ECLI:NL:RBNNE:2022:3394

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
9905464 VZ VERZ 22-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor invoering van een verlofplafond door Arriva Personenvervoer Nederland B.V.

In deze zaak heeft Arriva Personenvervoer Nederland B.V. op 30 mei 2022 een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter om vervangende toestemming te verkrijgen voor de invoering van een 'Bovengrens Verlof', die inhoudt dat niet meer dan 11% van het personeel tegelijkertijd vakantie kan opnemen. Dit verzoek volgde op de weigering van de Centrale Ondernemingsraad (COR) om in te stemmen met de voorgestelde wijziging van de vakantie- en verlofregeling. Arriva stelde dat de invoering van deze regeling noodzakelijk was om de continuïteit van de dienstverlening te waarborgen, vooral in piekperiodes, en om te voorkomen dat er te veel werknemers tegelijkertijd verlof opnemen, wat zou leiden tot operationele problemen.

De COR voerde aan dat de voorgestelde regeling in strijd is met de wettelijke rechten van werknemers om zelf te bepalen wanneer zij verlof opnemen. De kantonrechter heeft de argumenten van beide partijen tegen elkaar afgewogen. De rechter oordeelde dat de belangen van de COR, die opkwam voor de rechten van de werknemers, zwaarder wogen dan de belangen van Arriva. De kantonrechter concludeerde dat de door Arriva aangevoerde redenen niet voldoende zwaarwegend waren om de weigering van de COR onredelijk te achten. De rechter wees het verzoek om vervangende toestemming af, waardoor de bestaande situatie van de verlofregeling gehandhaafd blijft.

De uitspraak benadrukt het belang van de medezeggenschap en de rechten van werknemers in het kader van de Wet op de ondernemingsraden (WOR). De kantonrechter heeft ook de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 9905464 VZ VERZ 22-12
beschikking van de kantonrechter van 21 september 2022
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARRIVA PERSONENVERVOER NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Heerenveen,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.C.A. te Poel,
tegen
DE CENTRALE ONDERNEMINGSRAAD ARRIVA PERSONENVERVOER NEDERLAND
gevestigd te Heerenveen,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. S.F.H. Jellinghaus.
Partijen zullen hierna Arriva en de COR worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Arriva heeft op 30 mei 2022 een verzoekschrift zoals bedoeld in artikel 27 lid 4 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) ingediend tot het verkrijgen van vervangende toestemming van de kantonrechter om een besluit te nemen.
1.2.
De COR heeft op 1 augustus 2022 een verweerschrift ingediend.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft op 18 augustus 2022 plaatsgevonden. Voorafgaand aan de zitting heeft Arriva nadere producties overgelegd.
De gemachtigde van Arriva heeft ter zitting het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen en de griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.4.
Vervolgens is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Arriva is een internationaal opererend openbaarvervoersbedrijf. Binnen Nederland verzorgt Arriva bus- en/of treindiensten, die worden aangeboden in diverse regio's verspreid over het hele land.
2.2.
De COR is het door Arriva ingestelde centrale medezeggenschapsorgaan in de zin van artikel 33 van de WOR. De COR bestaat uit vertegenwoordigers van verschillende ondernemingsraden binnen Arriva (de ondernemingsraad bus, de ondernemingsraad trein, de ondernemingsraad staf en iv, en de ondernemingsraad touring). In de verschillende regio's zijn er voor het busvervoer zogenaamde Vestiging Commissies actief en voor het treinvervoer Regio Commissies.
2.3.
Binnen Arriva gelden de CAO Openbaar Vervoer (CAO OV) en de CAO Multimodaal Vervoer (CAO MUMO). Ook gelden binnen Arriva bepaalde bedrijfsregelingen, onder meer met betrekking tot vakantie en verlof.
2.4.
