ECLI:NL:RBNNE:2022:3443

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
C18/216597 / KG RK 22-233
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de kantonrechter in een civiele procedure

Op 21 september 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van kantonrechter mr. B. van den Bosch. Het verzoeker, wonende te Groningen, had dit verzoek ingediend naar aanleiding van een lopende civiele procedure tussen hem en de Vereniging van Eigenaars woningen Fortuna. De wrakingsgronden betroffen onder andere (processuele) beslissingen van de kantonrechter, waarbij verzoeker meende dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, iedere partij recht heeft op een eerlijke en onpartijdige behandeling van zijn zaak. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat de aangevoerde gronden onvoldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. Het verzoek werd dan ook kennelijk ongegrond verklaard, en de procedure werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer: C18/216597 / KG RK 22-233
beslissing van de meervoudige kamer van 21 september 2022
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van
[verzoeker],
wonende te Groningen,
verzoeker.

1.1. Procesverloop

1.1.
Bij de afdeling civiel van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, is - voor zover hier van belang - een procedure aanhangig tussen [verzoeker] (verzoeker) en andere belanghebbenden (hierna: [verzoeker] c.s.) tegen de Vereniging van Eigenaars woningen Fortuna (hierna: VvE). Deze zaak is geregistreerd onder zaaknummer 9567760 EJ VERZ 21-44.
1.2.
In die zaak heeft op 6 april 2022 en op 13 juli 2022 een (voortgezette) mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van mr. B. van den Bosch, kantonrechter. Op 31 augustus 2022 is in die zaak een tussenvonnis gewezen.
1.3.
Op 14 september 2022 heeft verzoeker - namens [verzoeker] c.s. - een verzoek ingediend tot wraking van mr. B. van den Bosch.
Mr. Van den Bosch heeft niet in de wraking berust.

2.2. Beoordeling

2.1.
Vooropgesteld wordt dat op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten - voor zover hier van belang - een ieder recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 36 Rv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees van bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
2.3.
Voorts is van belang dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen de verzoeker onwelgevallige (processuele) beslissingen. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of deze beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Slechts indien de genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat redelijkerwijs daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven, bestaat aanleiding om vooringenomenheid te vermoeden.
2.4.
Verzoeker heeft - samengevat - aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat:
de kantonrechter in weerwil van de ter zitting van 13 juli 2022 bij verzoeker geschapen verwachtingen een tussenvonnis heeft gewezen;
de kantonrechter de wanordelijke en vijandige stemming tussen partijen op de zitting niet voldoende de kop in heeft gedrukt;
de kantonrechter ter zitting vragen heeft gesteld waarvan de antwoorden reeds op schrift waren gesteld en zich in het dossier bevonden;
e kantonrechter niet binnen vier weken vonnis heeft gewezen zoals ter zitting was aangekondigd;
verzoeker ter zitting onvoldoende gelegenheid heeft gekregen om repliek te leveren;
de kantonrechter niet heeft toegestaan dat verzoeker na de zitting nog een schriftelijke toelichting zou indienen, omdat er reeds een datum voor vonnis was bepaald;
de kantonrechter ten onrechte [verzoeker] c.s. heeft opgedragen om bewijs te leveren;
et tussenvonnis van de kantonrechter onjuiste vermeldingen en omissies bevat.
2.5.
Voor wat betreft de hiervoor onder a., d., f., g. en h. genoemde punten heeft te gelden dat dit (processuele) beslissingen van de kantonrechter betreft, waarover aan de wrakingskamer in beginsel geen oordeel toekomt. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 2.3. is overwogen, is er slechts aanleiding om vooringenomenheid te vermoeden, indien de genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven. Dat van dergelijke feiten of omstandigheden sprake is, is gesteld noch gebleken.
2.6.
Ten aanzien van de hiervoor onder b., c. en e. genoemde punten heeft te gelden dat verzoeker niet, althans onvoldoende, feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit van de vooringenomenheid van de rechter (of de gerechtvaardigde vrees daartoe) zou kunnen blijken. Hoewel verzoeker in het slot van zijn verzoek heeft aangegeven dat hij bereid is een nadere toelichting te geven om de gegrondheid van zijn wrakingsverzoek te onderbouwen, gaat de wrakingskamer hieraan voorbij, nu alle feiten en omstandigheden door verzoeker tegelijk moeten worden voorgedragen. Overigens heeft ten aanzien van de onder b., c. en e. genoemde punten te gelden dat het wrakingsverzoek (ook) niet tijdig is ingediend, namelijk zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden. Immers, deze punten hebben betrekking op feiten of omstandigheden die zich (uiterlijk) op de mondelinge behandeling van 13 juli 2022 hebben voorgedaan, terwijl verzoeker pas op 14 september 2022 een wrakingsverzoek heeft ingediend (kennelijk naar aanleiding van de door de kantonrechter bij tussenvonnis van 31 augustus 2022 genomen beslissingen).
2.7.
Het vorenstaande brengt, naar het oordeel van de wrakingskamer, met zich dat het verzoek kennelijk ongegrond verklaard dient te worden. Een mondelinge behandeling van het verzoek kan daarom achterwege blijven.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart het verzoek kennelijk ongegrond;
3.2.
bepaalt dat de procedure met nummer 9567760 EJ / VERZ 21-44 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
3.3.
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker en aan
mr. B. van den Bosch.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. H.J. Idzenga en
mr. S.T. Kooistra, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2022.
coll: 853