Beoordeling door de rechtbank
1. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
2. Eiseres heeft op 3 november 2020 een aanvraag ingediend op grond van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 van 11 september 2020, voor een subsidie ten bedrage van € 21.600.
In het aanvraagformulier heeft eiseres, voor zover van belang, vermeld (cursief):
SBI-code op 1 september 2020?
86.22.1 Praktijken van medisch specialisten en medische dagbehandelcentra (geen tandheelkunde en psychiatrie)
Type zorgaanbieder
Verleent bedrijfsmatige zorg (of doet verlenen) als bedoeld in de Wet langdurige zorg, de Zorgverzekeringswet of de Wet publieke gezondheid
3. Verweerder heeft de aanvraag op 20 november 2020 ingewilligd.
4. Bij het primaire besluit van 18 mei 2021 heeft verweerder de verleende subsidie ingetrokken op grond van artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Reden is dat de aanvraag van eiseres niet aan de subsidievoorwaarden voldoet, in die zin dat zij niet aangemerkt kan worden als “zorgaanbieder” als bedoeld in de subsidieregeling, en zij hiervan op de hoogte was, dan wel behoorde te zijn.
5. Bij het bestreden besluit van 20 september 2021 is verweerder bij zijn beslissing tot intrekking van de subsidie gebleven, met uitbreiding van de grondslag daarvan. De intrekking wordt in het bestreden besluit gebaseerd op zowel artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, als op artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb. Tegen dit besluit is het beroep gericht.
6. De te beantwoorden vraag is of verweerder de subsidie mocht intrekken op grond van artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder c of d van de Awb. De c-grond biedt een basis voor intrekking in het geval de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid. De d-grond biedt een basis voor intrekking als de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.
7. Er zijn twee subsidieregelingen van belang, namelijk:
- de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 van 11 september 2020, kenmerk 1742422-209889-MEVA, gepubliceerd in de Staatscourant van 17 september 2020, Nr. 48058 (hierna: de eerste subsidieregeling);
- de Regeling van de Minister voor Medische Zorg van 23 november 2020, kenmerk 1782270-214255- MEVA, gepubliceerd in de Staatscourant van 1 december 2020, Nr. 62407 (hierna: de tweede subsidieregeling).
8. Op het moment van de aanvraag en de verlening van de subsidie was de eerste subsidieregeling van kracht. Nadien is die regeling met terugwerkende kracht - tot en met 1 oktober 2020 - gewijzigd door de tweede subsidieregeling. De wijziging ziet onder meer op de definitie van het begrip “zorgaanbieder”.
9. De definitie van zorgaanbieder in de eerste subsidieregeling luidt, voor zover hier van belang:
“In deze regeling wordt verstaan onder zorgaanbieder: een privaatrechtelijke rechtspersoon, een organisatorisch verband van natuurlijke personen of een natuurlijk persoon die:
1°. bedrijfsmatig zorg verleent of doet verlenen als bedoeld in de Wet langdurige zorg, de Zorgverzekeringswet of de Wet publieke gezondheid;”
10. Met de tweede subsidieregeling zijn de woorden “bedrijfsmatig zorg verleent of doet verlenen als bedoeld in de Wet langdurige zorg, de Zorgverzekeringswet of de Wet publieke gezondheid” komen te vervallen. De definitie van zorgaanbieder in de tweede subsidieregeling luidt, voor zover hier van belang:
“a. een privaatrechtelijke rechtspersoon die, een organisatorisch verband van natuurlijke personen dat of een natuurlijk persoon die:
1°. bedrijfsmatig zorg verleent die wordt bekostigd op grond van een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet;
2°. een zorgaanbieder is als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg;
3°. publieke gezondheidszorg als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet publieke gezondheid verleent of doet verlenen;”
11. Verweerder voert aan dat hoewel de definitie van zorgaanbieder in de eerste subsidieregeling niet expliciet de bekostiging van de zorg noemde, de regeling ook toen was beperkt tot zorg die wordt gefinancierd op grond van één van de vijf hoofdwetten (zijnde de Zorgverzekeringswet, Wet langdurige zorg, Wet publieke gezondheid, Wet Maatschappelijke ondersteuning en de Jeugdwet). Dit blijkt, aldus verweerder, uit het gebruik van de woorden “bij of krachtens” opgenomen in de toelichting op de eerste subsidieregeling:
“Afbakening zorgaanbieders
Voor deze subsidie komen zorgaanbieders in aanmerking die (bedrijfsmatig) zorg verlenen bij of krachtens de Wet langdurige zorg, de Zorgverzekeringswet, de Wet publieke gezondheid, de Jeugdwet of de Wet maatschappelijke ondersteuning.”
