ECLI:NL:RBNNE:2022:3539

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
18/146513-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan straatroof met geweld door minderjarige

Op 29 september 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan een straatroof. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van dertig dagen met een proeftijd van twee jaren. De zaak kwam voort uit een incident op 12 januari 2022, waarbij de verdachte via social media een slachtoffer naar het Julianapark in Leeuwarden had gelokt. Daar werd het slachtoffer beroofd van zijn telefoon, geld en schoudertas door een medeverdachte, die hem daarbij met geweld bedreigde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk gelegenheid en inlichtingen had verschaft aan de dader, wetende dat er geweld zou worden gebruikt. De verdediging voerde aan dat de verdachte geen opzet had op de diefstal, maar de rechtbank achtte dit ongeloofwaardig. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en haar gedragsproblematiek, maar concludeerde dat haar handelen had bijgedragen aan een ernstige schending van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op om recidive te voorkomen, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en deelname aan behandeling.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/146513-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 september 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 september 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Bolsward. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
[medeverdachte] op of omstreeks 12 januari 2022 te Leeuwarden, op of aan de openbare weg, althans een voor het publiek toegankelijke plaats, het Julianapark, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een Iphone 10 en/of een portemonnnee, althans een hoeveelheid (klein)geld en/of een schoudertas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichelf en/of andere deelnemers aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 12 januari 2022 te Leeuwarden opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
  • die [medeverdachte] informatie te verstrekken over die [slachtoffer] , onder meer diens woonadres,en/of andere persoonlijke gegevens en/of
  • via snapchat, althans social media contact te zoeken met die [slachtoffer] en/of
  • een afspraak te maken met die [slachtoffer] om haar te ontmoeten in het Julianapark op 12 januari2022 om 18.00 uur en/of
  • deze afspraakgegevens te delen met die [medeverdachte] en/of daarbij te delen met die
[medeverdachte] dat die [slachtoffer] in aantocht was en/of aan te geven wat die [slachtoffer] bij zich had (onder meer een schoudertas) en/of daarbij wetende dat die [medeverdachte] geweld zou gaan gebruiken tegen die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] zou gaan beroven van (een) goed(eren).

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat verdachte geen opzet heeft gehad op het gronddelict, namelijk de diefstal met geweld. In dat verband heeft de raadsman aangevoerd dat de diefstal van de telefoon spontaan lijkt te zijn opgekomen bij [medeverdachte] ; verdachte wist daar niet van en kon dat ook niet weten. Weliswaar heeft verdachte via de chat aan [medeverdachte] een opmerking gemaakt met de strekking: pak het tasje, maar niet kan worden vastgesteld dat het opzet van [medeverdachte] gericht is geweest op de diefstal van een tasje. In ieder geval is dat chatbericht onvoldoende om verdachtes opzet op de diefstal van het tasje uit af te leiden. Volgens verdachte was dit bericht bedoeld als grapje, waarbij de raadsman zich op het standpunt stelt dat het bericht niet letterlijk moet worden opgevat.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte de hierna bewezen verklaarde handelingen duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Op het gevoerde verweer komt de rechtbank terug in de bewijsoverweging.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 september 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 januari 2022,opgenomen op pagina 61 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022125702 d.d. 19 mei 2022, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 20 januari 2022,opgenomen op pagina 314 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [medeverdachte]
;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 januari 2022,opgenomen op pagina 154 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] ;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 maart 2022 metbijlage, opgenomen op pagina 196 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] .
