ECLI:NL:RBNNE:2022:3405

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
9963563 \ CV EXPL 22-3539
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Relatiebeding en de toepassing van de Waadi in een arbeidsgeschil tussen een werknemer en zijn werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 21 september 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap [A] ENGINEERING B.V. (eiseres) en [B] (gedaagde). De zaak betreft de vraag of [B], een ex-werknemer van [A], in strijd handelt met een relatiebeding door in dienst te treden bij [C] Yachts B.V., een opdrachtgever van [A]. [A] stelt dat het relatiebeding geldig is en dat [B] zich moet houden aan de voorwaarden van zijn arbeidsovereenkomst, terwijl [B] aanvoert dat het relatiebeding nietig is op grond van artikel 9a van de Wet Allocatie Arbeidskrachten door Intermediairs (Waadi), omdat [A] volgens hem als uitzendbureau moet worden aangemerkt.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [A] geen uitzendbureau is in de zin van de Waadi, omdat zij zich niet bezighoudt met het uitlenen van personeel, maar met het leveren van engineeringcapaciteit. De rechter oordeelt dat het relatiebeding niet in strijd is met de Waadi en dat [B] het relatiebeding heeft overtreden door in dienst te treden bij [C]. De vorderingen van [A] worden toegewezen, waarbij [B] wordt veroordeeld om zijn werkzaamheden voor [C] te staken en de proceskosten te vergoeden. De vordering van [B] in reconventie wordt afgewezen, omdat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het relatiebeding onbillijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 9963563 \ CV EXPL 22-3539

vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 5 Rv d.d. 21 september 2022

inzake
de besloten vennootschap
[A] ENGINEERING B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. K.E. de Vries,
tegen

[B] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. K.P.D. Vermeulen.
Partijen zullen hierna [A] en [B] worden genoemd.

Procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie
- de mondelinge behandeling gehouden op 6 september 2022
- de pleitaantekeningen van [A]
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

Motivering

De feiten
in conventie en in reconventie
2.1
In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.2.
[A] is een onderneming die werkzaam is in de jachtbouw en zich bezighoudt met het ontwerp van en engineeringsaspecten voor de ontwikkeling van (luxe) jachten. Werkzaamheden waar [A] door haar opdrachtgevers voor wordt ingeschakeld liggen op het gebied van technisch ontwerp en advies.
2.3.
Bij de Kamer van Koophandel zijn de volgende activiteiten van [A] ingeschreven:
"SBI-code: 7112 - Ingenieurs en overig technisch ontwerp en advies
SBI-code: 78202 - Uitleenbureaus
Het uitoefenen van een ontwerp- en tekenbureau voor de jachtbouw. Ter beschikking stellen van arbeidskrachten."
2.4.
[B] is op 16 juli 2019 in dienst getreden bij [A] in de functie van tekenaar op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met arbeidsduur van 40 uur per week tegen een salaris van € 4.571,00 bruto per maand exclusief vakantietoeslag.
In artikel 10 van de arbeidsovereenkomst is het volgende relatiebeding opgenomen:

"Artikel 10

a.
Het is de werknemer verboden om zonder de uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de werkgever binnen 3 jaar na het feitelijke einde van de arbeidsovereenkomst in zelfstandig beroep, of middels een arbeidsovereenkomst bij derden arbeid te verrichten voor een cliënt, die ten tijde van de opzegging van de arbeidsovereenkomst cliënt van de werkgever is, dan wel in het daaraan voorafgaande jaar cliënt van de werkgever was.
b.
De werknemer is per bovengenoemde overtreding van rechtswege een dadelijk opeisbare boete aan de werkgever verschuldigd van € 10.000,- onverminderd werkgevers recht om in of buiten rechte volledige vergoeding van kosten en schaden te vorderen."
2.5.
[B] is door [A] voornamelijk bij opdrachtgevers ingezet als 'lead engineer' c.s. projectmanager.
2.6.
In de periode van 13 december 2021 tot 31 maart 2022 heeft [A] werkzaamheden voor [C] Yachts B.V. (hierna: [C] ) verricht aan een van de jachten. Daartoe zijn door [A] en [C] op 7 december 2021 en 28 februari 2022 twee contracten getekend.
2.7.
In het contract van 7 december 2021 is - voor zover van belang - het volgende bepaald:

"Contract

t.b.v. de levering van constructie engineering capaciteit voor [C] Yachts te [vestigingsplaats]

[C] (…)
(…)
Hierna genoemd: Opdrachtgever
en
[A] (…)
(…)
Hierna genoemd: Opdrachtnemer
(…)
Algemeen
Dit contract betreft het leveren van constructie engineering capaciteit voor [C] Yachts t.b.v. BN VQ80.

