ECLI:NL:RBNNE:2022:339

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
18/244913-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en winkeldiefstal door minderjarige verdachte

Op 10 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van brandstichting en winkeldiefstal. De brandstichting vond plaats op 24 mei 2021 in Zuidlaren, waar de verdachte samen met een medeverdachte opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met deodorant, een kaars en papier/karton. Dit leidde tot gemeen gevaar voor het restaurant [benadeelde partij 1] en de inboedel daarvan. De rechtbank oordeelde dat er causaal verband was tussen de gedragingen van de verdachte en de brand, en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet. De verdediging voerde aan dat er alternatieve verklaringen waren voor de brand, maar deze werden door de rechtbank niet aannemelijk geacht. De verdachte werd veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar, en een werkstraf van 80 uren. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de jeugdreclassering. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten, maar concludeerde dat de straf passend was om de kans op herhaling te beperken.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Assen
parketnummer 18/244913-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 februari 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 januari 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.A.M. Kwakman, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Westerhof.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 24 mei 2021 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met deodorant en/of een kaars en/of papier/karton (en/of deze/dit (smeulend) achter te laten tussen rieten stoelen en/of houten tafels op een overkapt (grotendeels) houten terras), althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan het restaurant/pand ( [benadeelde partij 1] ) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor dat restaurant/pand en/of de inboedel van dat restaurant/pand en/of een belendend/aanpandig woonhuis en/of belendende en/of aanpandige percelen (telkens met inboedel) en/of belendende groenvoorzieningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 mei 2021 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam open vuur in aanraking heeft/hebben gebracht met deodorant en/of een kaars en/of papier/karton (en/of deze/dit (smeulend) achter te laten tussen rieten stoelen en/of houten tafels op een overkapt (grotendeels) houten terras),
(mede) ten gevolge waarvan het aan zijn en/of zijn mededaders schuld te wijten is geweest, dat het restaurant/pand ( [benadeelde partij 1] ) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval, dat er brand is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor dat restaurant/pand en/of de inboedel van dat restaurant/pand en/of een belendend/aanpandig woonhuis en/of belendende en/of aanpandige percelen (telkens met inboedel) en/of belendende groenvoorzieningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, ontstond;
2 hij op of omstreeks 6 september 2021 te Winschoten, gemeente Oldambt een fles drank (El Picu) en/of een doosje Flugel, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde gevorderd. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte en medeverdachte
[medeverdachte] bekennen dat zij beiden kort voor het ontstaan van de brand met vuur hebben gespeeld onder de houten overkapping bij het restaurant/pand [benadeelde partij 1] .
Gelet op de tijdlijn kan het niet anders dan dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] de veroorzakers zijn geweest van de brand in/bij het betreffende restaurant/pand.
Nu verdachte en medeverdachte [medeverdachte] beiden verklaren dat zij niet de bedoeling hebben gehad om daadwerkelijk [benadeelde partij 1] in brand te steken, acht de officier van justitie vol opzet niet aanwezig. Er is aldus de officier van justitie wel sprake geweest van voorwaardelijk opzet op de brand. Immers, door hun handelingen hebben zij zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De onder 2 ten laste gelegde diefstal acht de officier van justitie eveneens wettig en overtuigend bewezen. Verdachte bekent dit feit ook.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er een alternatieve verklaring is voor het ontstaan van de brand. Zo kan sprake zijn geweest van een technische oorzaak door kortsluiting in de stekkerdoos, dan wel dat andere mensen daar nog geweest zijn, nadat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] waren vertrokken.
Nu dit redelijke verklaringen zijn die niet uitgesloten worden door de bewijsmiddelen, kan niet voldoende worden vastgesteld dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] de veroorzakers van de brand waren.