Op 4 februari 2021 heeft Arriva, als ondernemer in de zin van de WOR, een instemmingsverzoek met betrekking tot de door haar gewenste wijzigingen van haar vakantie- en verlofregeling (hierna: de Voorgenomen Gewijzigde Vakantie- en Verlofregeling, of: het Voorgenomen Besluit) gedaan bij de COR. Blijkens de toelichting op dit verzoek gaat het er kort gezegd om dat Arriva een vakantie- en verlofregeling wil treffen die gaat gelden voor al haar medewerkers, met een duidelijke beschrijving van de verschillende soorten vakantie- en verlofdagen (inclusief verval- en verjaringstermijnen), een regeling over hoe moet worden omgegaan met vakantiedagen en ziekte en met een geoptimaliseerde verlofadministratie. Het Voorgenomen Besluit voorziet daarnaast in een rekenmethodiek inclusief rekentools om "de bovengrens van de verlofuitstoot per vestiging vast te stellen" (hierna: de Bovengrens Verlof). Hieromtrent is het volgende - voor zover van belang - vermeld:
De werkgever stelt de vakantiedagen zoveel als mogelijk vast conform de wensen van de medewerker, waarbij de werkgever voor het rijdend personeel op basis van het werkpakket/formatie de bovengrens bepaalt. Met deze bovengrens maken we inzichtelijk hoeveel medewerkers er tegelijk op vakantie of met verlof kunnen. Dit houdt in dat een eventueel vakantie- of verlofverzoek waarmee de bovengrens wordt overschreden, niet gehonoreerd kan worden. Werkgever en werknemer gaan dan in overleg omtrent een alternatief. Hierbij wordt opgemerkt dat ook het opnemen van bijvoorbeeld 'holy days' en/of garantieverlof dan wel andersoortige verlofdagen binnen deze bovengrens moet passen.
(…..)
1. De ruimte voor vakantie en verlof wordt bepaald op basis van de volgende methodiek (M1)
  • Een vast percentage van 11% van het aantal basisdiensten per dag.
  • Een verhoging van dit getal gelijk aan het aantal diensten dat op een bepaalde dag minder gereden wordt dan het aantal basisdiensten,
2. In twee gevallen voldoet bovenstaande methodiek niet aan de gewenste ruimte om personeel voldoende mogelijkheden te geven om vakantie op te nemen en is een aanvullende afspraak mogelijk. (…)
5. Binnen de vastgestelde bovengrens kan regionaal invulling worden gegeven aan de verdere inhoud van de vakantie- en verlofregeling.
(…)
2.5.
De COR heeft intern overleg gevoerd over het Voorgenomen Besluit. Tevens heeft de COR overleg gevoerd met delegaties van de vestigingscommissies uit de Regio Zuid (Oost- en West-Brabant). Voor deze regio is de vakantieverlofregeling van de medewerkers die in 2014 zijn overgekomen van Veolis (dat is de voormalige concessiehouder in die regio) in stand gebleven. Kort gezegd houdt die regeling in dat medewerkers zelf mogen bepalen wanneer zij verlof wensen op te nemen, zonder dat daarbij een plafond geldt voor wat betreft het aantal medewerkers dat tegelijkertijd weg wil.
2.6.
Bij brief van 29 november 2021 heeft de COR aan Arriva medegedeeld dat zij alleen onder bepaalde voorwaarden bereid is om instemming te geven aan het Voorgenomen Besluit. Een van de voorwaarden is dat de vakantie- en verlofregeling zoals deze in de regio Zuid (in de meeste Arriva-vestigingen) wordt toegepast, binnen heel Nederland wordt toegepast.
2.7.
Overleg tussen Arriva en de COR heeft ertoe geleid dat Arriva tegemoet gekomen is aan een aantal van de voorwaarden die door de COR waren gesteld. De voorwaarde van de COR om de vakantie- en verlofregeling van de regio Zuid voor al het Arriva personeel te laten gelden, was voor Arriva niet bespreekbaar. Omgekeerd is de COR niet akkoord gegaan met het voorstel van Arriva om een bovengrens af te spreken voor wat betreft het aantal werknemers dat tegelijkertijd vakantieverlof mag opnemen. Tot een volledige instemming van de COR met het Voorgenomen Besluit is het dan ook niet gekomen.