Doorlooptijd en capaciteit

Doorlooptijd van de werkzaamheden is:
1 FTE; 13 december (week 50), t/m 14 januari (week 2), 2022.
Capaciteit: 1 FTE à 16-24 hr./week.

Kostenoverzicht

Tarief CNS Engineer: € 59,-/hr (tarief 2021 2D Engineer)
KM vergoeding: € 0,35 p/km. (gerekend vanaf adres [A] )
Reistijd: € 35,-/hr (gerekend vanaf adres [A] )
PC/Laptop: kosten opdrachtnemer
Hotel/Diner: kosten opdrachtgever
Night fee € 20,00 -/overnachting (bij structureel nachten van huis, NVT bij incidenteel)
Voor overwerk gelden dezelfde tarieven
De genoemde prijzen zijn exclusief BTW of andere belastingen.
(…)"
2.8.
In de door [A] gehanteerde algemene voorwaarden die op de overeenkomst van toepassing zijn verklaard staat - voor zover van belang - het volgende:
"(…)
Artikel 7 Te verrichten diensten
7.1.
De Overeenkomst wordt uitgevoerd op basis van overleg met, en goedkeuring van, Opdrachtgever.
7.2.
De door Opdrachtnemer te verrichten diensten bestaan onder meer uit:
- het vervaardigen van voorontwerpen en concepten;
- het vervaardigen van definitieve ontwerpen;
- het vervaardigen van productie tekeningen;
- het verlenen van overige diensten betrekking hebbend op de bouw van jachten.
(…)"
2.8.
Zowel [B] als de heer [D] (hierna: [D] ) zijn door [A] ingezet bij [C] . [B] werkte 16-24 uur per week op de locatie van [C] en de overige uren per week werkte hij op andere projecten van [A] . [D] werkte vanuit het kantoor van [A] aan het project van [C] .
2.9.
Bij e-mailbericht van 6 december 2021 heeft [A] - voor zover van belang - het volgende aan [C] bericht:
"(…)
Zoals zojuist besproken kunnen we een engineer leveren voor de [C] 80' voor 3 dagen in de week.
Warren gaat hier een contract voor opstellen met een nieuw project nummer zodat bij jullie ook de facturen onder de juiste naam binnen komt.
[B] en ik komen aanstaande Dinsdag, schikt het om 9:00?
Zorgen jullie voor een werkplek en de hardware?
Wat betreft de [C] 115' zien we dat er met de informatie die er nu is één engineer aan het werk kunnen houden. [E] kan het op dit moment goed bijhouden en zodra er meer informatie beschikbaar is gaan we kijken hoe we bij kunnen schakelen met extra capaciteit.
(…)"
2.10.
[C] heeft daar bij e-mailbericht van 6 december 2021 als volgt op gereageerd:
"(…) Hartelijk dank voor deze bevestiging!
Zoals besproken zou [B] dinsdag ook gelijk beginnen?
Vaste dagen van [B] waren: dinsdag/donderdag/vrijdag.
Mocht het anders zijn dan verneem ik dat wel.
Contactpersoon voor [B] is projectleider van de 80ft: [F] (…)
[B] komst in hetzelfde kantoor als [F] , werkplek is aanwezig.
(…)"
2.11.
Op 10 december 2021 bericht [A] per e-mail het volgende aan [C] :
"(…)
Zoals zojuist besproken:
VQ115
- Er is genoeg informatie om met meer engineers op het project te werken, [A] design geeft aan dat deze op dit moment niet beschikbaar zijn. Als oplossing hebben we besproken dat we volgende week met een paar engineers over gaan werken om de gekregen informatie te verwerken in tekeningen.
(…)
- [G] nog even aangeeft of ze verwachten dat er naast [E] nog een engineer bij moet in de maand januari.
VQ80 cradles
- In Januari hebben we een engineer beschikbaar om de Cradles uit te werken. Geschatte tijdsduur 4 weken. Week 2 t/m 5.
VQ80
- [B] komt aanstaande Dinsdag voor 3 dagen in de week ondersteunen, het contract hiervoor is al ondertekend door [H] .
(…)"
2.12.
[B] heeft zijn arbeidsovereenkomst bij brief van 29 maart 2022 opgezegd en aangekondigd dat hij per 1 mei 2022 in dienst zal treden bij [C] . In zijn brief beroept [B] zich op de nietigheid van het relatiebeding van artikel 10 arbeidsovereenkomst omdat [A] volgens hem een uitzendonderneming in de zin van de Wet Allocatie Arbeidskrachten door intermediairs (hierna: Waadi) is.