Subsidiair heeft de raadsvrouw ten aanzien van het onder 1 primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat (voorwaardelijke) opzet op de brandstichting niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Ook de subsidiair ten laste gelegde brand door schuld acht de raadsvrouw niet wettig en overtuigend bewezen, nu verdachte in deze situatie de gevolgen niet had kunnen en niet had hoeven te voorzien. Dat veronderstelt dat zijn handelen niet dusdanig onvoorzichtig, onachtzaam dan wel zelfs roekeloos was, dat van een aan zijn schuld te wijten brand sprake was.
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd tegen een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde. Verdachte bekent dit feit.
Oordeel van de rechtbank
Het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 mei 2021,opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier van Politie Eenheid Noord-Nederland met Procesverbaalnummer 2021134608 d.d. 12 juli 2021, inhoudende als verklaring van [naam 1] :
Ik ben eigenaar van restaurant [benadeelde partij 1] , gevestigd aan de [straatnaam] in Zuidlaren. De buiten muren zijn van steen en de binnenmuren zijn van hout. De aanbouw is van staal. Het terras is een overkapt houten terras. Houten tafels, houten pilaren, houten bovenkant alles is van hout. Het terras is een open terras.
(..)
Op maandag 23 (de rechtbank begrijpt: 24) mei 2021 was ik in de vestiging van [benadeelde partij 1] in Eelde. Ik werd om 16:50 uur aangesproken door keuken personeel dat de vestiging in Zuidlaren in de brand stond. Ik ben toen in de auto gestapt en naar Zuidlaren toe gereden. Ik zag rook onder luifel vandaan komen. De luifel stond in de fik. De brandweer was bezig met blussen. In mijn ogen is de vestiging Zuidlaren volledig verwoest.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juni 2021, pagina137 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Ik zie in de telefoon van [medeverdachte] dat er op 24 mei 2021 om 15:57:26 uur wifi connectie is gemaakt met een wifi netwerk. Ik zie dat de netwerknaam van deze wifi " [wifi adres] " heet.
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 mei 2021,opgenomen op pagina 190 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam 2] :
Ter hoogte van restaurant [benadeelde partij 1] zag ik dat er een klein brandje achterop het terras was van het restaurant. Ik zag dat dit rechtsachter op het terras was.
Ik heb de auto op mijn oprit gezet ter hoogte van de [straatnaam] te Zuidlaren. Ik ben hierop teruggelopen naar [benadeelde partij 1] om te gaan kijken of het allemaal wel goed ging. Toen zag ik dat er een stoel en een tafel in de brand stond. Omdat ik geen water in de buurt had, heb ik direct 112 gebeld. Dit was rond 16:50 uur, op maandag 24 mei 2021.
4.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 mei 2021,opgenomen op pagina 194 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam 3] :
Op maandag 24 mei 2021 tussen 16:30 uur en 16:45 uur reed ik met mijn auto op de [straatnaam] te Zuidlaren, komende uit de richting van Zuidlaren, gaande in de richting van Annen, ter hoogte van restaurant [benadeelde partij 1] . Ik zag in mijn ooghoek dat er een grote vlam op de veranda was van het restaurant. Ik zag toen dat er iemand bij stond en dacht dat er een barbeque in de brand stond.
5.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 31 mei 2021,opgenomen op pagina 249 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam 4] :
A: Ik was bij de Zwet . Ik was daar alleen aan het voetballen. Later kwamen [verdachte] en een vriend van hem. Wij zagen toen rookwolken. Ik ben toen met [verdachte] en die vriend van hem, volgens mij heet hij [medeverdachte] , naar [benadeelde partij 1] gegaan. Daar zag ik dat er brand was.
(..).
V: Hoe lang doe je er over om van de Zwet naar [benadeelde partij 1] te komen?
A: Ik denk twee minuutjes. Niet lang in ieder geval.
V: Hoe lang zat er tussen het voetballen en het zien van de rookwolken?
A: Ongeveer 10 minuutjes denk ik.
6.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte d.d.
