hij op of omstreeks 24 augustus 2019 te Emmen, opzettelijk, [slachtoffer] , in het openbaar bij geschrift of afbeelding heeft beledigd, door op de website speurders.nl een advertentie te plaatsen met de naam "Geile [slachtoffer] " en/of de tekst "Heej lekkerding, Leuk dat je kijkt naar Mn profiel, Mn kutje is zoo nat dat ik hard genomen wil worden. Ik doe zowel met cndm als zonder cndm extra bijbetalen" en/of (daarbij) het telefoonnummer en/of (een) foto('s) van die [slachtoffer] (waarop tevens het gezicht van die [slachtoffer] zichtbaar was); 3.
hij op of omstreeks 3 december 2019 te Hoogeveen, een mobiele telefoon (merk Apple XS 10), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 december 2019 te Hoogeveen, een ander, te weten [slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten de afgifte van 600,- euro, immers heeft hij, verdachte, de mobiele telefoon van die voornoemde [slachtoffer] meegenomen en/of (vervolgens) tegen die [slachtoffer] gezegd dat zij haar telefoon terug zou krijgen indien ze hem, verdachte, 600,- euro zou betalen.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2 en 3 primair, waarbij ten aanzien van feit 1 sprake is van seksuele uitbuiting in vereniging met toepassing van de dwangmiddelen geweld, misbruik van een kwetsbare positie en misleiding.
De officier van justitie acht de feiten te bewijzen op grond van de aangifte en nadere verklaringen van [slachtoffer] (verder: [slachtoffer] ) die worden ondersteund door meerdere getuigenverklaringen, verklaringen van medeverdachten en processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot, onder meer, onderzoeken naar Whatsappgesprekken tussen [slachtoffer] en verdachte, geplaatste seksadvertenties van [slachtoffer] en geboekte hotelovernachtingen door verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe - samengevat - aangevoerd dat de door de officier van justitie bedoelde getuigenverklaringen alle als de-audituverklaringen afkomstig zijn uit één bron, te weten [slachtoffer] . Dit betekent dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring van de feiten te komen. Specifiek ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman gesteld dat met het plaatsen van de gewraakte advertentie geen sprake is van belediging, omdat de tekst die in deze advertentie is gebruikt, een gebruikelijke tekst in dergelijke advertenties is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde de in de bijlage bij dit vonnis opgenomen en zakelijk weergegeven bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten.
Daarbij is ieder bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Feit 2
De rechtbank overweegt allereerst ten aanzien van feit 2 als volgt.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, af dat het verdachte is geweest die de seksadvertentie van [slachtoffer] op 24 augustus 2019 op de website Speurders.nl heeft geplaatst. Verdachte heeft het feit ontkend, maar uit onderzoek is gebleken dat deze advertentie is geplaatst vanaf het IP-adres van verdachte en zijn gezin.
1
Verder heeft [slachtoffer] een Whatsappgesprek gevoerd met een persoon met het telefoonnummer +
[telefoonnummer] , die in dat gesprek zijn excuus aanbiedt voor het plaatsen van bedoelde advertentie.
2[slachtoffer] heeft verklaard dat deze persoon verdachte moet zijn geweest omdat deze persoon details kent van wat er zich tussen hen heeft afgespeeld. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan het beoordelingsvermogen van [slachtoffer] in deze, omdat de advertentie ook vanaf het IP-adres van verdachte is geplaatst.
Gelet op deze combinatie van bewijsmiddelen gaat de rechtbank niet mee in de verklaring van verdachte ter terechtzitting, dat veel mensen over hun wificode beschikten en het dus ook iemand anders geweest kan zijn die zich aan dit feit schuldig heeft gemaakt.
De rechtbank acht het plaatsen van de advertentie met het gezicht van aangeefster herkenbaar in beeld en met vermelding van haar telefoonnummer, naar zijn aard beledigend. Verdachte heeft – mede gelet op de inhoud van de whatsapp-conversatie – naar het oordeel van de rechtbank kennelijk met geen ander doel gehandeld dan [slachtoffer] in haar eer en goede naam aan te randen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman op dit punt en acht het feit bewezen.
Feit 1
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 1 als volgt.
Het bewijs in deze zaak
Volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de
bewezenverklaring als geheel en vereist niet dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund. Voorts strekt de bepaling ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De aangifte en nadere verklaringen van [slachtoffer]
3houden – samengevat – het volgende in.