3.Het verzoek

3.1.
Arriva vraagt op de voet van art. 27 lid 4 van de WOR vervangende toestemming aan de kantonrechter om het besluit te nemen tot invoering van de Voorgenomen Gewijzigde Vakantie- en Verlofregeling zoals door Arriva aan de OR is voorgelegd door middel van de instemmingsaanvraag van 4 februari 2021, met inachtneming van de Aanpassingen op het Verzoek zoals uiteengezet onder randnummer 36 van het verzoekschrift.
3.2.
Arriva voert daartoe het volgende - samengevat - aan. Arriva heeft goede en dringende redenen om tot invoering van een Bovengrens Verlof over te gaan, op grond waarvan in beginsel niet meer dan 11% van het personeel tegelijk vakantie kan opnemen.
Bij ongewijzigde instandhouding van de huidige vakantie- en verlofregelingen is Arriva namelijk niet in staat om in piekperiodes volgens de vaste dienstregeling te draaien. In de maanden juli en augustus rijdt Arriva over het algemeen een afgeschaalde dienstregeling, waardoor de verlofmogelijkheden in die periode groter zijn. Aan de randen van de "zomervakantie", in het bijzonder in juni en september, rijdt Arriva weer volop haar reguliere dienstregeling en ontstaan er problemen voor wat betreft het uitvoeren daarvan als teveel werknemers tegelijkertijd verlof opnemen. Een hoog verlofpercentage leidt bovendien tot onrust en onvrede onder de werknemers die niet op vakantie zijn. Zij moeten in dat geval extra hard werken en soms zelfs verlofdagen inleveren. De cijfers over voorgaande jaren in regio Zuid laten zien dat er erg veel dagen worden ingetrokken. Arriva wil liever geen vrije dagen intrekken van de 'achterblijvende' vaste werknemers, omdat dit ten koste gaat van hun weekend en leidt tot een verhoging van de werkdruk. Door het intrekken van vrije dagen ontstaan ook ongewenste verlofstuwmeren. Bovendien is het tijdrovend om mensen te benaderen met de vraag of zij hun vrije dag willen inleveren en kost dit Arriva veel geld, door de toeslagen die conform de Cao's betaald moeten worden. Arriva wijst er op dat sprake is van een toenemend probleem binnen haar organisatie, omdat zij te maken heeft met een verouderd personeelsbestand en daarnaast grote moeite heeft om nieuw personeel aan te trekken. Dat laatste heeft te maken met de opleidingseisen voor buschauffeurs en treinmachinisten, die strenger zijn geworden dan vroeger, en met de incidenten (agressie) in het openbaar vervoer, waardoor het vervullen van een functie in het openbaar vervoer minder aantrekkelijk wordt gevonden. Als laatste speelt de huidige krapte op de arbeidsmarkt een rol. Hierdoor heeft Arriva ook grote moeite met het aantrekken van uitzend-/flexkrachten. Door het instellen van een Bovengrens Verlof zal Arriva rituitval kunnen voorkomen en zal zij beter in staat zijn om aan haar verplichtingen onder de concessie te voldoen. Als Arriva niet aan die verplichtingen voldoet, bestaat de kans dat er boetes betaald moeten worden en
- nog erger - dat de concessie naar een andere partij zal gaan.
3.3.