31 mei 2021, opgenomen op pagina 222 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [verdachte] :
A: Ik was er die dag met [medeverdachte] . Ik heb dus het idee gehad om onder de overkapping te gaan schuilen. In de regen zijn we er naar toe gefietst en zijn we gaan zitten op de stoeltjes die er al stonden. We hadden een kaars aan staan op een metalen plaatje die op tafel stond. [medeverdachte] pakte uit zijn jas een deo bus. Daarmee heeft hij op de vlam van de kaars gespoten. Toen ook nog een stuk papier erbij gehouden met het formaat van een a4 papier. Deze heeft hij met de deobus aangestoken. Ik heb ook meegedaan met mijn eigen deobus.
Ondertussen was het droog en hebben we de kaars uitgeblazen en het papier ook. Dat gloeide nog. Ik blies het van de tafel af en toen lag het op de stenen op de grond.
Ik had twee rugtassen mee, die heb ik gepakt en we zijn gaan fietsen. We kwamen uit bij sporthal de Zwet in Zuidlaren. Daar was [naam 4] in zijn eentje aan het voetballen. [medeverdachte] en ik gingen met hem mee doen. Iets later roken we alle drie een vuurwerklucht.
(..)
V: Wie heeft het kaarsje aangestoken?
A: Volgens mij ik.
V: Op een gegeven moment heb je het over een stuk papier, a4 formaat. Wie had dat papier?
A: Ik had hem bij me, maar ik gooide hem op tafel. [medeverdachte] ging er op met zijn deo, ik later ook. Hij mikte vanaf de deobus de deostraal door de vlam zeg maar zodat hij op het papier kwam. Hij begon gewoon te spuiten en daarna deed ik ook mee.
V: En het papier lag plat op tafel als ik het goed begrijp?
A: Naast de kaars op dat metalen ding.
V: Als je het uitblaast is er ook wat papier over denk ik?
A: Dat heb ik van tafel geblazen van mij en [medeverdachte] af.

7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte d.d.

1 juni 2021, opgenomen op pagina 235 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [verdachte] :
V: [medeverdachte] verklaart dat er karton in de brand is gestoken. Dit viel tussen twee stoelen in, rieten stoelen.
A: Dat ging ook om dat papier. Ik blies dat van tafel af. Het kan ook karton zijn, maar dan was het al totaal tot as vergaan. Ik blies dat naar de kant van de stenen muur. Het viel op de grond op steen. Het kwam tussen twee stoelen in maar die stonden een meter uit elkaar. Het was aan het wegsudderen. Het gloeide nog. Er zat misschien een vlammetje bij, nooit genoeg om iets te raken. Dan had ik het echt wel uitgestampt.
V: Vervolgens verklaar je dat jullie weg fietsen richting de COOP/Zwet. Hoe laat was dat?
A: Iets wat voor 5 uur. Kwart voor 5, tien over half 5. Tien voor 5 misschien zelfs.
V: Je komt bij het voetbalveld en ziet [naam 4] staan. Hoe laat was dat?
A: Zelfde tijdstip als net. Dat is nog geen minuut fietsen.
V: Hoe lang ben je daar geweest?
A: Ik denk niet veel langer dan een minuutje of 10. Toen zagen wij de rook. Iets langer dan een kwartier. [naam 4] was lopend en ik heb hem achterop genomen en wij zijn richting de rook gefietst. Daar was [medeverdachte] ook bij. We zijn de kant op gefietst naar de rook en toen kwamen wij bij [benadeelde partij 1] uit.
V: Hoe laat was je bij [benadeelde partij 1] ?
A: Ik denk 17:05 uur.

8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte d.d.

