ECLI:NL:RBNNE:2022:3490

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
184620
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van gezamenlijk gezag over minderjarige met toezicht en uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 20 september 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de man om gezamenlijk gezag te verkrijgen over zijn dochter, [de minderjarige 2]. De man en de vrouw zijn de ouders van twee minderjarigen, waarvan [de minderjarige 2] onder toezicht is gesteld en in een pleeggezin verblijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders in het verleden een affectieve relatie hebben gehad en gezamenlijk gezag uitoefenen over [de minderjarige 1], maar dat de vrouw alleen het gezag heeft over [de minderjarige 2]. De man heeft verzocht om gezamenlijk gezag, terwijl de vrouw zich hiertegen verzet, onder andere vanwege communicatieproblemen en angst voor de man.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 augustus 2022 zijn beide ouders, hun advocaten, en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig geweest. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel de communicatie tussen de ouders problematisch is, dit op zich onvoldoende reden is om het verzoek van de man af te wijzen. De rechtbank heeft ook het belang van de minderjarige in overweging genomen en geconcludeerd dat gezamenlijk gezag in het belang van [de minderjarige 2] is, omdat het de man in staat stelt om betrokken te zijn bij belangrijke beslissingen in haar leven.

De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de nieuwe gezagssituatie onmiddellijk van kracht is, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld. De beslissing is genomen met het oog op de noodzaak om snel belangrijke beslissingen te nemen over de minderjarige. De rechtbank heeft de man en de vrouw gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige 2], met de opmerking dat dit niet in strijd mag zijn met eerdere rechterlijke beslissingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/184620 / FA RK 22-971
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 19 september 2022
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: de man,
advocaat: mr. D. van der Wal, kantoorhoudende te Drachten,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.J. Buitenhuis, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
hierna aan te duiden als hoe: de GI (Gecertificeerde Instelling).

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ontvangen op 24 juni 2022;
- het verweerschrift van de vrouw, ontvangen op 22 augustus 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2022. Daarbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door mr. Van der Wal;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Buitenhuis;
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI;
- [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna aan te duiden met: de RvdK);
- [begeleider] , ambulant begeleider van de man, als toehoorder.

2.Feiten

2.1.
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad. Zij zijn de ouders van:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: [de minderjarige 1] ) en;
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: [de minderjarige 2] ).
2.2.
De man heeft [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] erkend.
2.3.
De man en de vrouw zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] .
2.4.
De vrouw is alleen belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 2] .
2.5.
[de minderjarige 2] is tot 15 mei 2023 onder toezicht gesteld van de GI. De machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg is verleend tot 15 november 2022. [de minderjarige 2] verblijft in een pleeggezin.
2.6.
Bij beschikking van 3 februari 2021 heeft de rechtbank het verzoek van de man om hem mede met het gezag over [de minderjarige 2] te belasten afgewezen. De motivering hiervoor was dat het perspectief van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] bij de perspectief biedende pleeggezinnen lag en niet bij (één van) de ouders. Verder woog mee dat de GI op dat moment had verklaard dat zij voornemens was om bij de RvdK een verzoek in te dienen naar een gezagsbeëindigende maatregel.
2.7.
Het is onduidelijk waar het opgroeiperspectief van [de minderjarige 2] ligt. Op dit moment vindt een onderzoek plaats om dit duidelijk te krijgen. Daarbij wordt ook onderzocht of zij bij de vrouw kan opgroeien.

3.Verzoek

3.1.
De man verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat hij gezamenlijk gezag verkrijgt over [de minderjarige 2] .
3.2.
De vrouw heeft verweer gevoerd en verzoekt de rechtbank om de man in zijn verzoek niet ontvankelijk te verklaren, het verzoek ongegrond te verklaren of af te wijzen. Geheel subsidiair, voor het geval het verzoek zou worden toegewezen, verzoekt de vrouw om de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Standpunten