In reactie op het verweer van de COR heeft Arriva aangegeven dat de wens van Arriva om de Vakantie- en Verlofregeling te harmoniseren niet de belangrijkste reden is voor het Voorgenomen Besluit. Op zichzelf bestaat hierover geen onenigheid met de COR, nu de COR, onder voorwaarden, hiermee heeft ingestemd. In feite gaat het er om dat de COR geen afstand wil doen van de regeling die in regio Zuid wordt gehanteerd, waar geen enkele verlofaanvraag ooit wordt afgewezen. Volgens Arriva dient de COR niet te acteren naar de wil of alleen in het belang van enkele vestigingen, maar in het belang van alle werknemers in de onderneming. Indien de regeling van regio Zuid voor al het Arriva personeel zou gaan gelden (terwijl thans in andere regio's al zonder bezwaren wordt gewerkt met een Bovengrens Verlof) leidt dat tot een onwerkbare situatie. Het is voor Arriva dan ook absoluut niet mogelijk om aan dit onredelijke verzoek van de COR te voldoen. Arriva benadrukt nogmaals dat zij zwaarwegende belangen heeft op sociaal, bedrijfsorganisatorisch en bedrijfseconomisch vlak bij het voorgenomen besluit. Het instellen van een Bovengrens Verlof levert voor de werknemers ook voordelen op, namelijk duidelijkheid, transparantie en de garantie dat werknemers tot deze grens in ieder geval verlof mogen opnemen. Overigens is de voorgestelde Bovengrens Verlof in lijn met wet- en regelgeving en met de toepasselijke Cao's. In de betreffende Cao's wordt Arriva geïnstrueerd om een vakantieregeling af te sluiten die aan bepaalde voorwaarden voldoet, zodat de werknemer een aaneengesloten periode van 22 dagen vakantie mag opnemen en voor CAO OV geldt daarnaast dat deze dagen in de periode tussen 30 april en 1 oktober moeten kunnen worden opgenomen. In het Voorgenomen Besluit zijn deze voorwaarden uiteraard meegenomen, aldus Arriva.
3.4.
Op het standpunt van Arriva zal hierna - voor zover van belang - nader worden ingegaan.

4.Het verweer

4.1.
De COR heeft tot zijn verweer het volgende - samengevat - aangevoerd. Het gaat er in deze kwestie om dat een belangenafweging plaatsvindt tussen de argumenten van de medezeggenschap en de ondernemer. De algemene wens van Arriva om te komen tot harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden voor de gehele organisatie, is begrijpelijk, maar geen reden om dús deze regeling in te voeren. De grens van 11% maximale verlofuitstoot is volgens de COR arbitrair samengesteld en discutabel. En overigens is dat percentage in de praktijk niet werkbaar (want te laag). De COR vraagt zich bovendien af waarom een percentage van 11% voor de hele organisatie en voor het hele jaar zou moeten gelden. De cijfers die Arriva heeft genoemd over het aantal ingetrokken vrije dagen kan de COR niet controleren. De COR betwist in ieder geval dat het er 'erg veel' zijn, afgezet tegen het aantal werknemers.
4.2.
Waar het Arriva in eerste instantie te doen was om de arbeidsvoorwaarden van haar werknemers te harmoniseren, lijkt het er inmiddels op dat Arriva het huidige personeelstekort wil afwentelen op haar personeel. Daar kan de COR niet mee instemmen. Maximering van de verlofaanspraken staat namelijk op gespannen voet met het wettelijk uitgangspunt dat een werknemer zijn vakantie gewoon altijd moet kunnen opnemen. Het leidt er bovendien toe dat getornd wordt aan de in de Cao's gegeven mogelijkheid om in de periodes voor en na de (zomer)vakantie 3 weken aaneengesloten verlof op te nemen. Sommige regio's, zoals de regio Zuid, worden hard geraakt omdat de thans voor hen geldende regeling met het Voorgenomen Besluit zou komen te vervallen. Volgens de COR zou juist de in regio Zuid geldende regeling, waarbij verzoeken tot verlof die conform de geldende procedures zijn aangevraagd worden toegewezen, binnen de hele organisatie moeten gelden. Niet gebleken is dat die regeling niet uitvoerbaar is gebleken, doordat iedereen tegelijkertijd om vakantie vroeg.
4.3.
Volgens de COR zijn andere manieren van strategisch personeelsbeleid te bedenken om ervoor te zorgen dat Arriva een aantrekkelijke werkgever is, bijvoorbeeld door nieuwe mensen op te leiden en door meer mensen aan te trekken voor een flexpool. Door ruimhartig met vakantieaanvragen om te gaan maakt Arriva zich juist aantrekkelijker als werkgever.