31 mei 2021, opgenomen op pagina 262 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte] :
A: Ik pakte een deo fles en een aansteker en als je deo op vuur doet komt er een vlam. Dat vond [verdachte] ook mooi en toen pakte hij ook twee deo bussen. [verdachte] had een kaars aangestoken en begon met twee deo bussen op de kaars te spuiten. We zijn daar mee bezig geweest, toen waren de koekjes op en de verpakking was van karton. Toen deed [verdachte] spuiten met de deo en het vuur op het karton. Toen begon het te roken en ik zei tegen [verdachte] uitblazen. Er lag karton op de grond die [verdachte] had uitgeblazen, het rookte nog wel. Het viel tussen twee stoelen in. Het waren rieten stoelen. Toen zijn we weggefiets naar de Zwet . Toen kwamen we [naam 4] tegen en zijn we gaan voetballen. We roken dachten wij vuurwerk en toen keken we in de lucht en zagen wij dikke rookwolken.
V: Waar stonden jullie bij [benadeelde partij 1] ?
A: Het is de rokersplek van [benadeelde partij 1] . Als je aan de voorkant staat rechts. Ik had 1 deo mee en [verdachte] twee. Ik heb altijd deo mee, ik heb dat altijd in mijn jas. We hadden allebei een aansteker bij ons. De kaars stond midden op de tafel. [verdachte] had die kaars aangestoken. Toen pakte ik mijn deo fles en een aansteker om te kijken wat het deed en toen stak [verdachte] de kaars aan. Ik zag dat [verdachte] de kaars met een aansteker aan deed en daarna pakte hij twee deo bussen en begon op de vlam van de kaars te spuiten. Ik spoot met deo en deed mijn aansteker met vuur erbij en zag toen een vlam. Ik heb ook een paar seconden op de kaars gespoten. [verdachte] wat langer. Toen begon hij karton te spuiten met deo en de aansteker. Toen zei ik tegen [verdachte] dat hij het karton moest uitblazen. Het lag eerst op tafel en toen zag ik nog rode strepen aan de zijkant. Ik had gevoel dat het uit was. 20 minuten later zie je dikke rookwolken.
V: Hebben jullie daar brandbare spullen gezien?
A: Alles was daar van hout, de muur, de tafel en de stoelen waren van riet.
V: Op het moment dat [verdachte] en jij wegfietsten van [benadeelde partij 1] naar de Zwet hoe hebben jullie het toen achtergelaten?
A: Karton lag nog op de grond, de aansteker van [verdachte] lag nog op de tafel en we zagen nog wat rook. Niet meer dan van een sigaret die net is opgerookt.

9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte d.d.

1 juni 2021, opgenomen op pagina 271 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte] :
A: Het begon met een kaars. Toen begon hij, [verdachte] , met karton. Dat vloog in de fik. Ik zei tegen [verdachte] dat ik weg ging, omdat het begon te roken. Ik zei tegen [verdachte] dat hij het moest uitblazen en toen zei [verdachte] dat hij dat gedaan had. Wij fietsten daar weg met de intentie dat het uit was. Maar dat was dus blijkbaar niet zo, want het vloog in de fik.
V: Had je dat vaker gedaan met deo en vuur?
A: Niet met karton. Maar ik wist wel wat het deed.
V: De kaars die [verdachte] aan stak. Waar stond die op?
A: Een glazen rond hoog bakje. Een kaarsenstandaard.
V: Van welk materiaal was die tafel?
A: Hout. Je had drie rieten stoelen. Daarachter had je een houten of stenen muur. [verdachte] blies het vuur op de stenen tegels uit. Het kwam tegen de muur en toen viel het op de tegels tussen twee rieten stoelen. Het was karton wat in de fik stond. Hij blies dat op de grond, het brandde toen niet heel veel meer. Je zag van die brandstrepen. Het smeulde.
V: Je bent daarna naar [benadeelde partij 1] gefietst. Hoe laat kwam je daar aan?
A: Tussen 16:00 uur en 16:15 uur, denk ik.
O: Opmerking advocaat: mag ik een vraag stellen: weet jij uit eigen wetenschap dat het mis is gegaan of in de fik is gevlogen? Of neem jij dat aan? A: Ik neem dat aan, ik heb dat niet zelf gezien. Maar het kan geen toeval zijn.

