Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met een proeftijd van drie jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat bij het bepalen van de straf rekening moet worden gehouden met de positieve ontwikkelingen die verdachte sinds het bewezenverklaarde heeft doorgemaakt. In het kader van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf is er reclasseringstoezicht. In het verleden is dergelijk toezicht nooit geslaagd als gevolg van drugsgebruik. Er is bij verdachte inmiddels echter sprake van een intrinsieke motivatie om te stoppen met het drugsgebruik. De EMDR-therapie heeft verdachte met goed gevolg afgerond. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou deze positieve ontwikkelingen doorkruisen. Dit acht de raadsman onwenselijk. Verdachte heeft daarnaast werk en doorloopt behandelingstrajecten. Verdachte moet in staat worden geacht om een taakstraf te verrichten, maar de raadsman heeft verzocht rekening te houden met de beperkte belastbaarheid van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Zoals uit hetgeen hiervoor met betrekking tot het bewezenverklaarde is overwogen, heeft de verdachte door te handelen als bewezenverklaard bevorderd dat er brand is gesticht in auto’s. Bij de brandstichtingen zijn meerdere auto’s verloren gegaan of beschadigd geraakt. Deze feiten hebben gevaarlijke situaties opgeleverd en hadden veel ernstiger kunnen aflopen. Door de bewezenverklaarde feiten zijn meerdere mensen en een woningcorporatie gedupeerd geraakt. De strafbare feiten hebben daarnaast in een woonwijk plaatsgevonden. Dergelijke strafbare feiten veroorzaken in de regel onrust en gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Dit rekent de rechtbank verdachte aan. In strafverzwarende zin houdt de rechtbank voorts rekening met de omstandigheid dat de brandstichtingen uit wraak zijn gepleegd.
De rechtbank houdt evenwel rekening met de omstandigheid dat verdachte niet degene is geweest die daadwerkelijk de branden heeft gesticht.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 juli 2022, op 11 februari 2021 onherroepelijk is veroordeeld voor onder meer overtreding van de Opiumwet. De rechtbank houdt daarom rekening met de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de rapportages van de reclassering. Ten tijde van het bewezenverklaarde was verdachte dagelijks onder invloed van verdovende middelen. Sindsdien heeft verdachte echter een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Van maart 2021 tot augustus 2021heeft verdachte in het Intramuraal Motivatie Centrum verbleven, waar hij aan zijn verslaving heeft gewerkt en verschillende therapieën, waaronder EMDR-therapie, heeft gevolgd. Verdachte is ontvankelijk voor de hulpverlening en is gemotiveerd voor de behandelingen. Inmiddels woont verdachte in een sociaal pension in Drachten en heeft hij een baan. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou deze positieve ontwikkelingen op negatieve wijze doorkruisen. Dit acht de rechtbank dan ook onwenselijk.
In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn (in beginsel twee jaar) te worden berecht. In dit geval is die redelijke termijn overschreden. Naar vaste rechtspraak moet overschrijding van de redelijke termijn in beginsel tot strafvermindering leiden. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met dit tijdsverloop.
De rechtbank acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis, passend en geboden. Om de ernst van de feiten te benadrukken en om verdachte ervan te weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen acht de rechtbank daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met een proeftijd van drie jaren passend en geboden.