Dat de dienstregeling gedraaid moet worden (op grond van de concessie) is een algemene leveringsverplichting waarmee Arriva niet anders is dan andere bedrijven. Dit levert niet een rechtvaardiging op voor het voorgenomen besluit.
4.4.
Ter zitting heeft de COR opnieuw naar voren gebracht dat een maximaliseringsregel voor vakantie en verlof schuurt met het wettelijke uitgangspunt dat een werknemer vakantie moet kunnen opnemen wanneer hij dat wil. Volgens de COR zijn in plaats van zo'n maximalisering van het verlof andere oplossingen denkbaar. Behalve het aantrekken van extra personeel - wat inderdaad wat geld kost, en tijd omdat er moet worden opgeleid - kan ook gedacht worden aan een betere planning om problemen in piekperiodes zoveel mogelijk te voorkomen. Bovendien kunnen eventuele problemen - ook in de regio Zuid - prima in onderling overleg worden opgelost. De drastische maatregel die Arriva voorstaat is hiervoor niet nodig.
4.5.
Op het standpunt van de OR zal hierna - voor zover van belang - nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in dit geding om de vraag of de kantonrechter aan Arriva, ter vervanging van de aan de COR gevraagde maar door de COR niet - althans niet zonder voorbehoud -verleende instemming, toestemming moet verlenen voor het nemen van het besluit tot invoering van de Voorgenomen Gewijzigde Vakantie- en Verlofregeling. Meer concreet gaat het om toestemming voor het voornemen van Arriva om een Bovengrens Verlof in te stellen, zoals nader omschreven in het voorgenomen besluit.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het Voorgenomen Besluit ingevolge artikel 27 lid 1, aanhef en onder b WOR de instemming van de ondernemingsraad behoeft. Artikel 27 is van overeenkomstige toepassing in de situatie waarin de COR het instemmingsrecht uitoefent. Ingevolge artikel 27 lid 4 WOR geeft de kantonrechter aan de ondernemer slechts toestemming om het besluit te nemen, waarmee de (C)OR niet heeft willen instemmen, indien de beslissing van de C(OR) om geen instemming te geven onredelijk is, of het voorgenomen besluit van de ondernemer gevergd wordt door zwaarwegende bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische of bedrijfssociale redenen. Bij de redelijkheidstoets worden de argumenten van de ondernemer voor zijn voorgenomen besluit en de argumenten van de (C)OR om zijn instemming te weigeren tegen elkaar afgewogen. Hierbij dienen alle argumenten in overweging te worden genomen (Hoge Raad 24 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:159 Stena Line). Vaste lijn in de jurisprudentie is dat de kantonrechter zich terughoudend opstelt bij de beoordeling van de (on)redelijkheid van de wijze waarop de (C)OR van zijn 'instemmingsrecht' gebruik heeft gemaakt. Dit vanwege de aard van het aan de (C)OR verleende instemmingsrecht en de strekking van artikel 27 lid 4 WOR als correctief daarop.
5.3.
De kantonrechter stelt voorop dat wanneer zij geen toestemming verleent, de situatie blijft zoals die was. Het is dus niet zo dat als gevolg van de beslissing van de kantonrechter Arriva de regeling zoals die geldt in regio Zuid moet laten gelden voor alle medewerkers.
5.4.
De kantonrechter overweegt vervolgens met betrekking tot de wederzijdse argumenten en belangen het volgende.
5.5.
In artikel 7:638 lid 2 BW is bepaald dat - uitzonderingen op grond van individuele arbeidsovereenkomsten dan wel op grond van een CAO daargelaten - de werkgever de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie vaststelt overeenkomstig de wensen van de werknemer tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten. Bij invoering van het Voorgenomen Besluit door Arriva zijn verlofaanvragen van werknemers tot de gestelde bovengrens weliswaar gegarandeerd, maar zodra de bovengrens in een bepaalde periode wordt overschreden, verandert het wettelijk uitgangspunt van "ja-tenzij" naar "nee".
