ECLI:NL:RBNNE:2022:3495

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
185540
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding inzake wijziging school en inschrijving kinderen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 26 september 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die gezamenlijk ouders zijn van twee minderjarige kinderen. De man vorderde vervangende toestemming voor de inschrijving van de kinderen op zijn adres en op een andere school, omdat hij stelde dat hij een spoedeisend belang had bij deze vorderingen. De vrouw voerde verweer en betwistte het spoedeisend belang van de man, stellende dat de kinderrechter al een lijn had uitgezet die gevolgd moest worden en dat er geen dringende redenen waren voor de gevraagde voorzieningen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 september 2022 werd duidelijk dat de kinderen onder toezicht stonden van een gecertificeerde instelling (GI) en dat er al verschillende beschikkingen waren genomen door de kinderrechter met betrekking tot de omgang en verblijfplaats van de kinderen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van de man niet konden worden toegewezen, omdat de procedure van artikel 1:253a BW, die een grondige belangenafweging vereist, niet geschikt was voor een kort geding. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen noodzaak was om vooruitlopend op een bodemprocedure beslissingen te nemen die ingrijpend zouden zijn voor de kinderen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de man afgewezen, met de overweging dat hij de kinderen naar hun huidige school moet kunnen blijven brengen en dat er op korte termijn meer duidelijkheid zal komen over het opgroeiperspectief van de kinderen. De beslissing van de voorzieningenrechter werd genomen met inachtneming van de belangen van de kinderen en de bestaande juridische procedures.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
Kort-gedingnummer: C/17/185540 / KG ZA 22/156
vonnis van de voorzieningenrechter in het kort-geding d.d. 26 september 2022
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen: de man,
advocaat: mr. F. Hofstra, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. Robben, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de conceptdagvaarding, ontvangen op 29 augustus 2022;
- het exploot van betekening, ontvangen op 8 september 2022;
- een kopie van de betekende dagvaarding, ontvangen op 8 september 2022;
- twee brieven met bijlagen van de vrouw, ontvangen op 12 september 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 september 2022. Daarbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door mr. Hofstra;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Robben;
- [vertegenwoordiger van de GI], namens [de GI], hierna aan te duiden als: de GI (gecertificeerde instelling).
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Robben mede het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.2.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, die is geëindigd in [maand] [jaar].
2.3.
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] (hierna ook te noemen: [de minderjarige]);
- [de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] (hierna ook te noemen: [de minderjarige]).
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
2.4.
Bij beschikking van 13 januari 2019 zijn de kinderen door de kinderrechter onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is verlengd tot 13 augustus 2023.
2.5.
Bij beschikking van 13 januari 2021 heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en [de minderjarige] bepaald bij de vrouw.
2.6.
Bij beschikking van 24 maart 2021 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] en [de minderjarige] verleend in een voorziening voor netwerkpleegzorg, welke machtiging is verlengd tot 12 februari 2023. De kinderen verbleven van maandag tot maandag bij de pleegouders en in de oneven week verbleven zij aanvankelijk (conform de beschikking van 24 maart 2021) van maandag tot en met vrijdag bij de moeder en van zaterdag tot maandag bij de vader. Vanaf 22 januari 2022 is de omgang met de ouders uitgebreid in het kader van een door [een hulpverlenende instantie] uitgevoerd perspectiefonderzoek.
2.7.
Bij beschikking van 27 juli 2022 heeft de kinderrechter de bij de beschikking van 24 maart 2021 vastgestelde omgangsregeling voor wat betreft de omgang met de vrouw voor de duur van vier weken geschorst en bepaald dat de GI de regie heeft ten aanzien van de omgang met de vrouw.
2.8.
Bij beschikking van 18 augustus 2022 heeft de kinderrechter de bij beschikking van 24 maart 2021 vastgestelde omgangsregeling gewijzigd en bepaald dat de omgang van [de minderjarige] en [de minderjarige] met de vrouw, in aansluiting op de spoedbeslissing van 27 juli 2022, wordt opgeschort tot 1 november 2022, waarbij de GI de regie heeft met betrekking tot de frequentie, locatie en de voorwaarden waaronder de omgang plaatsvindt. Dit heeft de kinderrechter gedaan onder meer vanwege forse zorgen over het alcoholgebruik van de vrouw en de onveiligheid voor de kinderen. Uit deze beschikking blijkt dat de perspectiefadvisering van [een hulpverlenende instantie] naar verwachting in oktober 2022 wordt afgerond. De kinderrechter heeft de periode van de opschorting hier op afgestemd.
2.9.
Sinds afgelopen zomervakantie verblijven de kinderen bij de man in [woonplaats]. De GI wil dat de kinderen nog een weekend per maand verblijven bij de pleegouders.
2.10.
De man is in [maand] [jaar] veroordeeld tot een celstraf voor de duur van vijf jaren.