[slachtoffer] heeft begin 2017 verdachte leren kennen via een gezamenlijke vriend in België bij wie zij op dat moment verbleef. Zij had een problematische en onveilige jeugd achter de rug, waarin zij van haar twaalfde tot achttiende jaar in meerdere instellingen heeft verbleven. Zij had schulden en beschikte niet over een familie op wie zij voor hulp terug kon vallen. Verdachte was van haar situatie op de hoogte en gaf aan dat hij haar wilde helpen. Verdachte heeft haar vervolgens ondergebracht bij een man, genaamd [naam 1] , in Rhenen. In ruil voor dat onderdak moest [slachtoffer] een schijnhuwelijk met [naam 1] aangaan en moest zij [naam 1] van verdachte zijn zin geven als hij met haar naar bed wilde. In ruil daarvoor zou zij alles krijgen wat ze wilde. Nadat [slachtoffer] weigerde nog vaker met deze [naam 1] naar bed te gaan mocht ze daar niet langer verblijven en heeft verdachte haar naar Hoogeveen gebracht waar zij bij [naam 2] kon wonen.
Vanaf dat moment begon verdachte haar (weer) te wijzen op de voordelen van het werken in de prostitutie en haar daarover uitleg te geven. [slachtoffer] heeft daarop besloten om met verdachte “in zee te gaan”. Zij was inmiddels verliefd op hem en verkeerde in de veronderstelling dat zij samen een liefdesrelatie hadden en zij hoopte op een gezamenlijke toekomst met hem. Zij stond daarom aanvankelijk haar verdiensten uit de prostitutie vrijwillig aan hem af omdat zij niet wist waar ze het geld moest laten en hem vertrouwde en dacht dat hij het bewaarde voor hen samen. Al gauw ontstond daarop een situatie waarin zij onder druk van verdachte prostitutiewerkzaamheden moest verrichten en haar verdiensten daaruit aan hem moest afstaan. Eén en ander vond plaats zoals omschreven onder de feitelijke gedragingen onder B van de tenlastelegging. Geweld en het uiten van grove beledigingen werden daarbij door verdachte niet geschuwd als hij boos op haar was omdat zij bijvoorbeeld geen zin had om te werken. Pas toen zij erachter kwam dat verdachte een vriendin en kind had en zij zich realiseerde dat haar gevoelens voor hem niet wederzijds waren, kon ze het opbrengen met hem te breken.
De rechtbank overweegt dat uit de aangifte een beeld naar voren komt van een ongelijkwaardige en gewelddadige relatie waarin verdachte [slachtoffer] voor eigen gewin als prostituee liet werken en waarin [slachtoffer] door haar verliefdheid op hem, in combinatie met haar kwetsbaarheid en beïnvloedbaarheid, emotioneel onder controle van verdachte stond en zich niet aan zijn wil en invloedssfeer kon onttrekken. Dit beeld vindt ondersteuning in de verklaringen van de volgende getuigen.
[naam 2] heeft verklaard
4: “
[slachtoffer] is zachtaardig, te goed gelovig, beïnvloedbaar en daardoor naïef” (..) Ze werd vaak gebeld door haar vriend in die tijd dat ze bij ons woonde. Dan had hij weer geld nodig en dan moest zij werken in de prostitutie. (..) Ze had toen blauwe plekken en een bloedlip.(..) [slachtoffer] had eigenlijk oogkleppen op voor hem. [slachtoffer] was verliefd op hem. Hij was in eerste instantie ook wel verliefd op haar, maar dat ging als snel over op de prostitutie. (..)”Op de vraag wie deze ex-vriend van [slachtoffer] is, antwoordt zij:
“Ik weet dat hij [verdachte] als voornaam heeft.”
[medeverdachte] heeft verklaard
5: “
Ze was helemaal verliefd op [verdachte] , ze was helemaal gehersenspoeld door hem.(..) Ze was helemaal geobsedeerd door hem. Hoe slecht hij ook was ze ging terug.”Op de vraag “hoe weet je dat ze ruzie hadden”, antwoordt hij:
“Dan praatte ze stressend, had ze een blauwe plek op haar arm”.
[naam 3] heeft verklaard
6: “
Hij heeft dat hele meisje kapot gemaakt. Hij heeft haar in dat wereldje gebracht. [slachtoffer] was helemaal niet van dat wereldje. [slachtoffer] had problemen en hij heeft daar gebruik van gemaakt. (..) Dat [verdachte] , [slachtoffer] helemaal ging ompraten. Hij zag haar als zwakke schakel”.
De rechtbank merkt op dat [naam 3] niet uitsluitend uit eigen waarneming heeft verklaard, maar deze informatie onder meer heeft verkregen van [medeverdachte] . Omdat [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode bij verdachte in huis heeft gewoond en [slachtoffer] naar eigen zeggen ook naar seksafspraken heeft vervoerd ziet de rechtbank zijn waarnemingen, die terugkomen in de verklaring van [naam 3] , redengevend voor het bewijs.
Verdachte heeft zelf verklaard:
7“Ze werd langzamerhand verliefd op mij. (..) Ze spoort niet, psychisch is ze niet goed. Het staat op haar kont. Ik denk als je tegen haar zegt: “spring van 30 hoog’’, dat ze dat dan ook doet.”
