooggetuigen, ontbreekt in het dossier. De dingen die [de (half)zus] en [minderjarige 1] over de situatie vertellen, worden door alle betrokkenen als de waarheid aangenomen, waarbij men vergeet waar deze informatie vandaan komt. Het lijkt er volgens de vader op dat het belang van de kinderen om bij elkaar te blijven zelfs boven het belang van de kinderen om bij de vader op te groeien wordt gesteld.
Als de kinderen wel uit huis worden geplaatst is het volgens de vader van groot belang dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] niet bij [de (half)zus] en [minderjarige 1] worden geplaatst. De vader is bang dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op deze manier negatief door [de (half)zus] en [minderjarige 1] worden beïnvloed, waardoor zij geen onbelast contact meer kunnen hebben met de vader en het niet mogelijk is om het beoogde perspectiefonderzoek op een eerlijke manier uit te laten voeren. Gelet op de escalaties tussen de vader en [minderjarige 1] en de wens van [minderjarige 1] om ergens anders te wonen, heeft de vader er vrede mee als de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] langer duurt. Bovendien is de situatie thuis hierdoor tot rust gekomen. De vader is echter van mening dat hij ertoe in staat is om voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te zorgen en voorziet hierin geen problemen. De vader wil dan ook graag dat zij zo snel mogelijk weer thuis worden geplaatst.

5.De beoordeling

Ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling
5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen wanneer aan de wettelijke vereisten uit artikel 1:255 BW wordt voldaan.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is naar het oordeel van de kinderrechter gebleken dat de ontwikkelingsbedreigingen die tot de ondertoezichtstelling van de kinderen hebben geleid, ook nu nog aanwezig zijn en dat het om deze reden nodig is om de ondertoezichtstelling te verlengen. De vader heeft zich hier niet tegen verzet. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengen voor de duur van een jaar, te weten tot 29 januari 2023. Gelet op de zorgen en de complexiteit van de situatie acht de kinderrechter deze periode passend.
5.3.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn:
- een jarenlange onrustige situatie, waaronder ingrijpende levensgebeurtenissen;
- er is in de thuissituatie bij de vader sprake geweest van fysiek geweld;
- het ontbreken aan voldoende ouderlijk toezicht in de thuissituatie;
- het ontbreken van voldoende inzicht bij de vader in de zorgen over de kinderen en het bagatelliseren van de zorgen door de vader;
- er is te weinig zicht op de opvoedvaardigheden van de vader en de rol van zijn vriendin binnen het gezin.
Ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
5.4.
Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in het belang van de verzorging en opvoeding noodzakelijk is (artikel 1:265c, tweede lid, BW). Hiertoe overweegt de kinderrechter als volgt.
5.5.
De kinderrechter constateert dat de zorgen die hebben geleid tot de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onverminderd aanwezig zijn. In de beschikking van 17 november 2021 is reeds overwogen dat er al lange tijd grote zorgen zijn over de thuissituatie bij de vader, dat er veel hulp is ingezet door de GI, maar dat deze hulp niet toereikend is gebleken. Ook is door de kinderrechter overwogen dat de vader zich niet openstelt voor de GI en de zorgen bagatelliseert. In tegenstelling tot hetgeen de vader naar voren heeft gebracht, is de kinderrechter van oordeel dat de zorgen over de opvoedingssituatie bij de vader niet alleen vanuit [minderjarige 1] en [de (half)zus] zijn geuit en bovendien niet alleen zien op de verstoorde verstandhouding tussen de vader (en zijn vriendin) en [de (half)zus] en [minderjarige 1] . Zo zijn er zorgen geuit vanuit de betrokken hulpverlening (onder andere de politie) over het patroon dat de afgelopen jaren zichtbaar is geweest waarbij de vader fysiek en emotioneel onvoldoende beschikbaar was voor de kinderen en zijn er zorgen geuit door de school over [minderjarige 3] en [minderjarige 2] .
5.6.