6. een schriftelijk stuk, te weten een kennisgeving van inbeslagname, opgenomen op pagina 45 e.v.van voornoemd dossier.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend de medeplichtigheidshandelingen zoals deze ten laste zijn gelegd te hebben gepleegd, maar de verdediging heeft betoogd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het gronddelict, de diefstal met geweld. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 1° of 2º Sr, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het gaat bij de 'handelingen' van de dader in het bijzonder om het desbetreffende gronddelict, met inbegrip van de bestanddelen daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden af. [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft aangifte gedaan van diefstal met geweld, gepleegd op 12 januari 2022 rond 18:00 uur in het Julianapark te Leeuwarden. Hij verklaart – kort gezegd – dat hij in het park had afgesproken met een meisje, waarna een jongen kwam opdagen die hem bedreigde met een mes, sloeg en vervolgens beroofde van zijn spullen. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat zij het meisje was met wie [slachtoffer] contact had. [medeverdachte] heeft in zijn verhoor bij de politie bekend de dader te zijn geweest, en verklaart over verdachte dat zij wist wat hij in het park ging doen. Zo verklaart hij dat hij haar heeft verteld wat de situatie is, dat hij het ging “handelen”, en dat hij [slachtoffer] zou aanpakken voor wat hij heeft gedaan. Op de vraag wat [medeverdachte] bedoelt met “aanpakken”, antwoordt [medeverdachte] : “Ik wilde hem in elkaar slaan”. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [medeverdachte] aan haar heeft verteld dat hij [slachtoffer] zou aanpakken, en dat zij wist dat als [medeverdachte] boos zou worden, [slachtoffer] een klap kon verwachten.
Naast deze verklaringen hecht de rechtbank veel waarde aan de chatgesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] . Daarin is te lezen dat [medeverdachte] voornemens is om meerdere klappen uit te delen. Ook is uit de gesprekken af te leiden dat verdachte en de medeverdachte het slachtoffer van zijn kleding (hij draagt ‘straks niks’) en tasje (‘moet je pakken’) willen ontdoen. Dat verdachte dit bij wijze van grapje zou hebben gezegd in de chat acht de rechtbank onaannemelijk. Voor wat betreft het verband tussen het plegen van geweld en de diefstal overweegt de rechtbank dat mensen doorgaans niet zonder weerstand of verzet hun kleding en spullen aan een ander afstaan, zodat te verwachten is dat daarbij geweld of dreiging met geweld wordt toegepast. Bovendien impliceert het woord ‘pakken’ het afpakken van – in dit geval – een tasje, hetgeen op zichzelf al als een geweldshandeling kan worden gezien. Het kan niet anders dan dat dit ook voor verdachte voorzienbaar is geweest. Vast staat dat [slachtoffer] ook daadwerkelijk met gebruikmaking van geweld van zijn tasje is beroofd. Ook heeft [slachtoffer] zijn kleding moeten uittrekken. Dat uiteindelijk meer en/of andere goederen zijn weggenomen dan waarover tussen verdachte en [medeverdachte] is gesproken, komt voor rekening van verdachte.
Ten slotte versterken de omstandigheden dat dit alles op initiatief van verdachte en medeverdachte heeft plaatsgevonden in het donker, buiten het zicht van de camera’s, dat verdachte aan medeverdachte heeft gevraagd hun chatgesprek te verwijderen, dat verdachte na het incident naar [medeverdachte] stuurde dat hij bij Mojo moet slapen in verband met een mogelijke doorzoeking en het veelvuldig met elkaar bellen rond 18:00 uur (het tijdstip waarop het delict is gepleegd) het oordeel van de rechtbank dat verdachte opzet heeft gehad op het gronddelict, de diefstal met geweld. De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat zij dacht dat [medeverdachte] enkel en alleen met [slachtoffer] zou gaan praten, dan ook ongeloofwaardig.