Op zichzelf vindt de kantonrechter het niet onredelijk dat de werknemers, vertegenwoordigd door de COR, bezwaar maken tegen deze wijziging en willen vasthouden aan het wettelijke uitgangspunt om in beginsel zelf te mogen bepalen wanneer zij verlof opnemen. Verdedigd kan namelijk worden dat een periode van vakantie en verlof minder waardevol is wanneer een werknemer het moment daarvan niet zelf in alle vrijheid kan bepalen.
5.6.
De kantonrechter vindt het goed voorstelbaar dat medewerkers van regio Zuid zich in het bijzonder hebben verzet tegen het Voorgenomen Besluit. Zij hadden immers een onvoorwaardelijk recht om verlofdagen op te nemen in iedere gewenste periode en gaan er met de invoering van het Voorgestelde Besluit wat dat betreft het meest van alle Arriva-medewerkers op achteruit. Dat de COR in het bijzonder opkomt voor deze groep werknemers, kan haar niet worden tegengeworpen.
5.7.
Overigens betekent de Bovengrens Verlof ook in andere regio's dat een individuele afweging van een verzoek om verlof in beginsel niet meer gemaakt zal worden als het plafond is bereikt. Arriva heeft weliswaar benoemd dat er in andere regio's al wordt gewerkt met een verlofplafond en dat de grootste groep medewerkers hiermee vrijwillig heeft ingestemd, maar hoe dat in die andere regio's exact is geregeld is bij de kantonrechter onbekend. Arriva heeft verder aangegeven dat binnen de vastgestelde Bovengrens Verlof op regionaal niveau invulling kan worden gegeven aan de verdere inhoud van de vakantie- en verlofregeling. Ter zitting kon Arriva echter niet duidelijk maken op welke manier dit gaat gebeuren. Daardoor kan de kantonrechter niet goed inschatten hoe het Voorgenomen Besluit in de praktijk gaat uitwerken, en of er in bepaalde - bijzondere - gevallen nog kan worden afgeweken van het maximumaantal werknemers dat tegelijkertijd vakantie mag opnemen. Los hiervan is de kantonrechter van oordeel dat ook als een kleine minderheid van de werknemers niet vrijwillig bereid is om in te stemmen met de voorgestelde Bovengrens Verlof, dat dan nog niet betekent dat het besluit van de COR om die minderheid te steunen onredelijk is.
5.8.
Het feit dat op grond van de CAO OV en CAO MUMO een vakantieregeling moet worden vastgesteld (die dan vervolgens heeft te gelden als onderdeel van de CAO) waarmee het bepaalde in artikel 7:638 lid 2 BW terzijde kan worden gesteld, maakt de beslissing van de COR om niet in te stemmen met een Bovengrens Verlof niet onredelijk. De CAO 's verplichten partijen niet tot het treffen van een regeling met een bovengrens. Zij geven juist aan dat het aanwijzen van bepaalde tijdvakken voor verlof en spreiding van verlof en/of bundeling van vrije dagen een kwestie is van overleg met de ondernemingsraad. Nu met het Voorgenomen Besluit getornd wordt aan het wettelijk uitgangspunt dat de wensen van de werknemers leidend zijn bij het vaststellen van het tijdstip van verlof, is het niet onredelijk te noemen dat de COR zich terughoudend opstelt waar het gaat om het maximaliseren van verlofmogelijkheden. Van belang hierbij is ook dat werknemers bij Arriva op grond van de CAO OV en CAO MUMO bevoegd zijn om hun vakantiedagen gedurende een aaneengesloten periode van 22 dagen op te nemen, waarbij de CAO OV hieraan toevoegt dat deze aaneengesloten periode kan worden opgenomen in de periode van 30 april tot 1 oktober. Dat een verlofplafond mogelijk op gespannen voet komt te staan met deze rechten, maakt een dergelijk plafond niet zonder meer wenselijk.