2.13.
De gemachtigde van [A] reageerde daarop bij brief van 6 april 2022 dat het relatiebeding geldig is en verzocht en sommeerde [B] zich daaraan te houden.
2.14.
De gemachtigden van partijen hebben vervolgens standpunten uitgewisseld betreffende de toepasselijkheid van de Waadi op de arbeidsovereenkomst van [B] . Dit heeft niet tot een vergelijk geleid.
2.16.
[B] is per 1 mei 2022 in dienst getreden bij [C] .
Het standpunt van [A]
in conventie
3.1
[A] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [B] veroordeelt tot nakoming van artikel 10 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst en hem gebiedt zijn werkzaamheden voor [C] met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag(deel) dat hij hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,-;
II. [B] veroordeelt tot betaling aan [A] van (een voorschot op) de contractuele boete van € 10.000,-;
III. [B] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 462,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
IV. bepaalt dat [B] de onder I, II en III vermelde bedragen binnen 7 dagen na betekening van het vonnis dient te voldoen;
V. [B] in de proceskosten en nakosten veroordeelt.
3.2.
[A] legt - kort gezegd - het volgende aan zijn vordering ten grondslag. [B] handelt in strijd met het relatiebeding doordat hij in dienst is getreden bij [C] . Het belemmeringsverbod van artikel 9a Waadi is niet van toepassing, omdat [A] geen uitzendbureau is en [B] geen werknemer in de zin van de Uitzendrichtlijn. Er is ook geen sprake van ter beschikking stelling van specifieke personen, maar van engineering capaciteit. Bovendien is er geen sprake geweest van het werken onder leiding en toezicht van [C] . Omdat [B] , ondanks diverse verzoeken en sommaties vanuit [A] , bij [C] aan het werk is gegaan, moet hij veroordeeld worden tot nakoming van artikel 10 van de arbeidsovereenkomst.
in reconventie
3.3.
[A] betwist de vordering van [B] in reconventie. Zij voert daartoe - kort gezegd - aan dat [B] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vordering tot schorsing van het relatiebeding. Daarnaast dient volgens [A] een belangenafweging in haar voordeel uit te vallen, omdat [B] door zijn overstap naar [C] het bedrijfsdebiet van [A] schaadt.
Het standpunt van [B]
in conventie
4.1.
[B] betwist de vordering van [A] en voert daartoe - samengevat - het volgende aan. [A] heeft geen spoedeisend belang bij haar vordering, omdat [B] de arbeidsovereenkomst op 29 maart 2022 heeft opgezegd en [A] pas op 5 juli 2022 de dagvaarding in kort geding heeft laten betekenen. [B] overtreedt niet het relatiebeding, omdat hij niet bij derden arbeid verricht voor [C] . Voor zover het relatiebeding onduidelijk is dient dit in zijn voordeel te worden uitgelegd. Nu [B] door [A] ter beschikking gesteld is (geweest) aan [C] is het relatiebeding dat hem belemmert in dienst te treden bij [C] op grond van artikel 9a Waadi nietig. Hoewel artikel 9a Waadi volgens het arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2022 richtlijnconform geïnterpreteerd moet worden, houdt dat niet in dat dit artikel slechts van toepassing is op de uitzendovereenkomst ex artikel 7:690 BW. [A] is bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als uitzendbureau. [A] heeft [B] als arbeidskracht ter beschikking gesteld. Hij werd voor twee á drie dagen per week tewerkgesteld bij [C] om op het kantoor van [C] werkzaamheden te verrichten. Dat geen concrete naam is genoemd in het contract maakt dit niet anders. De leiding en het toezicht over [B] lagen in de periode dat hij uitgezonden werd namelijk bij [C] . [C] bepaalde namelijk de werkzaamheden en werktijden. Dat blijkt uit de werkplanning van [C] waarin de werkzaamheden van [B] zijn opgenomen. Daarnaast waren de werkzaamheden van [B] inspanningsgericht en niet resultaatsgericht. De werkzaamheden die [B] uitvoerde worden ook door werknemers binnen [C] uitgevoerd. Bovendien beoordeelde [C] de werkzaamheden van [B] .