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er spullen van [slachtoffer] zouden worden afgenomen en dat er geweld zou worden gebruikt of daarmee zou worden gedreigd om de diefstal te vergemakkelijken.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de medeverdachte het feit tezamen en in vereniging heeft gepleegd, zodat daarvoor vrijspraak moet volgen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat: [medeverdachte] op 12 januari 2022 te Leeuwarden, op de openbare weg, het Julianapark, een Iphone 10, een hoeveelheid geld en een schoudertas die geheel aan [slachtoffer] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, tot het plegen van welk misdrijf verdachte omstreeks 12 januari 2022 te Leeuwarden opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk gelegenheid en inlichtingen heeft verschaft, door
  • die [medeverdachte] informatie te verstrekken over die [slachtoffer] , onder meer persoonlijkegegevens en
  • via social media, contact te zoeken met die [slachtoffer] en
  • een afspraak te maken met die [slachtoffer] om haar te ontmoeten in het Julianapark op 12 januari2022 om 18.00 uur en
  • deze afspraakgegevens te delen met die [medeverdachte] en daarbij te delen met die
[medeverdachte] dat die [slachtoffer] in aantocht was en aan te geven wat die [slachtoffer] bij zich had (onder meer een schoudertas) en daarbij wetende dat die [medeverdachte] geweld zou gaan gebruiken tegen die [slachtoffer] en die [slachtoffer] zou gaan beroven van goederen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van dertig dagen met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd om aan deze straf de door de rechtbank bij vonnis van 9 augustus 2022 aan verdachte opgelegde bijzondere voorwaarden te verbinden, met uitzondering van het locatiegebod (voorwaarde 3), en deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De officier van justitie heeft nadrukkelijk opgemerkt dat zij bij haar strafeis er rekening mee heeft gehouden dat het feit in verminderde mate aan verdachte moet worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens gepleit voor oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van dertig dagen. Anders dan de officier van justitie verzoekt de raadsman om geen bijzondere voorwaarden aan deze straf te verbinden, omdat de gevorderde bijzondere voorwaarden al dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard bij het tegen verdachte gewezen vonnis van 9 augustus 2022. Ook de raadsman heeft verzocht er rekening mee te houden dat het feit aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 9 september 2022 en het Pro Justitiarapport van 11 april 2022, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 augustus 2022, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een straatroof. Zij heeft via haar snapchataccount een jongeman naar een park in Leeuwarden gelokt, waarna hij door de dader is bestolen van zijn telefoon, geld en schoudertas, en is geslagen en bedreigd met een mes. Ook moest hij zich deels uitkleden en zijn schoenen uittrekken. Verdachte heeft met haar handelen bijgedragen aan een ernstige schending van de lichamelijke integriteit en het eigendomsrecht van het slachtoffer. Zeker gezien de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd, kan de rechtbank zich voorstellen dat dit feit zeer vernederend en beangstigend voor het slachtoffer moet zijn geweest. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke geweldsfeiten zich nog lang onveilig voelen en lange tijd gebukt kunnen gaan onder de negatieve psychische gevolgen ervan. Daar komt bij dat een feit als de onderhavige bijdraagt aan de in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid. Dat geldt te meer als die feiten op de openbare weg worden gepleegd, zoals hier het geval was.
Verdachte was slechts zestien jaar oud ten tijde van het delict, en geeft geen volledige openheid van zaken over het bewezenverklaarde. Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat verdachte nog op 7 april 2021 is veroordeeld wegens een geweldsfeit, en dat verdachte het onderhavige strafbare feit heeft gepleegd terwijl haar voorlopige hechtenis in een andere strafzaak onder voorwaarden was geschorst.