5.9.
De kantonrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat de door Arriva aangevoerde argumenten en belangen, in verhouding tot de belangen die de COR behartigt, onvoldoende gewicht in de schaal leggen om te komen tot het oordeel dat de weigering van de COR om in te stemmen met het Voorgenomen Besluit en de daarin opgenomen Bovengrens Verlof onredelijk is.
5.10.
Ter zitting is namens Arriva al aangegeven dat harmonisatie van de verlofregelingen weliswaar een wens is, maar dat hierin niet de kern is gelegen voor het voorgenomen besluit. De kantonrechter volstaat dan ook hier met de opmerking dat de wens om te komen tot harmonisatie van arbeidsvoorwaarden voor de hele organisatie weliswaar begrijpelijk is, maar geen zwaarwichtig belang oplevert om het wettelijk uitgangspunt met betrekking tot verlofaanspraken van werknemers te verlaten. Overigens is niet aannemelijk geworden dat het niet doorvoeren van de door de Arriva gewenste harmonisatie nadelige gevolgen voor haar zal hebben. Ter zitting is benadrukt dat in dat geval de bestaande situatie gehandhaafd zal blijven. De kantonrechter verwijst ook naar haar overweging hiervoor onder 5.3.
5.11.
Arriva heeft daarnaast betoogd dat zwaarwegende belangen haar besluit vergen. Zij heeft als belangrijkste argument voor de gewijzigde verlofregeling aangevoerd dat bij ongewijzigde instandhouding van de Vakantie- en Verlofregeling niet in staat zal zijn om de bus- en treindiensten in piekperiodes volgens vaste dienstregelingen te draaien. De kantonrechter begrijpt dat het voor de planners van Arriva een lastige klus is om alle roosters en dienstregelingen passend te maken en zij begrijpt ook de behoefte bij Arriva om de piekmomenten voor wat betreft de afwezigheid van personeel te 'managen'. Daar staat tegenover dat piekmomenten zich in alle bedrijfstakken voordoen en niet alleen bij vervoersbedrijven. De organisatorische (planmatige) problemen waar Arriva voor staat rechtvaardigen naar het oordeel van de kantonrechter niet dat er een voor het gehele jaar en voor alle medewerkers geldende maximumregeling voor wat betreft het opnemen van vakantie moet worden getroffen, waarbij wordt getornd aan het wettelijk uitgangspunt dat de wensen van de werknemers met betrekking tot het opnemen van verlof leidend zijn. De kantonrechter merkt daarbij op dat in artikel 7:638 lid 2 BW ook staat dat gewichtige redenen zich ertegen kunnen verzetten dat de werkgever de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie vaststelt overeenkomstig de wensen van de werknemer. Dat geeft Arriva de mogelijkheid om, als er gewichtige redenen aan de orde zijn, de voorkeur voor de vakantie van werknemers te passeren. Ook in dat geval dient een afweging te worden gemaakt tussen de belangen van de werkgever en de individuele werknemer.
5.12.
De kantonrechter begrijpt dat het tijd en moeite kost om nieuw personeel aan te trekken en/of op te leiden, zoals door Arriva is gesteld. Naar het oordeel van de kantonrechter kan echter niet worden vastgesteld dat Arriva als gevolg van deze moeilijkheden te maken heeft met een structureel bezettingsprobleem in piekperiodes, waarvoor geen alternatieve oplossingen te bedenken zijn. Ter zitting is bijvoorbeeld aan de orde gekomen dat een tekort aan personeel in de piekperiodes ook opgelost zou kunnen worden door uitbreiding van de zogenaamde flexibele schil. De kantonrechter heeft begrepen dat er binnen Arriva momenteel wordt gesproken over een andere verhouding tussen vaste- en flex-medewerkers, waardoor meer inzet van flex-medewerkers in piekperiodes mogelijk zou zijn.
5.13.