in reconventie
4.2.
[B] vordert in reconventie het tussen partijen overeengekomen concurrentie-/relatiebeding te schorsen geheel of gedeeltelijk in die zin dat het [B] is toegestaan zijn werkzaamheden voor [C] voort te zetten.
4.3.
[B] legt aan zijn vordering in reconventie ten grondslag dat hij door het relatiebeding, in verhouding tot het te beschermen belang van [A] , onbillijk wordt benadeeld. Hij stelt daartoe dat hij voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van zijn inkomen bij [C] en dat [A] zeer veel klanten en relaties heeft in de jacht(bouw)sector zodat handhaving van het beding het voor hem zeer lastig, zo niet onmogelijk maakt om in die sector te werken. Daarnaast stelt [B] dat [A] niet heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van de capaciteiten van [B] . Bovendien wordt [A] door de overstap van [B] naar [C] niet in haar bedrijfsdebiet geschaad, omdat [B] overstapt van een engineeringspartij voor de jachtbouw naar een productiewerf met een klein aandeel engineering, aldus [B] .
4.4.
Op de stellingen en verweren van partijen zal hierna worden ingegaan.
De beoordeling
in conventie en in reconventie
5.1.
De kantonrechter ziet aanleiding om de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk te behandelen.
- Spoedeisend belang
5.2.
De kantonrechter acht het aannemelijk dat [A] spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Zij heeft namelijk gesteld dat zij [B] aan het relatiebeding wil houden en dat zij een uitspraak van de bodemrechter over de geldigheid van dat beding niet kan afwachten. Het feit dat [A] de dagvaarding in kort geding op 5 juli 2022 heeft doen betekenen terwijl zij er al op 29 maart 2022 van op de hoogte was dat [B] per 1 mei 2022 bij [C] in dienst zou treden doet daar niet aan af. [A] heeft namelijk in de tussenliggende periode diverse malen bij [B] aangegeven dat zij hem aan het relatiebeding houdt.
5.3.
Ook [B] heeft voldoende spoedeisend belang bij zijn vordering aangezien hij zijn arbeidsovereenkomst bij [C] wenst voort te zetten en hij van het loon uit die arbeidsovereenkomst afhankelijk is om in zijn levensonderhoud te voorzien.
- Voorlopige voorziening
5.4.
Vooropgesteld wordt dat de kantonrechter zich bij de beoordeling van een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening – bij wijze van uitgangspunt – moet richten naar de waarschijnlijke uitkomst van een eventuele bodemprocedure. Om vooruit te kunnen lopen op de verwachte uitkomst van die procedure moet bovendien – zo volgt uit artikel 254 Rv – het belang van eiser bij de gevorderde voorziening zwaarder wegen dan het belang van gedaagde bij afwijzing van de vordering.
- Relatiebeding niet in strijd met artikel 9a Waadi
5.5.
Het grootste geschilpunt tussen partijen betreft de vraag of de Waadi van toepassing is en, zo ja, of het overeengekomen relatiebeding een (in)direct belemmeringsbeding is en daarmee nietig op grond van artikel 9a Waadi. De kantonrechter stelt bij de beoordeling daarvan het volgende voorop.
5.5.1.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2022 (ECLI:NL:HR:2022:751) volgt dat het belemmeringsverbod van artikel 9a Waadi op dezelfde manier moet worden uitgelegd als artikel 6 lid 2 Uitzendrichtlijn (Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid, PbEG 2008, L 327/9). Een uitzendkracht in de zin van de Uitzendrichtlijn is iedere persoon die een werknemer is met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding met een uitzendbureau, wat inhoudt dat die persoon:
(i) arbeid verricht en gedurende een bepaalde tijd voor en onder leiding van het uitzendbureau prestaties levert en in ruil daarvoor een vergoeding ontvangt; en
(ii) in de desbetreffende lidstaat wordt beschermd op grond van de arbeid die hij verricht – teneinde door het uitzendbureau ter beschikking te worden gesteld van een inlenende onderneming om daar onder toezicht en leiding van de inlenende onderneming tijdelijk werk te verrichten.
5.6.
Volgens artikel 3 lid 1 aanhef en onder b van de Uitzendrichtlijn definieert een uitzendbureau als "iedere natuurlijke of rechtspersoon die, overeenkomstig het nationale recht, een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding aangaat met uitzendkrachten teneinde deze ter beschikking te stellen van inlenende ondernemingen om daar onder toezicht en leiding van deze ondernemingen tijdelijk te werken." In artikel 7:690 BW is de uitzendovereenkomst gedefinieerd als "de arbeidsovereenkomst waarbij de werknemer door de werkgever, in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf van de werkgever ter beschikking wordt gesteld van een derde om krachtens een door deze aan de werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder toezicht en leiding van de derde."
5.6.1.
De kantonrechter is voorlopig van oordeel dat [A] geen uitzendbureau is in de zin van de Uitzendrichtlijn. Daartoe is het volgende van belang.
Hoewel [A] bij de Kamer van Koophandel is ingeschreven met SBI-code 782020 Uitleenbureau's, wil dat niet zonder meer zeggen dat zij een uitzendbureau in de zin van de Uitzendrichtlijn is. Daarvoor is noodzakelijk dat [A] zich bedrijfsmatig bezig houdt met het uitlenen van personeel. [A] heeft gemotiveerd gesteld dat dat niet het geval is.
[A] is een onderneming die zich bezighoudt met ontwerp en engineering van en voor de ontwikkeling van jachten. Zij levert onder andere constructie engineeringscapaciteit. [A] heeft gemotiveerd gesteld dat zij werkt op basis van overeenkomst van opdracht voor diverse opdrachtgevers en dat het daarvoor regelmatig noodzakelijk is dat medewerkers van haar op de locatie van de opdrachtgever aanwezig zijn. Daarbij levert zij geen specifieke medewerkers aan een opdrachtgever.
[B] heeft ook niet betwist dat [A] geen uitzendbureau is in de zin van artikel 7:690 BW.
5.7.
Daarnaast is niet aannemelijk dat het de bedoeling was dat [A] [B] ter beschikking zou stellen aan derden. Dat blijkt namelijk niet uit de arbeidsovereenkomst. Daarin staat alleen dat de werknemer niet zonder uitdrukkelijke redenen mag weigeren om op locatie van opdrachtgever van de werkgever zijn arbeid te verrichten. Uit die bepaling blijkt niet dat sprake is van een arbeidsovereenkomst met als doel [B] ter beschikking van derden te stellen, maar slechts dat [B] kan worden verplicht op een andere locatie te werken. Dat past ook bij het feit dat [A] voor diverse opdrachtgevers werkt. Het staat tussen partijen ook niet ter discussie dat het noodzakelijk kon zijn om de werkzaamheden op de locatie van een opdrachtgever te verrichten.
5.7.1.
Ook uit de tussen [A] en [C] gesloten overeenkomst blijkt niet dat [B] aan [C] ter beschikking werd gesteld. Tussen [A] en [C] is de levering van constructie engineering capaciteit overeengekomen. Er is niet een (specifieke) arbeidskracht aan [C] ter beschikking gesteld. In de e-mailcorrespondentie tussen [A] en [C] is weliswaar gesproken over [B] , maar daaruit blijkt niet dat hij aan [C] ter beschikking werd gesteld. [B] betrof in dit geval één van de werknemers die [A] heeft ingezet om de opdracht van [C] uit te voeren. Ook [D] werkte aan het project, zij het niet op de locatie van [C] maar op het kantoor van [A] .
