Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.Het verdere procesverloop
2.Het deskundigenrapport en de nadere reacties
"niet in staat om zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen."
"niet in staat rechtshandelingen te verrichten en de gevolgen van zijn handelen te overzien."
"niet in staat juridische procedures te overzien."
"niet in staat een voorkeur uit te spreken voor de te benoemen curator/bewindvoerder en/of mentor."
"Naar mijn overtuiging - zijn geestelijke toestand in aanmerking genomen - niet in staat is zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen naar behoren te behartigen en de reikwijdte en mogelijke gevolgen van zijn beslissingen te overzien. Bewindvoering en mentorschap wordt in de gegeven situatie objectief medisch ondersteund"en
"Bewindvoering en mentorschap acht ik bij mijnheer onontbeerlijk. De indicatie voor ondercuratelestelling is aan het oordeel van de rechter."Zoals de kantonrechter al in de beschikking van 10 juni 2022 heeft overwogen is de vraag of de curatele noodzakelijk is, niet een vraag die aan de deskundige voorgelegd is, maar gaat het hier om een juridisch oordeel. De laatste opmerking van de deskundige begrijpt de kantonrechter dan ook aldus dat de deskundige dat oordeel bij de kantonrechter laat.
"De wettelijke uitzondering van artikel 1:381 lid 6 BW op de handelingsonbekwaamheid van de curandus (de bekwaamheid om in zaken van curatele in rechte op te treden en hoger beroep in te stellen) veronderstelt een aan hem toegekende bevoegdheid tot het doen van een verzoek. Nu van een dergelijke bevoegdheid in de hier aan de orde zijnde machtigingsprocedure geen sprake is, valt naar het oordeel van het hof deze machtigingsprocedure niet onder ‘zaken van curatele’ als bedoeld in artikel 1:381 lid 6 BW. Daaruit volgt dat de curandus, niet bekwaam is zelf hoger beroep tegen een aan de curator verleende machtiging in te stellen."
3.De beslissing
[betrokkene]voornoemd onder curatele wegens een geestelijke toestand;
- door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat deze beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.