10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal brandonderzoek d.d. 6 juli 2021, opgenomen op pagina 278 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :

Omschrijving object
Het object was gelegen op een perceel direct aan de openbare wegen ( [straatnaam] en [straatnaam] te Zuidlaren). Gezien vanaf de [straatnaam] bevond zich aan de rechterzijde een parkeerplaats. Links naast het object bevond zich (< 5.00 meter) een vrijstaande woning.
Het object betrof een vrijstaand stenen pand (een voormalig woonhuis) waaraan aan de voor- en rechterzijde in een later stadium een overkapping was aangebouwd. De overkapping was ingericht als terras (met tafels en stoelen). De onderkant van de overkapping bestond uit hout waaronder (deels) rietmatten waren opgehangen. Het stenen pand was voorzien van een zadeldak met wolfskap. De dakbedekking bestond uit dakpannen. Aan de achterzijde van het object bevonden zich een aantal aanpandige onroerende goederen en een schutting met toegangsdeur (gesloten en vergrendeld).
Brandonderzoek
Aangetroffen situatie
De grootste brandschade bevond zich aan de rechter- en achterzijde van het object. Hierbij was de overkapping grotendeels verbrand. Doordat de brand zich naar voren en naar achteren had ontwikkeld was er ook schade ontstaan aan de voorzijde van de overkapping, de ruimte met koelcel aan de achterzijde van het object en was er inpandige schade ontstaan doordat de hete rookgassen zich naar binnen drongen en zich in het restaurant konden verspreiden.
Toegangsmogelijkheden van het object
Door de brandweer waren alle deuren gesloten en vergrendeld aangetroffen. Daar waar dat noodzakelijk was om in het kader van brandbestrijding toegangsmogelijkheden te forceren, werden deuren opengebroken. Daarnaast werden er door de brandweer, in het kader van noodzakelijke ventilatie van het object, diverse ruiten ingeslagen.
Toegangsmogelijkheden worden niet nader omschreven omdat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de brand aan de binnenzijde van het object was ontstaan.
Situatie binnen
Op de plaats waar de hete rookgassen het panden binnen waren gedrongen, was de schade relatief gezien het grootst. Een voorbeeld hiervan was de verbranding van houten panelen tegen het plafond. Verder was er sprake was ernstige roetschade en, logischerwijs, waterschade.
Ontstaansgebied en brandhaard
Op basis van het aangetroffen brand- en schadebeeld kon door ons worden vastgesteld dat de brand was ontstaan aan het einde onder de overkapping, aan de rechterzijde van het object.
Dit gebied kon worden aangeduid als het ontstaansgebied van de brand.
Na het vrijmaken van brandrestanten werden de resten van een tafel en verschillende stoelen aangetroffen. Daarnaast werden de resten van een kroonluchter aangetroffen, waarvan er onder de overkapping meerdere aan het plafond waren gemonteerd.
De mate van verbranding maakte het niet meer mogelijk een brandhaard te identificeren. De brand was binnen het ontstaansgebied ontstaan.
Conclusies
Ontstaansgebied
Gelet op het aangetroffen brand- en schadebeeld, daarbij rekening houdend met informatie met betrekking tot het brandbeeld evenals de opgedane expertise op het gebied van brandgedrag en ontwikkeling, kon worden vastgesteld dat de brand aan de rechterzijde buiten het object was ontstaan. Niet alleen op basis van tactische informatie maar ook gelet op het brand- uit schadebeeld uit het forensisch onderzoek was de brand ontstaan aan het einde van de overkapping.
Oorzaak
Hoewel de oorzaak van de brand niet met zekerheid kan worden vastgesteld is de hypothese brandstichting (opzet/schuld) als oorzaak waarschijnlijker dan een technisch verklaarbare oorzaak. De enige geïdentificeerde mogelijke (technische) bron in deze was de kroonluchter. In het geval de oorzaak van de brand geweest zou zijn, waren er evident andere waarnemingen gedaan dan enkele brandende stoelen waarvan de getuige bovendien had verklaard dat hij de brand kon blussen indien hij beschikking had over voorzieningen.