Het feit dat [B] zijn werkzaamheden uitvoerde op de locatie van [C] brengt nog niet mee dat sprake is van ter beschikking stelling. Dat geldt evenmin voor het feit dat de exacte opdracht niet in de overeenkomst is beschreven en er op basis van een uurtarief is gedeclareerd. Naar de kantonrechter begrijpt heeft [C] constructie engineerings capaciteit van [A] afgenomen voor een specifiek project en was op voorhand niet duidelijk wat de exacte werkzaamheden zouden inhouden.
In de door [B] overgelegde engineersplanning van [A] (productie 7 bij conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie) is [B] ook niet vermeld, maar is in afwijking van de bij naam genoemde medewerkers van [C] steeds [A] -design vermeld. Dat duidt erop dat de werkzaamheden niet aan [B] zijn toebedeeld maar aan [A] en dat ook een andere medewerker van [A] de werkzaamheden kon uitvoeren.
5.7.2.
[B] heeft voorts onvoldoende aannemelijk gemaakt dat leiding en toezicht over [B] bij [C] berustte. Dat [C] leiding en toezicht over [B] had kan niet worden opgemaakt uit de overgelegde planning en evenmin uit de overgelegde e-mailberichten tussen [B] en [F] . Daaruit blijkt alleen dat er overleg heeft plaatsgevonden en dat er informatie aan elkaar werd doorgezonden. In het e-mailbericht van 25 maart 2022 (productie 9 bij conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie) heeft [F] weliswaar aan [B] verzocht op een bepaald moment specifieke werkzaamheden te verrichten, maar als opdrachtgever van [A] mocht zij [B] , de werknemer van [A] , ook instructies geven bij de uitvoering van de aan [A] verstrekte opdracht. Dat sluit ook aan bij het bepaalde in artikel 7 van de door [A] gehanteerde algemene voorwaarden dat de overeenkomst wordt uitgevoerd op basis van overleg en met goedkeuring van de opdrachtgever, in dit geval [C] . Daarbij past ook dat [F] en [B] , die bij elkaar op de kamer zaten, informatie met elkaar deelden en de voortgang van de werkzaamheden bespraken, evenals dat [B] op specifieke tijden op de locatie van [C] aanwezig diende te zijn.
Voorts zijn partijen het er over eens dat [B] iedere week een gesprek had op het kantoor van [A] , al verschillen ze van mening over de duur en de inhoud van dat gesprek. Nu [B] als tekenaar als professional kan worden aangemerkt, is niet van doorslaggevend belang of [A] hem gerichte instructies of feedback gaf voor het uitvoeren van de opdracht bij [C] . Van [B] mocht als professional worden verwacht dat hij wist op welke wijze de werkzaamheden dienden te worden uitgevoerd.
[B] heeft ook niet betwist dat hij zich ziek diende te melden bij [A] en dat hij verlof diende aan te vragen bij [A] . Daaruit kan ook worden afgeleid dat leiding en toezicht bij [A] berustten.
5.8.
Uit het voorgaande volgt dat [A] (enkel) deskundigheid ter beschikking stelt, in de vorm van kennis, ervaring en mankracht, ten behoeve van concrete projecten waarvoor de opdrachtgever de specifieke kennis ontbeert. Daarbij is voldoende aannemelijk dat de ter beschikking gestelde mankracht ( [B] ) wordt aangestuurd en gevoed door en vanuit [A] . Weliswaar heeft de opdrachtgever, [C] , als zodanig zeggenschap en invloed, maar die betreffen dan de totstandkoming van het werk, en niet zozeer het dagelijks functioneren van [B] . In die zin is [A] dan ook meer te vergelijken met, bijvoorbeeld, een installatie- of loodgietersbedrijf, dat op verzoek van een opdrachtgever een deskundige loodgieter of een installateur stuurt teneinde een bepaald werk tot stand te brengen.
De kantonrechter acht het dan ook voldoende aannemelijk dat de rechter in de bodemprocedure zal oordelen dat de Waadi niet van toepassing is en het relatiebeding rechtsgeldig is.
- [B] overtreedt het relatiebeding
