Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18/206342-20 en het ten laste gelegde onder parketnummer 18/246520-20 tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel ex art. 38v van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het ten laste gelegde onder parketnummer 18/186288-20.
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde belaging onder parketnummer 18/206342-20 heeft de officier van justitie aangevoerd dat op basis van de aangifte, de aanvullende verklaring van aangeefster, de verklaring van de dochter van aangeefster, het proces-verbaal van aanhouding en de verklaring van de verdachte zelf, bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan stalking zoals ten laste gelegd onder de eerste drie gedachtestreepjes in de tenlastelegging. Van de laatste twee gedachtestreepjes, het dreigen met besmetting met het coronavirus en het bezorgen van dwangsommen, heeft de officier gevorderd om die weg te strepen omdat die niet kunnen bijdragen aan het bewijs voor belaging.
Ten aanzien van parketnummer 18/246520-20 heeft de officier aangevoerd dat verdachte al voor 1 oktober 2020 op de hoogte was van het omgevingsverbod en dus op 1 oktober wederrechtelijk bij de woning aanwezig was.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan integraal zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Huisvredebreuk onder parketnummer 18/186288-20
Ten aanzien van de gestelde huisvredebreuk op 18 juli 2020 stelt de rechtbank vast dat wat betreft de opsomming van de gedragingen van verdachte op die dag, de aangifte in deze zaak niet correspondeert met de aangifte in het stalkingdossier onder parketnummer 18/206342-20. De rechtbank acht met de officier van justitie en de verdediging niet bewezen dat verdachte zich wederrechtelijk in de woning of op het erf bevond zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
Huisvredebreuk onder parketnummer18/246520-20
Ten aanzien van de tenlastegelegde huisvredebreuk op 1 oktober 2020 geldt dat het omgevingsverbod dat verdachte is opgelegd bij vonnis van de kort gedingrechter van
25 september 2020 niet aan hem in persoon is betekend, maar dat betekening heeft plaatsgevonden via publicatie in de Staatscourant op 1 oktober 2020. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van verdachte dat hij niet wist van voornoemde publicatie. Wetenschap van de publicatie in de Staatscourant is op zichzelf beschouwd geen voorwaarde voor een bewezenverklaring, maar nu de datum van publicatie samenvalt met de gestelde pleegdatum is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte zich op die datum wederrechtelijk in het pand danwel op het erf bevond. Verdachte zal daarom ook van dit feit worden vrijgesproken.
Stalking onder parketnummer18/206342-20
In de aanloop naar de tenlastegelegde periode waarin de belaging zou hebben plaatsgevonden hebben verdachte en de aangevers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] vele civiele procedures gevoerd. Deze procedures betroffen onder andere de vraag welke delen van het pand behoren bij het door [benadeelde partij 1] van verdachte gehuurde gedeelte en welke delen van de tuin daarbij horen. Ondanks al deze procedures bleef er tussen partijen verschil in opvatting bestaan over welke delen bij het gehuurde gedeelte horen en welk deel/welke delen verdachte mag gebruiken, bijvoorbeeld om het bij hem in gebruik zijnde bedrijfsgedeelte te bereiken. Ook bij de rechtbank rezen er op dat punt vragen en bleef er onduidelijkheid bestaan over de interpretatie van de verschillende civiele vonnissen, meer in het bijzonder over welk gedeelte van de tuin tot het door [benadeelde partij 1] gehuurde behoort. Naar het oordeel van de rechtbank is het begrip achtertuin in het onderhavige geval te weinig specifiek en lijkt dit haaks te staan op ‘de tuin rondom’ waarover in weer een ander civiel vonnis wordt gesproken.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat beide partijen, verdachte enerzijds en [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] anderzijds, over en weer elkaar hebben bespied en gefilmd. Beide partijen stellen dit te hebben gedaan ter controle op de naleving van de civiele vonnissen en ter vaststelling van eventuele overtredingen.
Gezien bovenstaande, de grote verwevenheid tussen de gevoerde civiele procedures en de ten laste gelegde gedragingen, kan de rechtbank onvoldoende vaststellen dat er sprake is geweest van wederrechtelijke gedragingen door verdachte, waardoor verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde belaging.