12. Niet in geschil is dat eiseres ten tijde van belang stond ingeschreven in het handelsregister met SBI-code 86.22.1 - Praktijken van medisch specialisten en medische dagbehandelcentra (geen tandheelkunde en psychiatrie) en dat zij dit ook heeft vermeld op het aanvraagformulier. Deze SBI-code staat ook vermeld op de lijst met SBI-codes opgenomen in de bijlage van de eerste subsidieregeling. Ter zitting van de rechtbank is vastgesteld dat onder deze SBI-code ook abortusklinieken (zoals eiseres) vallen. Wat betreft de SBI-code heeft eiseres dus geen onjuiste gegevens verstrekt bij het doen van de aanvraag.
13. Eiseres heeft op het aanvraagformulier vermeld dat zij bedrijfsmatig zorg verleent of doet verlenen als bedoeld in de Wet langdurige zorg, de Zorgverzekeringswet of de Wet publieke gezondheid. De rechtbank oordeelt deze opgaaf van eiseres niet onjuist, omdat abortuszorg wel degelijk valt aan te merken als (het type) zorg als bedoeld in de Zorgverzekeringswet. Dat een abortus niet altijd wordt bekostigd vanuit de zorgverzekering maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. In tegenstelling tot verweerder ziet de rechtbank geen aanleiding om de definitie van zorgaanbieder (in de eerste subsidieregeling) in te perken tot alleen die zorgaanbieders die vanuit één van de vijf hoofdwetten worden bekostigd. De in de toelichting van de eerste subsidieregeling opgenomen bewoordingen “bij of krachtens” zijn daarvoor te vaag. Omdat eiseres tevens beschikte over een juiste SBI-code voldeed zij naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van de aanvraag aan de definitie van zorgaanbieder zoals opgenomen in de eerste, op dat moment geldende, subsidieregeling. Ook wat dit betreft heeft eiseres dus geen onjuiste gegevens verstrekt bij het doen van de subsidieaanvraag.
14. De rechtbank is van oordeel dat het eiseres niet kan worden tegengeworpen dat de definitie van zorgaanbieder met terugwerkende kracht is gewijzigd. Dat zou in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel.
15. Omdat eiseres geen onjuiste gegevens heeft verstrekt, wordt niet voldaan aan de voorwaarden opgenomen in artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb (de c-grond). Dit betekent dat verweerder ten onrechte de subsidie op die grond heeft ingetrokken.
16. Omdat eiseres voldeed aan de definitie van zorgaanbieder in de zin van de eerste subsidieregeling was de subsidieverlening destijds niet onjuist. Echter, ook indien de subsidieverlening (anderszins) onjuist was kan dat eiseres niet worden tegengeworpen, omdat zij dat niet wist of behoorde te weten (zie daarvoor hetgeen eerder is overwogen onder 12 en 13). Aan de voorwaarden opgenomen in artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb (de d-grond) wordt daarom eveneens niet voldaan. Dit betekent dat verweerder ten onrechte de subsidie op die grond heeft ingetrokken.
18. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
19. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf een beslissing en trekt het primaire besluit, waarbij de verleende subsidie is ingetrokken, in. Deze uitspraak zal in de plaats treden van het te vernietigen bestreden besluit. Verweerder hoeft dus niet opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift.
20. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres (voor beroepsmatig door een derde verleende rechtsbijstand) tot een bedrag van € 2.600 (2 punten in beroep ad € 759 + 2 punten in bezwaar ad € 541).