De brand was dus niet op of direct onder het plafond ontstaan maar op het bodemniveau of daarboven.
Brandontwikkeling
Nadat de brand zich had ontwikkeld konden hete rookgassen zich, onder andere, vrijelijk onder de overkapping (naar voren) verspreiden. Door de daar aanwezige materialen (riet) kon dit proces versneld worden waarbij op enig moment ander meubilair (in het bijzonder kunststof stoelen) onder invloed van hitte ontbrandde. Tegelijkertijd breidde de brand zich uit naar ruimten aan de achterzijde van het object en ook via diverse ramen naar het restaurant.
Brandbevorderende middelen
Er werd geen indicatie voor de aanwezigheid van dergelijke middelen aangetoond. Dit wil niet zeggen dat deze in het kader van ontstaan en ontwikkeling geen rol hebben gespeeld. Er kan sprake zijn geweest van een beperkte hoeveelheid vloeistof die volledig had deelgenomen aan de brand.

Gevaarzetting

Er was schade ontstaan aan het object (opstal), de zich daarin bevindende goederen en belendende groenvoorzieningen (bomen en struiken).
Door de inzet van de brandweer kon werd schade aan een naastgelegen woning voorkomen.
Alternatieve verklaring voor de brand
De rechtbank acht gelet op voornoemde bewijsmiddelen het door de verdediging geschetste alternatieve scenario dat nádat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op 24 mei 2021 waren vertrokken bij [benadeelde partij 1] er nog andere mensen daar zijn geweest die de veroorzakers van de brand waren, niet aannemelijk. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Tijdlijn
Medeverdachte [medeverdachte] verklaart dat hij samen met verdachte tussen ongeveer 16:00 uur en 16:15 uur aankwam bij [benadeelde partij 1] en dat zij daar beiden ongeveer een half uur hebben gezeten bij de rokersplek (aan de voorkant rechts, aan het einde van het overkapte (grotendeels) houten terras).
Deze verklaring wordt ondersteund door een objectief bewijsmiddel. Immers uit onderzoek naar de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat op 24 mei 2021 door de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] om 15:57:26 uur een wifi connectie is gemaakt met het wifi netwerk: " [wifi adres] ".
Zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] verklaren vervolgens dat zij bij de rokersplek op het overkapte terras met vuur hebben gespeeld. Zij hebben diverse keren met een deobus op de vlam van een kaars gespoten, en ook een stuk papier en karton erbij hebben gehouden en dit papier en het karton met de deobus aangestoken. Verdachte verklaart dat hij uiteindelijk de kaars en het papier/karton heeft uitgeblazen. Verdachte blies het papier/karton van de tafel af en toen lag het op de stenen op de grond. Het kwam tussen twee stoelen in. Het was aan het wegsudderen. Toen verdachte vertrok gloeide er nog wel iets.
Voorts verklaren zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] dat zij nadat zij bij
[benadeelde partij 1] waren, zijn weggefietst richting “ De Zwet ”. Het duurde nog geen minuut om daarheen te fietsen. Toen zij daar aankwamen zagen zij [naam 4] . Zij hebben met z’n drieën gevoetbald, waarna zij na ongeveer tien minuten rookwolken zagen. [naam 4] verklaart eveneens dat er tussen het voetballen en het zien van de rookwolken ongeveer tien minuten zaten.
Getuige [naam 3] verklaart dat hij op 24 mei 2021 tussen 16:30 uur en 16:45 uur ter hoogte van restaurant [benadeelde partij 1] in zijn ooghoek een grote vlam op de veranda van het restaurant zag.