De forensisch GZ-psycholoog, drs. D. Breuker, heeft op 11 april 2022 het volgende over verdachte gerapporteerd – zakelijk weergegeven. Er is bij verdachte sprake van een lichte tot matige normoverschrijdende gedragsstoornis. Tevens is sprake van een lichte tot matige stoornis in cannabisgebruik, in vroege remissie. Aandacht verdient verdachte haar alcoholmisbruik. In het verlengde van de gedragsstoornis is een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met reeds zichtbare antisociale en narcistische trekken. Verdachte heeft tot slot een disharmonisch intelligentieprofiel met verbaal zwakbegaafde vaardigheden en gemiddelde performale vaardigheden. In de zaak waarvoor het rapport is opgemaakt (en die heeft geleid tot het vonnis van 9 augustus 2022) heeft de deskundige geconcludeerd dat deze stoornissen aanwezig waren op het moment dat verdachte het delict in die zaak pleegde (7 november 2021) en heeft zij geadviseerd om verdachte het in die zaak ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Over de wijze waarop de problematiek van verdachte heeft doorgewerkt in haar handelen heeft de deskundige in dat rapport het volgende gezegd: “Vanwege haar gedragsstoornis voelt betrokkene zich snel uitgedaagd en gekrenkt en is geneigd hierop impulsief te reageren vanuit emotie met agressie, zo ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit, indien bewezen. Ze probeert zich stoerder en steviger voor te doen dan ze is. Ze is beperkt en nog te weinig doorontwikkeld in haar copingstrategieën waarbij ook haar verbale zwakbegaafdheid meespeelt. Ze heeft nog te weinig adequate copingtechnieken in haar gedragsrepertoire, op basis waarvan ze voldoende weerbaarheid en remming kan bieden aan haar emotionele gevoeligheden, verhoogde sensatie- en prikkelbehoefte als impulsiviteit.” De rechtbank ziet aanwijzingen in de omstandigheden waaronder het feit in deze zaak is gepleegd dat ook hier de problematiek van verdachte heeft doorgewerkt in haar gedragskeuzes. Er lijkt sprake te zijn geweest van impulsiviteit, sensatie- en prikkelbehoefte en het zich stevig en stoer voordoen. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat het rapport is tot stand gekomen in de periode kort na de datum van het tenlastegelegde feit, gaat de rechtbank ervan uit dat ook dit feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De Raad heeft in haar rapport van 9 september 2022 het volgende gerapporteerd – zakelijk weergegeven. De Raad heeft afgelopen weken regelmatig contact gehad met de jeugdreclassering over het functioneren van verdachte, omdat zij zich onvoldoende aan de bijzondere voorwaarden (gesteld bij vonnis van 9 augustus 2022) houdt. Ze lijkt steeds zelfbepalender te worden (zij houdt zich niet aan de bijzondere voorwaarden en tijdsafspraken en ze heeft behandelafspraken bij Accare gemist). Daarbij onttrekt verdachte zich volgens de Raad aan het toezicht van ouders (zonder dat ouders hiervan op de hoogte zijn is verdachte een nacht niet thuis en is het onduidelijk met wie zij een nacht in een hotel heeft doorgebracht). Inmiddels is er door de Raad een ambtshalve uitbreiding gedaan naar een onderzoek naar een eventuele ondertoezichtstelling en eventuele uithuisplaatsing. Gelet op de ontwikkelingen van afgelopen weken adviseert de Raad voor onderhavig feit een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Van een voorwaardelijke jeugddetentie lijkt verdachte niet onder de indruk te zijn waardoor de Raad dit niet passend vindt. Tevens vindt de Raad een werkstraf op dit moment niet passend, omdat dit verdachte volgens de Raad niet zal helpen om in de toekomst recidive te voorkomen. De Raad hoopt dat verdachte door (de time-out in) detentie ervan doordrongen raakt dat er iets aan haar houding moet veranderen. Als de houding van verdachte niet verandert, loopt haar ontwikkeling gevaar.
Net als de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank zal bij de strafoplegging rekening houden met deze verminderde toerekeningsvatbaarheid. Voorts houdt de rechtbank rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, omdat dit feit in theorie mee kon worden genomen (en ook had zullen worden) bij het vonnis van 9 augustus 2022. Dat is enkel niet gebeurd om dat de raadsman niet tijdig de beschikking had over het dossier. Ten slotte houdt de rechtbank rekening met de persoon(lijke omstandigheden) van verdachte. De rechtbank maakt zich op basis van het onderzoek op de terechtzitting en de hiervoor beschreven rapporten ernstig zorgen om verdachte. Verdachte komt in toenemende mate in beeld bij politie en justitie, lijkt onvoldoende onder de indruk van autoriteit en trekt in veel gevallen haar eigen plan. De rechtbank betreurt dat verdachte over onderhavig feit geen volledige openheid van zaken heeft willen geven omdat zij daarmee een kans heeft laten liggen om verantwoordelijkheid te nemen voor haar gedrag en de keuzes die ze maakt. Tegelijkertijd ziet de rechtbank op de zitting een kwetsbaar meisje met een grote muur om zich heen, die het moeilijk vindt om anderen te vertrouwen. De rechtbank heeft begrip voor het advies van de Raad. De moeilijkheid is echter dat daarmee impliciet een sanctie wordt gesteld op het gedrag van verdachte na de veroordeling van 9 augustus 2022 en de wijze waarop zij is omgegaan met de voorwaarden die haar toen zijn gesteld en welke dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard. Een eventuele vordering tot tenuitvoerlegging is nu echter niet aan de orde. Daar komt bij dat het niet aan verdachte te wijten is dat deze zaak niet ook is meegenomen in het vonnis van de rechtbank van 9 augustus 2022. De rechtbank acht het zeer onwaarschijnlijk dat de rechtbank – als deze zaak wel toen zou zijn berecht en afgedaan – tot het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke jeugddetentie zou zijn gekomen.