Ter zitting is de kinderrechter gebleken dat de vader nog steeds [minderjarige 1] en [de (half)zus] als boosdoeners aanwijst en geen oog heeft voor zijn eigen rol en bijdrage in de ontstane situatie. Bovendien bagatelliseert de vader de zorgen die vanuit de hulpverlening en vanuit de school worden geuit over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en stelt hij zich niet open voor hulpverlening. Zo geeft de vader ter zitting aan dat er niets met [minderjarige 3] aan de hand is, terwijl de school van [minderjarige 3] dringend adviseert om een diagnostisch onderzoek bij [minderjarige 3] te doen. Ook accepteert de vader bijvoorbeeld geen bijstand van een tolk in de gesprekken met de GI, terwijl er door de taalbarrière, zo is ook op zitting gebleken, sprake is van miscommunicatie.
5.7.
Gelet op de heersende zorgen en het feit dat hierin de afgelopen periode geen verbetering zichtbaar is, is de kinderrechter van oordeel dat het nodig is dat de kinderen ook de komende periode uit huis geplaatst blijven. De kinderrechter is met de GI van oordeel dat het noodzakelijk is dat er een perspectiefonderzoek plaats zal vinden, zodat er meer zicht kan worden verkregen op het gehele gezinssysteem en de dynamiek hierin en zodat inzichtelijk wordt wat de mogelijkheden zijn en wat ervoor nodig is om de kinderen weer thuis te kunnen plaatsen.
5.8.
Ten aanzien van de plaatsing van de kinderen overweegt de kinderrechter dat zij begrip heeft voor de zorgen van de vader over het plan van de GI om de kinderen gezamenlijk te plaatsen. Het is duidelijk dat de vader en [minderjarige 1] en [de (half)zus] een verschillende visie hebben op de rol van de vader als gezaghebbende ouder. Tegelijkertijd is de situatie van de kinderen door hun achtergrond en cultuur uniek, waarbij het systeem zo is gegroeid dat [de (half)zus] en [minderjarige 1] een grote rol zijn gaan spelen in de verzorging en de opvoeding van [minderjarige 3] en [minderjarige 2] . Zoals de kinderrechter in de vorige beschikking al uitgebreid heeft overwogen, heeft het om deze reden de voorkeur dat de kinderen samen in een pleeggezin zullen verblijven. Dit neemt niet weg dat de kinderrechter en ook de GI zich bewust zijn van het feit dat [de (half)zus] en [minderjarige 1] vanuit hun huidige positie invloed hebben op [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en dat er een risico is op een loyaliteitsconflict. De kinderrechter acht het dan ook van groot belang dat [de (half)zus] en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] de ruimte geven zodat zij onbelast contact kunnen hebben met de vader en zodat het perspectiefonderzoek objectief kan worden uitgevoerd.
5.9.
Ter zitting heeft de GI toegelicht dat het gezin al is aangemeld voor het perspectiefonderzoek en dat dit op zeer korte termijn van start kan gaan. De GI heeft daarnaast aangegeven dat het perspectiefonderzoek tussen de zes en de negen maanden in beslag zal nemen. De kinderrechter acht een verlenging van de uithuisplaatsing voor de duur van negen maanden gerechtvaardigd nu in die periode in ieder geval zicht kan worden verkregen op de situatie. De kinderrechter zal het verzoek voor het resterende deel aangehouden, zodat over iets minder dan negen maanden met alle betrokkenen de stand van zaken kan worden besproken.
5.10.
Ten slotte wil de kinderrechter benadrukken dat het aan de vader is om de komende tijd te laten zien dat hij zich in wil zetten voor verbetering van de situatie. Van de vader wordt verwacht dat hij zich meer actief en open op zal stellen voor de GI en de hulpverlening waarbij het accepteren van een tolk bij de communicatie met de GI een goede eerste stap zou zijn. Hierdoor kan er op een constructieve manier gesproken worden over wat er de komende maanden allemaal dient te gebeuren.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] tot 29 januari 2023;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg tot 29 oktober 2022;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige aan tot de zitting met gesloten datum op
een nader te bepalen datum en tijdstip in de maand oktober 2022;
6.5.
draagt de GI op om
uiterlijk één week voor de nader te bepalen zittingsdatumde rechtbank en partijen schriftelijk te informeren over de stand van zaken en haar standpunt ten aanzien van het resterende deel van het verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Coleo-Oude Lohuis, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. I. Schaafsma als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.