Getuige [naam 2] verklaart dat hij op 24 mei 2021 een klein brandje zag achterop het terras van het restaurant [benadeelde partij 1] . Hij zag dat er een stoel en een tafel in brand stond. Rond 16:50 uur heeft hij het alarmnummer 112 gebeld.
Omstreeks 16:55 uur kreeg de politie de melding van een brand bij [benadeelde partij 1] , gevestigd aan de [straatnaam] te Zuidlaren
1.
Uit het proces-verbaal van brandonderzoek d.d. 6 juli 2021 volgt dat kan worden vastgesteld dat de brand aan de rechterzijde buiten het object is ontstaan. Niet alleen op basis van tactische informatie, maar ook gelet op het brand- uit schadebeeld uit het forensisch onderzoek blijkt dat de brand is ontstaan aan het einde van de overkapping. De brand is op het bodemniveau of daarboven ontstaan. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] verklaren beiden dat zij tijdens het spelen met vuur aan het einde van het overkapte terras, bij de rokersplek, hebben gezeten. Daarnaast verklaren zij beiden dat een smeulend stukje papier/karton tussen twee stoelen terecht kwam onder de overkapping.
Gelet op de feitelijke gang van zaken op maandag 24 mei 2021 tussen 16:00 uur en 17:00 uur (zoals blijkt uit de hiervoor gegeven tijdlijn) acht de rechtbank het niet aannemelijk dat nádat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] vertrokken waren bij het restaurant [benadeelde partij 1] er nog andere mensen bij [benadeelde partij 1] zijn geweest die veroorzakers van de brand waren. De geschetste tijdlijn en de waarneming van getuige [naam 3] laat daar onvoldoende ruimte voor.
Ook het door de verdediging geschetste alternatieve scenario dat mogelijk kortsluiting in de stekkerdoos de oorzaak is geweest van de brand acht de rechtbank niet aannemelijk.
Uit voornoemd proces-verbaal van brandonderzoek volgt dat hoewel de oorzaak van de brand niet met zekerheid kan worden vastgesteld de hypothese brandstichting (opzet/schuld) als oorzaak waarschijnlijker is dan een technisch verklaarbare oorzaak. De enige geïdentificeerde mogelijke (technische) bron in deze is de kroonluchter. In het geval dit de oorzaak van de brand geweest zou zijn, waren er echter evident andere waarnemingen gedaan dan enkel een brandende tafel en stoel waarvan getuige [naam 2] bovendien heeft verklaard dat hij, omdat hij geen water in de buurt had, daarom direct 112 had gebeld. Dat zoals de verdediging stelt het erop lijkt dat het team forensische opsporing helemaal niet naar een stekkerdoos heeft gekeken, kan niet worden geconcludeerd uit het proces-verbaal brandonderzoek.
Causaal verband
De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van de vraag of een causaal verband bestaat tussen de door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] verrichte gedragingen en het tenlastegelegde gevolg, dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of dit gevolg redelijkerwijs als gevolg van de gedragingen aan de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] kan worden toegerekend.
De rechtbank is gelet op voornoemde feiten en omstandigheden in onderlinge verband en samenhang bezien van oordeel dat het niet aan twijfel onderhevig is dat in de keten van gebeurtenissen de gedragingen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een noodzakelijke factor zijn geweest voor het ingetreden gevolg, de brand. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het ingetreden gevolg redelijkerwijs aan de gedragingen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] kan worden toegerekend.
Opzet
Daarnaast moet om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van brandstichting als bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht (Sr) worden vastgesteld of verdachte opzettelijk brand heeft gesticht. Het opzet behoeft slechts gericht te zijn op het brandstichten.