Standpunt van de man
4.1.
De man geeft aan dat hij op dezelfde manier betrokken wil zijn bij [de minderjarige 2] als bij [de minderjarige 1] . Samen met de vrouw is de man belast met het ouderlijke gezag over [de minderjarige 1] . De man vindt dat dit (met tussenkomst van de gezinsvoogd) goed verloopt. De man ziet niet in waarom hij niet mag meebeslissen over de belangrijke zaken voor en over [de minderjarige 2] . Hij wil graag meebeslissen over de woonplek van [de minderjarige 2] , school en medische aangelegenheden. Ook wil hij graag goed op de hoogte gehouden worden. De man geeft aan dat de communicatie tussen hem en de vrouw niet goed is. Hij zou graag willen dat dat verbetert. De man ziet de slechte onderlinge communicatie echter niet als belemmering om zijn verzoek tot gezamenlijk gezag toe te kennen. Zeker gelet op de bijzondere situatie waarbij sprake is van twee kinderen die allebei onder toezicht zijn gesteld en niet thuis wonen. Er is in de communicatie tussen partijen een belangrijke rol weggelegd voor de betrokken gezinsvoogd. Ter zitting heeft de man aangegeven dat hij betrokken wil zijn bij de belangrijke beslissingen die op dit moment genomen moeten worden in het leven van [de minderjarige 2] . Hij staat nu aan de zijlijn en heeft een andere visie over het perspectief dan de moeder en de GI. Dat mag geen reden zijn om niet over te gaan tot gezamenlijk gezag.
Standpunt van de vrouw
4.2.
Volgens de vrouw zijn de man en de vrouw samen niet in staat om het gezamenlijk ouderlijk gezag over [de minderjarige 2] uit te oefenen. Er is tussen partijen geen enkele vorm van communicatie en samenwerking mogelijk. Daarnaast heeft de vrouw, op basis van ervaringen uit het verleden, angst ontwikkeld voor de man en heeft zij geen vertrouwen in hem. Partijen zijn volgens de vrouw niet in staat om op constructieve wijze met elkaar te overleggen over de kinderen en om samen beslissingen te nemen. Zij verschillen van inzicht over de kinderen en staan vaak lijnrecht tegenover elkaar. Dit blijkt volgens de vrouw mede uit de procedures die op dit moment lopen bij deze rechtbank. De vrouw vindt dat het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag (evenals in februari 2021, toen de man het ook verzocht heeft) moet worden afgewezen. Zij acht het risico dat [de minderjarige 2] klem en verloren raakt tussen haar en de man groot en de kans dat daarin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt klein.
Standpunt van de GI
4.3.
De GI geeft aan dat het in het belang is van [de minderjarige 2] dat een onderzoek wordt ingesteld naar het perspectief van [de minderjarige 2] . De GI heeft er vertrouwen in dat een terugplaatsing van [de minderjarige 2] bij de vrouw tot de reële mogelijkheden behoort. De GI heeft bedenkingen bij het verzoek van de man. Gezamenlijk ouderlijk gezag zou de zaken voor [de minderjarige 2] ingewikkelder kunnen maken. De GI is bang dat de man het gezag gaat inzetten om te voorkomen dat [de minderjarige 2] bij de vrouw wordt teruggeplaatst en dat [de minderjarige 2] klem komt te zitten in de strijd tussen partijen. Volgens de GI is de man heel boos en gefrustreerd over de hele situatie.
Visie van de RvdK
4.4.
De RvdK geeft aan dat het lastig is om op dit moment een concreet advies te geven, omdat er op de achtergrond andere procedures lopen waarin nog geen beslissing is genomen. Er moet nog onderzocht worden of [de minderjarige 2] inderdaad bij de vrouw kan worden teruggeplaatst, iets waar de man geen voorstander van is. De RvdK voorziet dat [de minderjarige 2] door gezamenlijk ouderlijk gezag mogelijk meer klem en verloren raakt. De conclusie van het perspectiefonderzoek zou ook kunnen zijn dat het perspectief van [de minderjarige 2] elders ligt en dat er een gezagsbeëindigende maatregel volgt. Om een duidelijker beeld te krijgen van de situatie en een concreet advies uit te brengen over wat het meest in het belang is van [de minderjarige 2] , zou de RvdK een raadsonderzoek kunnen instellen.

5.Beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
In artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is opgenomen dat de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten. In lid 2 is bepaald dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er (a) een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2.
Zoals besproken tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank overwogen om een raadsonderzoek in te stellen naar de vraag welke gezagssituatie het meest in het belang is van [de minderjarige 2] . De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en kiest er voor om nu al duidelijkheid te verschaffen, zodat alle betrokkenen weten waar zij aan toe zijn. Daarbij heeft de rechtbank ook meegewogen dat er de komende periode belangrijke beslissingen over [de minderjarige 2] genomen moeten worden.
5.3.
Anders dan ten tijde van de beschikking van 3 februari 2021 is het perspectief van [de minderjarige 2] niet meer duidelijk en is een onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel niet actueel voor [de minderjarige 2] . De rechtbank is verder van oordeel dat hetgeen de vrouw heeft aangevoerd geen situatie oplevert als omschreven in artikel 1:253c lid 2 onder a of b BW. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden geen reden om de man het gezamenlijk ouderlijk gezag (wat het wettelijk uitgangspunt is) te onthouden. De rechtbank is zich ervan bewust dat partijen nauwelijks in staat zijn om met elkaar te communiceren, maar dat is op zich onvoldoende om het verzoek af te wijzen. De rechtbank ziet op dit punt ook een belangrijke rol weggelegd voor de GI. Ook is niet gebleken dat de man het gezamenlijk gezag dat er bij [de minderjarige 1] wel is misbruikt of frustreert. De GI kan ervoor zorgen dat [de minderjarige 2] niet klem en verloren raakt tussen haar ouders. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat partijen zich ervoor blijven inzetten om - in het belang van [de minderjarige 2] , maar ook van [de minderjarige 1] - te komen tot een werkbare ouderrelatie en dat zij met de GI (blijven) samenwerken.
5.4.
Mocht in de (nabije) toekomst blijken dat het perspectief van [de minderjarige 2] in een nieuw pleeggezin ligt of bij de moeder, dan is het van belang dat de man betrokken wordt bij beslissingen hierover en niet buiten spel wordt gezet. Gezamenlijk ouderlijk gezag geeft partijen een gelijkwaardige positie als ouders van [de minderjarige 2] . Daarnaast zorgt gezamenlijk ouderlijk gezag ook voor een gelijke positie van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
5.6.
Conclusie is dat de rechtbank onvoldoende grond ziet om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt van gezamenlijk gezag en zij zal het verzoek van de man daarom toewijzen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.7.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals door de man is verzocht. Dat wil zeggen dat de nieuwe gezagssituatie van kracht is, ook al wordt er hoger beroep ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat dit belangrijk is, juist gelet op het feit dat er op korte termijn belangrijke beslissingen moeten worden genomen ten aanzien van [de minderjarige 2] .

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt dat [de man] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , en [de vrouw] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , voortaan gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over de minderjarige [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , zullen zijn belast, voor zover hun bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. J. Teertstra, (kinder)rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op dinsdag
20 september 2022in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 889