5.9.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of [B] het relatiebeding heeft overtreden. [B] heeft aangevoerd dat hem op grond van het relatiebeding slechts is verboden om bij derden arbeid te verrichten voor een cliënt van [A] en dat het hem daarom niet verboden is om rechtstreeks bij [C] in dienst te treden. De kantonrechter
is voorshands van oordeel dat het doel en de strekking van het beding duidelijk is en volgt [B] niet in zijn standpunt. Uit het beding volgt namelijk dat het [B] gedurende drie jaar niet is toegestaan om voor cliënten van [A] arbeid te verrichten. Het feit dat een komma ontbreekt tussen de woorden 'bij derden' en 'arbeid te verrichten voor een cliënt' maakt niet dat het beding onduidelijk is. [B] heeft zich ook niet eerder dan tijdens deze procedure op het standpunt gesteld dat het hem op grond van het relatiebeding niet is verboden in dienst te treden van [C] . In eerdere correspondentie heeft hij enkel gesteld dat het relatiebeding nietig was op grond van artikel 9a Waadi.
De kantonrechter is daarom voorshands van oordeel dat [B] het relatiebeding heeft overtreden.
- Geen schorsing relatiebeding
5.10.
De kantonrechter komt vervolgens toe aan de vraag of het relatiebeding moet worden geschorst, zoals door [B] in reconventie is gevorderd.
Voor schorsing van een relatiebeding in kort geding is van belang dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het relatiebeding geheel of gedeeltelijk zal vernietigen omdat [B] , in verhouding tot het te beschermen belang van [A] , door dat beding onbillijk wordt benadeeld in de zin van artikel 7:653 lid 3 onder b BW.
5.10.1.
[A] heeft bij wijze van verweer aangevoerd dat haar belang bij handhaving van het relatiebeding zwaarder dient te wegen dan het belang van [B] bij schorsing daarvan. [A] voert daartoe het volgende aan. [B] schaadt door zijn overstap naar [C] het bedrijfsdebiet van [A] . De overstap heeft [A] namelijk een opdrachtgever gekost. Daarnaast neemt [B] de kennis en kunde over 3D-engineering mee naar [C] , waarmee [C] een oneerlijk concurrentievoordeel behaalt ten opzichte van [A] .
5.10.2
De belangen van [B] en [A] tegen elkaar afwegende wordt voorshands niet aannemelijk geacht dat de bodemrechter het beding op grond van artikel 7:653 lid 3 onder b BW geheel of gedeeltelijk zal vernietigen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
[B] heeft weliswaar betwist dat sprake is van aantasting van het bedrijfsdebiet van [A] , maar hij heeft niet betwist dat het succes van [A] in een belangrijke mate wordt bepaald door specifieke kennis en kunde van 3D-engineering en dat [B] deze kennis en kunde meeneemt naar [C] . Het feit dat [B] de betreffende kennis al had voor hij in dienst is getreden van [A] doet daar in dit geval niet aan af. [A] houdt zich namelijk in de kern bezig met het ontwerp- en de engineering aspecten voor de ontwikkeling van jachten voor opdrachtgevers. Daarbij zijn haar medewerkers de belangrijkste factor. [A] heeft er daarom een zwaarwegend belang bij dat haar medewerkers niet overstappen naar haar opdrachtgevers. Indien medewerkers overstappen naar een opdrachtgever, zoals [B] in dit geval naar [C] , dan raakt [A] niet alleen haar medewerker kwijt, maar ook een opdrachtgever. [B] heeft weliswaar aangevoerd dat [C] en [A] nog steeds relaties van elkaar zijn, maar zij heeft niet weersproken dat [A] sinds de indiensttreding van [B] bij [C] , geen opdrachten meer voor [C] heeft verricht. Het is daarom aannemelijk dat [A] door de overstap van [B] schade lijdt.
5.10.3.
Tegenover het voldoende aannemelijk gemaakte belang van [A] en alle omstandigheden in aanmerking nemend heeft [B] , voorlopig geoordeeld, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn belangen zwaarder moeten wegen. Dat hij meer bij [C] is gaan verdienen is daarvoor onvoldoende. [A] heeft namelijk aangegeven dat [B] nooit heeft aangegeven dat hij ontevreden was over zijn salaris en dat zij dat salaris waarschijnlijk ook aan [B] had willen en kunnen bieden indien hij daarom had gevraagd.
