ECLI:NL:RBNNE:2022:3505

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
18/206342-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak van belaging en huisvredebreuken door verwevenheid met civiele procedures

Op 3 oktober 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van belaging en huisvredebreuken. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de ten laste gelegde feiten, die zich zouden hebben voorgedaan tussen 14 mei 2020 en 11 augustus 2020 in Groningen. De verdachte was bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.T. Huisman, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. B. Rademacher. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een grote verwevenheid was tussen de civiele procedures die tussen de partijen liepen en de strafrechtelijke beschuldigingen. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte wederrechtelijke gedragingen had gepleegd, wat leidde tot een integrale vrijspraak van de belaging en huisvredebreuken. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 1], tot schadevergoeding afgewezen, omdat het feit niet bewezen was. De rechtbank heeft bepaald dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/206342-20
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/186288-20 en 18/246520-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 oktober 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1955 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 september 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.T. Huisman, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Rademacher.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 18/206342-20:
hij in of omstreeks de periode van 14 mei 2020 tot en met 11 augustus 2020 in de gemeente Groningen, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde partij 1] en/of haar vriend/partner ([benadeelde partij 2]) en/of haar dochter ([benadeelde partij 3]), door (telkens) hinderlijk/ongewenst
  • in de (gehuurde) achtertuin van die [benadeelde partij 1] te komen en/of planten uit die tuin teverwijderen en/of te vernielen, en/of
  • foto's en/of video's/filmpjes van die [benadeelde partij 1] en/of haar vriend/partner en/of haardochter te maken en/of van haar (gehuurde) tuin en/of woning, althans leefomgeving, en/of - die [benadeelde partij 1] en/of haar vriend/partner en/of haar dochter (vanuit zijn bedrijfsruimte en/of de omgeving) te bespieden en/of in de gaten te houden, en/of
  • die [benadeelde partij 2], de vriend/partner van die [benadeelde partij 1] (weg) te duwen en/of(daarna) tegen hem te zeggen: "ik ben al drie keer besmet geweest met het nieuwe coronavirus en probeer jou te doden door jou besmetten", althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking, en/of
  • dwangsommen, rekeningen, en/of sommaties en dergelijke bij die [benadeelde partij 1] (laten) bezorgen,
met het oogmerk die [benadeelde partij 1] en/of haar vriend/partner en/of haar dochter, te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 14 mei 2020 tot en met 11 augustus 2020 in de gemeente Groningen, meermalen, althans eenmaal (telkens) in de woning, het besloten lokaal en/of het besloten erf, [straatnaam] bij een ander, te weten bij [benadeelde partij 1], althans bij een ander of
anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen; EN
hij in of omstreeks de periode van 14 mei 2020 tot en met 11 augustus 2020 in de gemeente Groningen, meermalen, althans eenmaal (telkens) in de woning, het besloten lokaal en/of het besloten erf, [straatnaam] bij [benadeelde partij 1], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
in de zaak met parketnummer 18/186288-20:
hij op of omstreeks 18 juli 2020 te Groningen in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, gelegen aan/nabij [straatnaam] bij [benadeelde partij 1], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
in de zaak met parketnummer 18/246520-20:
hij op of omstreeks 1 oktober 2020 te Groningen, in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, [straatnaam] bij [benadeelde partij 2], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Namens verdachte is betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Hij heeft daarbij verwezen naar de beslissing tot opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis waarin de rechter-commissaris opmerkt dat de inzet van het strafrecht bij een civiel conflict niet op zijn plaats is.
De officier van justitie acht zichzelf ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie slechts sprake kan zijn in uitzonderlijke gevallen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in dit geval geen aanleiding om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren, temeer nu het standpunt van de raadsman onvoldoende uitdrukkelijk onderbouwd is.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18/206342-20 en het ten laste gelegde onder parketnummer 18/246520-20 tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel ex art. 38v van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het ten laste gelegde onder parketnummer 18/186288-20.
