ECLI:NL:RBNNE:2022:3538

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
LEE 22/3050 en LEE 22/3063
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om voorlopige voorziening bij woningsluiting wegens drugsoverlast

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 4 oktober 2022, zijn de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen in de zaken LEE 22/3050 en LEE 22/3063. De verzoekers, ouders en hun zoon, waren in beroep tegen de sluiting van hun woning door de burgemeester van Midden-Groningen, die was ingesteld op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De sluiting was het gevolg van een doorzoeking op 7 juli 2022, waarbij aanzienlijke hoeveelheden hard- en softdrugs, wapens en contant geld werden aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat er sprake was van een ernstig geval, waarbij de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De voorzieningenrechter weegt de noodzaak van de sluiting af tegen de evenredigheid ervan. De verzoekers voerden aan dat de sluiting onevenredige gevolgen had voor hun medische situatie en financiële omstandigheden, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om van sluiting af te zien. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeken om voorlopige voorzieningen moesten worden afgewezen, en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/3050 en LEE 22/3063

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 oktober 2022 in de zaken tussen

[naam en naam] , verzoekers in LEE 22/3050

(gemachtigde: mr. W.G. ten Have),

[naam] , verzoeker in LEE 22/3063

(gemachtigde: mr. R.A. Bruintjes),
en

de burgemeester van de gemeente Midden-Groningen (verweerder)

(gemachtigde: P. Contermans).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: Stichting Lefier uit [plaats] (verhuurder)
(gemachtigde: mr. I. van Ast).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorziening van verzoekers tegen de sluiting van de woning aan [adres] .
Met het bestreden besluit van 7 september 2022, waarvan een afschrift naar verzoekers en verzoeker is gezonden, heeft verweerder de woning aan [adres] gesloten met ingang van 21 september 2022 om 10:00 uur, voor een periode van drie maanden. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
De verhuurder van de woning is in de gelegenheid gesteld om aan het geding deel te nemen. Zij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en heeft een schriftelijke uiteenzetting van de zaak gegeven.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 22 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers met hun gemachtigden, de gemachtigde van verweerder vergezeld door [naam collega] en de gemachtigde van de verhuurder vergezeld door [naam medewerker verhuurder] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Overwegingen