Overigens heeft Arriva naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd dat zij niet in staat zou zijn om zonder een Bovengrens Verlof de vaste dienstregelingen te rijden. Kennelijk zijn er nog voldoende "achterblijvende medewerkers" bereid om bij te springen in piekperiodes. De kantonrechter heeft geen aanwijzing dat deze medewerkers hun vrije dagen
moetenopofferen. Ter zitting is aan de zijde van Arriva verklaard dat aan het intrekken van verlofdagen uiteraard overleg met de chauffeurs voorafgaat. Dat het tijd en geld kost om op deze manier de dienstregelingen rond te krijgen, is logisch, maar dat maakt het niet onmogelijk. Het komt de kantonrechter voor dat een tijdige vakantieplanning en het bijtijds zoeken van oplossingen in overleg met werknemers er verder aan kunnen bijdragen dat problemen in piekperiodes (zoveel mogelijk) worden voorkomen. Tot slot merkt de kantonrechter op dat het nog maar de vraag is of met de invoering van een verlofplafond een einde zou komen aan de bezettingsproblemen in piekperiodes. Arriva heeft althans niet voldoende onderbouwd dat dat zo is.
5.14.
De huidige krapte op de arbeidsmarkt kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden meegewogen als een zwaarwegend bedrijfseconomisch argument voor Arriva om te komen tot een Bovengrens Verlof. Het probleem om tegenwoordig (goed) personeel te vinden is een algemeen maatschappelijk probleem. Niet alleen Arriva heeft daar last van, maar veel meer bedrijven en organisaties ondervinden hierdoor hinder en een pasklare oplossing is niet voorhanden. Mogelijk kan Arriva door het invoeren van een Bovengrens Verlof haar tekort aan medewerkers in piekperioden enigszins beperken, maar een structurele oplossing voor het algemene personeelstekort waarmee Arriva kennelijk kampt levert dit niet op. Het instellen van een Bovengrens Verlof zou (nieuwe) medewerkers juist kunnen afschrikken, waar Arriva medewerkers aan zich wil binden. Bovendien worden daarmee de problemen op de arbeidsmarkt (deels) afgewenteld op haar huidige personeel, hetgeen de kantonrechter niet wenselijk lijkt.
5.15.
Ten aanzien van het risico dat Arriva niet zou kunnen voldoen aan haar verplichtingen onder de concessie overweegt de kantonrechter het volgende. Aan een concessie zijn rechten en plichten verbonden, zoals de verplichting voor Arriva om bepaalde dienstregelingen te draaien. Zoals de COR terecht heeft aangehaald betreft dit een algemene leveringsverplichting waarmee Arriva niet anders is dan andere bedrijven. Het gaat naar het oordeel van de kantonrechter te ver om van het personeel te verwachten dat zij rechten prijsgeven om mogelijke sancties van de concessieverlener te voorkomen.
5.16.
De conclusie op grond van het vorenstaande is dat de belangen van de COR tegen de invoering van het Voorgenomen Besluit zwaarder wegen dan de belangen van Arriva voor de invoering daarvan. Gelet hierop is de beslissing van de COR om niet (volledige) in te stemmen met het Voorgenomen Besluit niet onredelijk. De kantonrechter heeft voorts in hetgeen door Arriva is aangevoerd geen reden gevonden om aan te nemen dat het Voorgenomen Besluit gevergd wordt door zwaarwegende bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische of bedrijfssociale redenen. De kantonrechter zal daarom de door Arriva verzochte vervangende toestemming voor het nemen van het besluit tot invoering van de Voorgenomen Gewijzigde Vakantie- en Verlofregeling afwijzen.
5.17.
Gezien de verhouding tussen partijen en de aard van het tussen hen gerezen geschil zal de kantonrechter de proceskosten compenseren in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.

6.De beslissing

6.1.
wijst het verzoek om vervangende toestemming af;
6.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen.
Aldus gegeven te Leeuwarden en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2022 door
mr. M.C. Groenewegen, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
c. 518