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde belaging onder parketnummer 18/206342-20 heeft de officier van justitie aangevoerd dat op basis van de aangifte, de aanvullende verklaring van aangeefster, de verklaring van de dochter van aangeefster, het proces-verbaal van aanhouding en de verklaring van de verdachte zelf, bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan stalking zoals ten laste gelegd onder de eerste drie gedachtestreepjes in de tenlastelegging. Van de laatste twee gedachtestreepjes, het dreigen met besmetting met het coronavirus en het bezorgen van dwangsommen, heeft de officier gevorderd om die weg te strepen omdat die niet kunnen bijdragen aan het bewijs voor belaging.
Ten aanzien van parketnummer 18/246520-20 heeft de officier aangevoerd dat verdachte al voor 1 oktober 2020 op de hoogte was van het omgevingsverbod en dus op 1 oktober wederrechtelijk bij de woning aanwezig was.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan integraal zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Huisvredebreuk onder parketnummer 18/186288-20
Ten aanzien van de gestelde huisvredebreuk op 18 juli 2020 stelt de rechtbank vast dat wat betreft de opsomming van de gedragingen van verdachte op die dag, de aangifte in deze zaak niet correspondeert met de aangifte in het stalkingdossier onder parketnummer 18/206342-20. De rechtbank acht met de officier van justitie en de verdediging niet bewezen dat verdachte zich wederrechtelijk in de woning of op het erf bevond zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
Huisvredebreuk onder parketnummer18/246520-20
Ten aanzien van de tenlastegelegde huisvredebreuk op 1 oktober 2020 geldt dat het omgevingsverbod dat verdachte is opgelegd bij vonnis van de kort gedingrechter van
25 september 2020 niet aan hem in persoon is betekend, maar dat betekening heeft plaatsgevonden via publicatie in de Staatscourant op 1 oktober 2020. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van verdachte dat hij niet wist van voornoemde publicatie. Wetenschap van de publicatie in de Staatscourant is op zichzelf beschouwd geen voorwaarde voor een bewezenverklaring, maar nu de datum van publicatie samenvalt met de gestelde pleegdatum is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte zich op die datum wederrechtelijk in het pand danwel op het erf bevond. Verdachte zal daarom ook van dit feit worden vrijgesproken.
Stalking onder parketnummer18/206342-20
In de aanloop naar de tenlastegelegde periode waarin de belaging zou hebben plaatsgevonden hebben verdachte en de aangevers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] vele civiele procedures gevoerd. Deze procedures betroffen onder andere de vraag welke delen van het pand behoren bij het door [benadeelde partij 1] van verdachte gehuurde gedeelte en welke delen van de tuin daarbij horen. Ondanks al deze procedures bleef er tussen partijen verschil in opvatting bestaan over welke delen bij het gehuurde gedeelte horen en welk deel/welke delen verdachte mag gebruiken, bijvoorbeeld om het bij hem in gebruik zijnde bedrijfsgedeelte te bereiken. Ook bij de rechtbank rezen er op dat punt vragen en bleef er onduidelijkheid bestaan over de interpretatie van de verschillende civiele vonnissen, meer in het bijzonder over welk gedeelte van de tuin tot het door [benadeelde partij 1] gehuurde behoort. Naar het oordeel van de rechtbank is het begrip achtertuin in het onderhavige geval te weinig specifiek en lijkt dit haaks te staan op ‘de tuin rondom’ waarover in weer een ander civiel vonnis wordt gesproken.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat beide partijen, verdachte enerzijds en [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] anderzijds, over en weer elkaar hebben bespied en gefilmd. Beide partijen stellen dit te hebben gedaan ter controle op de naleving van de civiele vonnissen en ter vaststelling van eventuele overtredingen.
Gezien bovenstaande, de grote verwevenheid tussen de gevoerde civiele procedures en de ten laste gelegde gedragingen, kan de rechtbank onvoldoende vaststellen dat er sprake is geweest van wederrechtelijke gedragingen door verdachte, waardoor verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde belaging.

Benadeelde partij

[benadeelde partij 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 289,- ter vergoeding van materiële schade en € 1.250,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier
De officier heeft aangevoerd dat de vordering kan worden toegewezen. Met betrekking tot de hoogte van het immateriële gedeelte heeft de officier zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank omdat hij zich kan voorstellen dat er reden is om die vordering enigszins te matigen, bijvoorbeeld tot € 1.000,--.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder de parketnummers 18/206342-20, 18/186288-20 en 18/246520-20 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan integraal vrij.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 1]
Verklaart de vordering van [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [benadeelde partij 1] haar eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Edgar, voorzitter, mr. M.S. van der Kuijl en
mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. A. Bolding, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 oktober 2022.
Mrs. Edgar en Bolding zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.