Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.Procesverloop
2.Feiten
3.Geschil
5.Beslissing
fn: 889)
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 26 september 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die gezamenlijk ouders zijn van twee minderjarige kinderen. De man vorderde vervangende toestemming voor de inschrijving van de kinderen op zijn adres en op een andere school, omdat hij stelde dat hij een spoedeisend belang had bij deze vorderingen. De vrouw voerde verweer en betwistte het spoedeisend belang van de man, stellende dat de kinderrechter al een lijn had uitgezet die gevolgd moest worden en dat er geen dringende redenen waren voor de gevraagde voorzieningen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 september 2022 werd duidelijk dat de kinderen onder toezicht stonden van een gecertificeerde instelling (GI) en dat er al verschillende beschikkingen waren genomen door de kinderrechter met betrekking tot de omgang en verblijfplaats van de kinderen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van de man niet konden worden toegewezen, omdat de procedure van artikel 1:253a BW, die een grondige belangenafweging vereist, niet geschikt was voor een kort geding. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen noodzaak was om vooruitlopend op een bodemprocedure beslissingen te nemen die ingrijpend zouden zijn voor de kinderen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de man afgewezen, met de overweging dat hij de kinderen naar hun huidige school moet kunnen blijven brengen en dat er op korte termijn meer duidelijkheid zal komen over het opgroeiperspectief van de kinderen. De beslissing van de voorzieningenrechter werd genomen met inachtneming van de belangen van de kinderen en de bestaande juridische procedures.