De voorzieningenrechter duidt verzoekers in LEE 22/3050 hierna als: de ouders.
De voorzieningenrechter duidt verzoeker in LEE 22/3063 hierna als: de zoon.
Gezamenlijk worden zij geduid als: verzoekers.
Omdat verzoekers thans nog woonachtig zijn in de betreffende woning, of in ieder geval daar ingeschreven staan, gaat de voorzieningenrechter uit van voldoende spoedeisend belang.
Desgevraagd heeft verweerder de werking van het primaire besluit geschorst tot een week na de uitspraak van de voorzieningenrechter, met dien verstande dat de schorsing in ieder geval doorloopt tot 5 oktober 2022.
Vanwege een onderzoek naar dealen / bezit van verdovende middelen, waarin de zoon één van de verdachten was, heeft er op 7 juli 2022 een doorzoeking van de woning aan [adres] plaatsgevonden. Daarbij is onder meer aangetroffen: 15,68 gram harddrugs, 13,36 gram softdrugs, een semiautomatisch gaspistool (Umarex, P99), 6 nitraten, sieraden en tassen (merken Rolex en Louis Vuitton), een mes onder het matras van een tweepersoonsbed, een samoeraizwaard, munitie (centraal vuur knalpatroon: Geco, 9 mm, 6 stuks), 3 zakjes met 50 lege ponypacks (aangetroffen in een stofzuiger), 32 cilinders en een contant geldbedrag van in totaal € 2.500,- (aangetroffen onder het hoofdkussen van het bed van moeder dat in de woonkamer staat).
Gelet op hetgeen door de politie is aangetroffen in de woning van verzoekers heeft verweerder, op grond van artikel 13b van de Opiumwet, de bevoegdheid om over te gaan tot sluiting van de woning. Dat is ook niet in geschil. Wat partijen verdeeld houdt, is de vraag of verweerder in dit geval van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Ten aanzien van de noodzaak tot sluiting
In de eerste plaats dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
Onder verwijzing naar de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) - uitspraak van 28 augustus 2019, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder ECLI:NL:RVS:2019:2912 - overweegt de voorzieningenrechter dat bij de aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs in een woning, het in beginsel aannemelijk is dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid van de burgemeester bij een geringe overschrijding van deze hoeveelheden drugs dient te worden afgewogen of met een minder verstrekkende maatregel, zoals een waarschuwing, kan worden volstaan, dan wel of sluiting als reparatoire maatregel is aangewezen ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. In dat kader is ook van belang de soort drugs die in een woning is aangetroffen. Weliswaar is in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, doch dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning kan in ieder geval als een ernstig geval in deze zin worden aangemerkt. In beginsel zal bij een handelshoeveelheid harddrugs de noodzaak om tot sluiting over te gaan dan ook groter zijn dan bij softdrugs. Die noodzaak zal in beginsel ook groter zijn in geval van recidive. Ook zal die noodzaak groter zijn als de betrokken woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt, omdat een zichtbare sluiting van dergelijke woningen door de burgemeester voor bij die woningen betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die woningen.
Gelet op onder meer bovenstaande jurisprudentie ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om verweerders beleid, op grond waarvan in het geval van een aangetroffen handelshoeveelheid harddrugs meteen kan worden overgegaan tot een sluiting van de woning, in strijd te achten met de Opiumwet zoals door de ouders wordt betoogd. Deze grond slaagt niet.
Volgens verzoekers was er geen sprake van handel en daardoor geen noodzaak tot het sluiten van de woning. De voorzieningenrechter overweegt dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstelkarakter van de maatregel minder groot kan maken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRvS, ECLI:NL:RVS:2022:285). Feitelijke handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen op grond van politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen, of het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, een grote hoeveelheid contant geld en wapens (zie ook de overzichtsuitspraak van de AbRvS, ECLI:NL:RVS:2019:2912).
De voorzieningenrechter overweegt dat er in dit geval een handelshoeveelheid soft- en harddrugs is aangetroffen in de woning. Ook zijn er attributen aangetroffen die te relateren zijn aan drugshandel, waaronder: gripzakjes, ponypacks (verstopt in een stofzuiger), verschillende wapens (al dan niet verboden op grond van de Wet wapens en munitie), munitie en een grote hoeveelheid contant geld. Reeds hierom acht de voorzieningenrechter dat handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen, zelfs al is er gelet op de gedingstukken geen ‘loop’ geconstateerd. De enkele stelling van de verhuurder dat van ‘loop’ sprake is, acht de voorzieningenrechter onvoldoende om die conclusie te kunnen dragen. De voorzieningenrechter acht verder van belang dat de woning kennelijk is doorzocht in het kader van een groter onderzoek naar dealen in en bezit van verdovende middelen op verschillende adressen in dezelfde omgeving. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontstaat het beeld dat de woning is gelegen in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk. Alles in samenhang bezien vindt de voorzieningenrechter het standpunt van verzoeker(s), dat er geen sprake is van handel en / of dat de drugs enkel voor eigen gebruik door de zoon zouden zijn, niet overtuigend. Voor zover verzoekers wijzen op de normen die gehanteerd zouden worden in het strafrecht, en op grond waarvan er volgens hen geen indicatie is voor handel, overweegt de voorzieningenrechter dat het bestuursrecht een ander juridisch kader hanteert dan het strafrecht. Aan deze normen kan, wat daar overigens verder ook van zij, niet het gewicht worden gehecht dat verzoekers daaraan gehecht willen zien.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er in dit geval sprake is van een ernstig geval, waarbij sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