De rechtbank merkt op dat verdachte met deze verklaring, de aangifte en vorige getuigenverklaring ondersteunt voor wat betreft de gevoelens van [slachtoffer] voor hem. Op grond van de verklaring daarnaast van verdachte ter terechtzitting, dat hij met [slachtoffer] naar bed is geweest, acht de rechtbank de gedraging onder het eerste gedachtestreepje onder B, dat hij een (liefdes)relatie met haar heeft onderhouden, bewezen.
Over het moeten werken, het afdragen van geld aan verdachte en het idee van [slachtoffer] dat zij samen met verdachte een toekomst had, vindt de aangifte steun in voornoemde verklaring van [naam
2] , die daarover als volgt heeft verklaard4:
“ze werd vaak gebeld door haar vriend(de rechtbank begrijpt: verdachte)
in die tijd dat ze bij ons woonde. Dan had hij weer geld nodig en dan moest zij werken in de prostitutie. [slachtoffer] dacht dan dat het geld dat ze verdiende voor het nieuwe huisje was voor haar en haar ex-vriend.“ Op de vraag hoe vaak [slachtoffer] gebeld werd voor prostitutiewerk, antwoordt zij: “
ik denk ongeveer 30 keer per dag”Op de vraag wie haar dan belde, antwoordt zij: “
Haar ex-vriend maar ook klanten denk ik.”
Over het plaatsen van seksadvertenties op de website www.speurders.nl wordt de aangifte deels ondersteund door de bevindingen met betrekking tot feit 2, waarbij is komen vast te staan dat verdachte eenmaal een seksadvertentie van [slachtoffer] op www.Speurders.nl. heeft geplaatst. De opmaak, stijl en gegevens in deze advertentie komen overeen met eerder geplaatste advertenties.
Tegenover deze verklaringen staat de ontkennende verklaring van verdachte. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte op de verschillende aantijgingen steeds niet anders heeft gereageerd dan met een simpele ontkenning, zonder verdere uitleg. Op sommige punten verklaart hij aantoonbaar onjuist, kennelijk om de waarheid te bemantelen. Zo heeft verdachte tegenover de politie verklaard dat hij geen [naam 1] kent.
8terwijl uit financieel onderzoek is gebleken dat verdachte op 28 februari 2017 een geldbedrag naar de bankrekening van deze [naam 1] heeft overgemaakt.
9Dit roept, gelet op de verklaring van aangeefster over het verband tussen verdachte en [naam 1] in relatie tot de aanvang van de uitbuiting de nodige vragen op, waarop verdachte geen bevredigend antwoord heeft gegeven.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, nadat hij [slachtoffer] na haar verblijf in België in Hoogeveen heeft afgezet, geen enkel contact meer met haar heeft gehad. Deze verklaring wordt weerlegd door de overige bewijsmiddelen en is bovendien strijdig met zijn eerdere verklaring tegenover de politie dat hij [slachtoffer] nadien meermalen met de auto heeft vervoerd van en naar Emmen. Ook hetgeen [naam 2] heeft verklaard over het steeds bellen door verdachte van [slachtoffer] in de tijd dat [slachtoffer] bij haar in huis woonde, maakt dat de rechtbank deze verklaring van verdachte als ongeloofwaardig terzijde schuift.
Het betoog van de raadsman van verdachte, waarin deze een alternatief scenario schetst waarbij sprake is geweest van een oprechte liefdesrelatie zonder dwang tussen verdachte en [slachtoffer] , kan niet leiden tot een andere conclusie omtrent het tenlastegelegde, alleen al omdat verdachte zelf het bestaan van zo’n liefdesrelatie steeds stellig heeft ontkend.
De rechtbank acht op grond van de aangifte, die voor wat betreft de daarin geschetste context van de situatie waarin [slachtoffer] zich ten opzichte van verdachte bevond, en ook op onderdelen concreet door getuigenverklaringen wordt ondersteund, de feitelijke gedragingen zoals ten laste gelegd onder de verschillende gedachtestreepjes, onder B, bewezen, met uitzondering van het verzoeken door verdachte aan [slachtoffer] om een tatoeage met zijn bijnaam op haar lichaam te laten zetten. Van een dergelijk verzoek is uit de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende gebleken. De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, Sv.