De rechtbank acht het op basis van het voorgaande passend en geboden om aan verdachte een geheel voorwaardelijke jeugddetentie, met een aantal bijzondere voorwaarden op te leggen, om zo recidive te voorkomen en verdachte te helpen juiste keuzes in het leven te maken. Deze voorwaarden sluiten geheel (ook voor wat betreft de termijnen) aan op de bij vonnis van 9 augustus 2022 gestelde voorwaarden. De rechtbank wijst verdachte erop dat dit het moment is om haar houding aan te passen en zich volledig in te zetten voor de gestelde voorwaarden. De dreiging van een uit te zitten jeugddetentie is er met dit vonnis alleen maar groter op geworden.
De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De Raad schat het recidiverisico in als hoog. Daarnaast is verdachte tijdens de schorsing in een andere zaak opnieuw in aanraking gekomen met justitie in verband met het onderhavige bewezenverklaarde feit.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 13,00 ter vergoeding van proceskosten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] nietontvankelijk te verklaren, omdat de vordering onvoldoende onderbouwd is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk te verklaren, omdat verdachte moet worden vrijgesproken, dan wel omdat de vordering onvoldoende onderbouwd is.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] onvoldoende onderbouwd. Het zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding om de zaak aan te houden en de benadeelde partij te vragen de vordering nader te onderbouwen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 48, 49, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van dertig dagen.

Bepaalt dat deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
1. in het kader van reclasseringstoezicht medewerking verleent aan het toezicht van en de
begeleiding door de jeugdreclassering in het kader van Intensieve Trajectbegeleiding Harde Kern (ITB Harde Kern) tot de datum van 9 februari 2023;
2. zich op eerste uitnodiging meldt bij Regiecentrum Bescherming en Veiligheid te Leeuwarden en zichdaarna blijft melden, zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dat nodig vindt;
3. aanwezig zal zijn op het adres [straatnaam] te [woonplaats] zolang de jeugdreclassering ditnoodzakelijk acht, met een maximale duur tot de datum van 9 november 2022. Veroordeelde stelt zich
ter controle van dit locatiegebod tot uiterlijk 9 november 2022 of zoveel korter als de
jeugdreclassering noodzakelijk acht onder elektronische toezicht. Veroordeelde mag de woning enkel met toestemming van de jeugdreclassering verlaten voor werk, school of behandeling dan wel naar inzicht van de jeugdreclassering in overeenstemming met het weekschema;
4. zich onder behandeling zal stellen van Accare of een soortgelijke instantie en zich houdt aan dehuisregels en behandelafspraken aldaar;
5. geen alcohol en drugs gebruikt en meewerkt aan bloedonderzoek of urinecontroles om tecontroleren of zij zich aan dit verbod houdt, wanneer de jeugdreclassering dat nodig vindt;
6. gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen.
Geeft aan Regiecentrum Bescherming en Veiligheid te Leeuwarden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot enmet het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. L.M. Praamstra en mr. M.E. Joha, rechters, bijgestaan door mr. L.F. Beitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 september 2022.