Ten aanzien van de evenredigheid
Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
De zoon is van mening dat er bijzondere omstandigheden zijn om van sluiting af te zien. De omstandigheden die hij in dat kader aanvoert hebben grotendeels betrekking op zijn ouders. Niet is gebleken van omstandigheden van de zoon zelf die maken dat van sluiting moet worden afgezien. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat zijn vriendin en hun tweeling niet op het adres van de woning staan ingeschreven in de Basisregistratie personen. Daarnaast heeft de zoon aangegeven per 1 oktober 2022 een ander huis te hebben gevonden. In de omstandigheden van de zoon ziet de voorzieningenrechter dan ook geen aanleiding om verweerders beslissing, om over te gaan tot sluiting van de woning, onevenredig te achten.
De ouders stellen dat zij om medische redenen de woning niet kunnen verlaten, dat de sluiting onevenredige gevolgen heeft voor hun uitkeringen / financiële situatie en dat zij geen weet hadden van de aanwezige drugs(attributen) van hun zoon. Ook zou verweerder niet hebben geïnformeerd naar vervangende woonruimte.
De voorzieningenrechter overweegt dat het moeten verlaten van de betreffende woning inherent is aan de sluiting. Dat levert in die zin geen bijzondere omstandigheid op.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat uit de gedingstukken valt af te leiden dat er medische omstandigheden spelen bij de ouders. Uit die stukken blijkt echter niet dat zij om medische redenen bijzonder gebonden zijn aan juist deze woning. Van aanpassingen van de woning om medische redenen is niet gebleken. Ook zijn er geen stukken die het standpunt dat één van de ouders weleens een delier krijgt en dan gaat dwalen door de wijk, waardoor zij aan de wijk waarin de betreffende woning gelegen is bijzonder is gebonden, objectief onderbouwen.
De verhuurder heeft de ouders vervangende woonruimte aangeboden voor de duur van de sluiting (drie maanden), waarbij zij kunnen kiezen uit twee woningen. Niet is gebleken dat de door de verhuurder aangeboden woningen niet (medisch) passend zouden zijn, mede gelet op dat in de huidige woning ook geen aanpassingen zijn gedaan. De afstand van de vervangende woonruimte tot de aangeboden woonruimte bedraagt 10 minuten rijden. Mede gelet op het feit dat verweerder de ingangsdatum van de sluiting heeft uitgesteld tot in ieder geval 5 oktober 2022, en indien ná die datum uitspraak wordt gedaan tot een week na de uitspraak van de voorzieningenrechter, valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in te zien dat een adreswijziging van de ouders naar één van de aangeboden woningen zou leiden tot een onmogelijkheid om daar thuiszorg te ontvangen. Namens verweerder is tevens aangegeven dat hij de ouders zal ondersteunen bij het vinden van een woning die zij na afloop van de drie maanden sluiting kunnen betrekken. Wat betreft deze aspecten is van onevenredigheid, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, geen sprake.
Dat de ouders (een) uitkering(en) ontvangen en in de schuldsanering zitten, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die de woningsluiting onevenredig maken. Niet valt in te zien dat zij op hun nieuwe adres hun uitkeringen en financiële trajecten niet langer kunnen voortzetten.
Omdat de ouders de huurders zijn van de woning wordt van hen bovendien verwacht dat zij zich tot op zekere hoogte informeren over het gebruik dat van hun woning wordt gemaakt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat zij op de hoogte hadden kunnen zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs(attributen). Hun medische omstandigheden maken dat niet anders. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan dan ook niet gezegd worden dat bij de ouders iedere verwijtbaarheid ontbreekt en dat daarom sluiting van de woning voor hen onevenredig moet worden geacht.
Concluderend ziet de voorzieningenrechter in het door verzoekers gestelde vooralsnog geen aanleiding om verweerders besluit onevenredig te achten. Er is door verweerder rekening gehouden met de door verzoekers aangekaarte belangen om de woning te kunnen blijven bewonen. De voorzieningenrechter acht de wijze waarop verweerder deze belangen heeft afgewogen niet op voorhand onjuist of onnavolgbaar.

Conclusie en gevolgen

Gelet op het voorgaande verwacht de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit stand zullen houden in bezwaar. Er is daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken daarom af.
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems-Keekstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.D.C. van der Ven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.