De rechtbank leidt uit deze bewezenverklaarde feitelijke gedragingen af dat sprake is geweest van mensenhandel als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4, 6 en 9 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), waarbij door verdachte met gebruikmaking van de dwangmiddelen geweld, dreiging met een andere feitelijkheid, misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht is gehandeld ten opzichte van [slachtoffer] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Dwangmiddelen
Geweld
Met betrekking tot het dwangmiddel geweld leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat verdachte [slachtoffer] meerdere keren heeft geslagen omdat hij dan boos op haar was. Gelet op de context waarin het geweld heeft plaatsgevonden, te weten in een gewelddadige relatie waarin [slachtoffer] zich naar de wensen van verdachte moest voegen en geld in het laadje moest brengen, ziet de rechtbank de toepassing ervan in direct verband staan met de prostitutiewerkzaamheden en het afdragen van verdiensten daarvan door [slachtoffer] aan verdachte. De rechtbank is van oordeel dat het geweld door verdachte werd gebruikt als instrument om zijn wil aan haar op te leggen en dat sprake is van geweld als dwangmiddel in de zin van voornoemde bepaling.
Dreiging met een andere feitelijkheid
Van dreiging met een andere feitelijkheid was sprake door tegen [slachtoffer] te zeggen dat zij strafbaar was omdat zij als prostituee werkte. Daardoor werd door verdachte voorkomen dat [slachtoffer] naar de politie zou stappen en bleef zij in zijn invloedssfeer verkeren en geld voor hem verdienen.
Misbruik van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht wordt verondersteld aanwezig te zijn als, kort gezegd, in het geval van seksuele uitbuiting, het slachtoffer in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden van een mondige prostituee in Nederland. Een dergelijke situatie wordt aangeduid als uitbuitingssituatie. Met het misbruik maken van een kwetsbare positie wordt gedoeld op een situatie waarin de betrokkene geen reële of aanvaardbare keuze heeft anders dan het misbruik te ondergaan.
Deze situaties overlappen elkaar grotendeels. Uit jurisprudentie volgt dat beide situaties ruim worden uitgelegd. Beoogd wordt een ruime bescherming te bieden aan slachtoffers. Allerlei omstandigheden kunnen hierbij een rol spelen. Te denken valt aan de financiële, psychische en sociale situatie waarin het slachtoffer zich bevindt.
[slachtoffer] was twintig jaar toen zij de zes jaar oudere verdachte leerde kennen. Zij had een problematische en onveilige jeugd achter de rug en had vanaf haar twaalfde tot achttiende jaar in meerdere instellingen gezeten. Zij had schulden en geen familie waarbij zij met haar problemen op terug kon vallen. Verdachte was van deze situatie op de hoogte en heeft zich over haar “ontfermd”. [slachtoffer] werd verliefd op hem en de rechtbank stelt zich voor dat zijn aandacht en getoonde betrokkenheid haar zeer welkom waren. Onder die omstandigheden heeft verdachte misbruik van haar kwetsbare positie gemaakt. De rechtbank ziet daarbij het onderbrengen van [slachtoffer] bij [naam 1] - met wie zij als tegenprestatie voor onderdak onder meer seks moest hebben - als een eerste stap van verdachte in het proces van het haar voor eigen gewin, in de wereld van de prostitutie te brengen. Door haar beïnvloedbaarheid in combinatie met haar gevoelens van verliefdheid voor verdachte was zij niet in staat zich aan zijn invloedssfeer te onttrekken en had zij geen andere keuze dan het misbruik te ondergaan.
Handelingen
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte de handelingen heeft verricht zoals opgenomen in de bewezenverklaring.
(Oogmerk van) uitbuiting
Nu naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat [slachtoffer] er met toepassing van voornoemde dwangmiddelen door verdachte toe is gebracht om zich te prostitueren en verdachte hier financieel voordeel uit heeft gehaald, is de rechtbank van oordeel dat verdachte haar heeft uitgebuit.
Dat verdachte daadwerkelijk handelde met het oogmerk van uitbuiting, vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit hetgeen reeds ten aanzien van de dwangmiddelen is overwogen.
Het op deze wijze financieel voordeel behalen uit werkzaamheden die door een ander onder deze omstandigheden in de prostitutie worden verricht terwijl er sprake is van dwang, zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, leidt tot uitbuiting als bedoeld in artikel 273f Sr.
Het verweer van de raadsman wordt op alle onderdelen verworpen.
Geen medeplegen
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte ook andere personen heeft ingeschakeld bij de uitbuiting van [slachtoffer] . Het gaat dan in ieder geval om het vervoer naar de werkplek. Naar het oordeel van de rechtbank is echter onvoldoende komen vast te staan dat de bijdrage van deze personen aan het feit zodanig is geweest dat van medeplegen kan worden gesproken. Verdachte zal daarom van het ten laste gelegde medeplegen worden vrijgesproken
Feit 3, primair
De rechtbank acht diefstal van de telefoon bewezen op grond van de opgenomen bewijsmiddelen
10in onderling verband en samenhang bezien. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, op het moment dat hij de telefoon van [slachtoffer] afnam, handelde met het oogmerk om als heer en meester over de telefoon te beschikken, en daarmee van wederrechtelijke toe-eigening. Dat zij haar telefoon daarna voor € 600,- kon terugkrijgen doet daaraan niet af.