[B] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat zijn taken en verantwoordelijkheden zwaarder en uitdagender zijn bij [C] , vanwege het feit dat hij daar leiding geeft aan een engineersafdeling. [A] heeft daartegen namelijk gemotiveerd aangevoerd dat de groep engineers die [B] zegt aan te sturen bij [C] vergelijkbaar is met de omvang van de groep die hij bij [A] aanstuurde, namelijk een groep van 7 personen. Ook waren de taken en verantwoordelijkheden van het vorige project, bij een Duitse klant waar [B] na afloop van zijn opdracht voor [C] weer op ingezet zou worden, vergelijkbaar volgens [A] .
Ten slotte heeft [B] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij door het relatiebeding ernstig wordt benadeeld omdat hij geen andere passende baan kan vinden. Hij heeft slechts gesteld dat [A] zeer veel klanten en relaties in de jacht(bouw)sector heeft, maar heeft niet inzichtelijk gemaakt welk deel van deze sector [A] bedient.
Daarom wordt geen aanleiding gezien om het concurrentie-/relatiebeding te schorsen, ook niet gedeeltelijk.
5.11.
De conclusie is dat de vordering in reconventie zal worden afgewezen.
- [B] dient zijn werkzaamheden voor [C] te staken
5.12.
Uit het voorgaande volgt dat [B] gehouden is het relatiebeding na te komen en dat hij zijn werkzaamheden bij [C] dient te staken. De kantonrechter ziet aanleiding daaraan een dwangsom te verbinden zoals door [A] is gevorderd.
- Geen spoedeisend belang voorschot boete
5.13.
[A] heeft niet gesteld wat welk spoedeisend belang zij heeft bij een voorschot op de contractuele boete van € 10.000,00 die is gesteld op de overtreding van het relatiebeding. Die vordering zal daarom worden afgewezen.
- Buitengerechtelijke incassokosten
5.14.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen nu [B] daartegen niet gemotiveerd verweer heeft gevoerd.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om een termijn aan de betaling te verbinden omdat [A] daarvoor in het tenuitvoerleggingstraject voldoende mogelijkheden ten dienste staan.
- Proceskosten
5.15
[B] zal zowel en in conventie als in reconventie als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.
De proceskosten aan de zijde van [A] in conventie worden vastgesteld op:
- explootkosten € 105,31
- griffierecht € 504,00
- salaris gemachtigde
€ 747,00
totaal € 1.356,31.
De proceskosten aan de zijde van [A] in reconventie worden vastgesteld op:
- salaris gemachtigde
€ 373,50 (747,00 x 0,5)
totaal € 373,50.

Beslissing

De kantonrechter:
Rechtdoende in kort geding
in conventie
6.1.
veroordeelt [B] tot nakoming van artikel 10 van de tussen hem en [A] gesloten arbeidsovereenkomst en gebiedt hem zijn werkzaamheden voor [C] met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden, binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag(deel) dat hij hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,-;
6.2.
veroordeelt [B] tot betaling van een bedrag van € 462,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
6.3.
veroordeelt [B] in de proceskosten, tot vandaag aan de zijde van [A] vastgesteld op € 1.356,31;
6.4.
veroordeelt [B] in de na dit vonnis ontstane kosten ten bedrage van € 157,00 zonder betekening van dit vonnis, vermeerderd met € 82,00 in geval van betekening;
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
6.6.
wijst de vordering af;
6.7.
veroordeelt [B] in de proceskosten, tot vandaag aan de zijde van [A] vastgesteld op € 373,50.
Aldus gewezen door mr. J.E. Biesma, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 779