3.Geschil

3.1.
De man heeft gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
- vervangende toestemming wordt verleend voor inschrijving van de kinderen op het adres van de man, te weten aan de [adres];
- vervangende toestemming wordt verleend om [de minderjarige] en [de minderjarige] met onmiddellijke ingang in te schrijven op de [school], gevestigd aan de [adres].
3.2.
De vrouw heeft verweer gevoerd.
4. Beoordeling
4.1.
De man heeft aangevoerd dat hij een spoedeisend belang heeft bij de vordering. De man is [beroep] en heeft een eigen [bedrijf] in [woonplaats]. Dit brengt met zich dat zijn werkdag al vroeg in de ochtend begint en dat hij ervoor moet zorgen dat [het bedrijf] op tijd open gaat. Het lukt de man niet om de kinderen naar school en andere afspraken te brengen en om hen op te halen. De partner van de man heeft geen rijbewijs, waardoor ook zij de kinderen niet naar school kan brengen. De man heeft aangegeven dat hij met de GI de optie van leerlingenvervoer heeft besproken. Hij stond daarvoor open, maar dit bleek niet mogelijk te zijn. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangevoerd dat de uitkomsten van het perspectiefonderzoek al met partijen zijn gedeeld. De man heeft aangegeven dat wordt ingezet op een volledig verblijf van de kinderen bij de man. Er is volgens de man geen aanleiding om te vermoeden dat de uitkomst nog anders wordt.
4.2.
De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat de man een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen en aangevoerd dat de zaak zich niet leent voor een kort geding. De vrouw voert aan dat de kinderrechter een lijn heeft uitgezet die gevolgd moet worden. De beslissingen die de man in dit kort geding vraagt, doorkruisen volgens de vrouw die lijn en lopen vooruit op de uitkomsten daarvan, zonder dat daarvoor dringende en nieuwe redenen aanwezig zijn. De vrouw heeft aangevoerd dat het perspectiefonderzoek nog niet is afgerond en dat het definitieve woonperspectief van de kinderen nog duidelijk moeten worden.
Spoedeisend belang
4.3.
Vooropgesteld wordt dat een voorziening in kort geding slechts dan kan worden gegeven als sprake is van een spoedeisende zaak waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad is vereist. Dit moet ex nunc beoordeeld worden. De vraag die de voorzieningenrechter moet beantwoorden, is of de man in deze situatie en op dit moment een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen.
4.4.
De beslissingen over het inschrijven van de kinderen op het adres van de man en het inschrijven op een andere [school] zijn beslissingen in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Een procedure in de zin van dat artikel is gericht op een grondige en nauwgezette belangenafweging. Gelet op de aard van de kort-geding procedure en het beperkte toetsingskader is voor een dergelijke vergaande belangenafweging in een kort-geding procedure geen plaats. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de procedure van artikel 1:253a BW in beginsel geëigend.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen noodzaak bestaat om vooruitlopend op een bodemprocedure nu al beslissingen te nemen die voor [de minderjarige] en [de minderjarige] ingrijpend zijn en niet gemakkelijk teruggedraaid kunnen worden. Het enkele feit dat het voor de man moeilijk is om de kinderen te halen en brengen naar school is onvoldoende reden om een onmiddellijke voorziening bij voorraad te treffen. Van de man mag worden verwacht dat hij regelt dat de kinderen naar hun huidige school kunnen blijven gaan. De voorzieningenrechter overweegt dat de perspectiefadvisering op korte termijn (oktober 2022) formeel zal worden afgerond en de man een bodemprocedure aanhangig kan maken, waarbij ook binnen enkele maanden een zitting kan worden bepaald en er vervolgens meer duidelijkheid kan komen over het opgroeiperspectief van de kinderen. Ook speelt voor de voorzieningenrechter mee dat het hoofdverblijf bij de vrouw ligt, hier nog geen wijziging van is verzocht en het volledige verblijf van de kinderen bij de man, zoals de GI kennelijk ook voor ogen staat, niet is geregeld met een daarvoor benodigde machtiging tot uithuisplaatsing. Ook het weghalen van de kinderen uit het pleeggezin na een jaar is niet aan de kinderrechter voorgelegd op grond van een wijziging van hun verblijf (artikel 1:265i BW), zodat ook nog onduidelijk is of de kinderrechter daarvoor toestemming zal geven. Gelet op al deze omstandigheden bestaat er onvoldoende aanleiding om een onmiddellijke voorziening bij voorraad te treffen.
4.6.
De voorzieningenrechter zal gelet op voorgaande de vorderingen van de man afwijzen.

5.Beslissing

De voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst het gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Teertstra, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 september 2022.
(
fn: 889)