Het opzet behoeft niet gericht te zijn op het teweeg brengen van de in artikel 157 Sr genoemde gevolgen. De bedoelde gevolgen betreffen zogenaamde geobjectiveerde bestanddelen. Er dient een concreet gevaar te zijn voor personen of goederen dat daaruit voortvloeit. Voorts is niet van belang of verdachte dat gevaar daadwerkelijk heeft voorzien. Het moet naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vol opzet had op de brandstichting.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of sprake was van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier brandstichting – aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en hetgeen is behandeld ter terechtzitting volgt dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] op het overkapte (grotendeels houten) terras bij het restaurant [benadeelde partij 1] hebben gespeeld met vuur. Zij hebben diverse keren met een deobus op de vlam van een kaars gespoten, en hebben bij de zo ontstane vlam ook stukken papier en karton op deze manier aangestoken. Verdachte heeft uiteindelijk de kaars uitgeblazen en het papier en karton van de tafel geblazen. De smeulende resten kwamen op de grond tussen twee rieten stoelen terecht.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] met hun gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat brand zou ontstaan.
Dat zij niet de bedoeling hadden om het restaurant [benadeelde partij 1] in de brand te steken en in de veronderstelling waren dat zij het vuur hadden uitgemaakt toen zij vertrokken, is niet relevant voor de bewezenverklaring van het opzettelijk brandstichten. De in artikel 157 Sr genoemde gevolgen, waaronder het gemeen gevaar voor goederen, zijn immers geobjectiveerd, terwijl bedoeling zelfs oogmerk veronderstelt. Gelet op de hiervoor beschreven gedragingen van verdachten stelt de rechtbank vast dat het gemeen gevaar voor goederen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest.
Daarnaast is er sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Er is dan ook sprake van medeplegen.
De rechtbank acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat door het veroorzaken van deze brand gemeen gevaar voor goederen is ontstaan, te weten voor het restaurant/pand, de inboedel van dat restaurant/pand, een aangrenzend woonhuis (met inboedel) en aangrenzende groenvoorzieningen.
De verdediging heeft gewezen op de enorme financiële gevolgen die verdachte in civielrechtelijke zin nog te wachten kunnen staan. Zij heeft de rechtbank verzocht hiermee rekening te houden in de beoordeling van de zaak. De rechtbank begrijpt dit verzoek zeer goed. Deze reden kan echter in juridisch opzicht in het strafrecht geen onderdeel zijn van de afweging. Daarvoor biedt de strafbepaling van artikel 157 Wetboek van Strafrecht geen ruimte, omdat de gevolgen in de delictsomschrijving geobjectiveerde bestanddelen zijn, terwijl juist aansprakelijkstelling voor de schade door díe gevolgen het leven van de minderjarige (ernstig) kunnen ontwrichten. Het jeugdsanctierecht houdt rekening met de leeftijd en de ontwikkeling van de jeugdige. De civiele rechter heeft ook (enige) ruimte om rekening te houden met de subjectieve component bij de vaststelling van het bredere causaliteitscriterium van de redelijke toerekening. Voor de rechtbank staat net als voor de officier van justitie en de verdediging vast dat het natuurlijk nooit de bedoeling is geweest van verdachte en zijn medeverdachte om het café/restaurant [benadeelde partij 1] in brand te steken. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen hebben zij hierop evenmin vol opzet gehad.
Nu de rechtbank hiermee is gekomen tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde, het medeplegen van brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, zal de rechtbank niet verder ingaan op de verweren van de raadsvrouw die zijn aangevoerd met betrekking tot het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, het medeplegen van brand door schuld.
Het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht – evenals de officier van justitie en de raadsvrouw – de onder 2 ten laste gelegde diefstal eveneens wettig en overtuigend bewezen zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 januari 2022;
een geschrift, te weten een aangifteformulier winkeldiefstal van 6 september 2021, ingevuld enondertekend door [naam 5] , filiaalmanager van de [benadeelde partij 2] , opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Eenheid Noord-Nederland met Registratienummer PL0100-2021243384 en sluitingsdatum 6 september 2021.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1 primair hij op 24 mei 2021 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met deodorant en een kaars en papier/karton en dit smeulend achter te laten tussen rieten stoelen en houten tafels op een overkapt (grotendeels) houten terras, ten gevolge waarvan het restaurant/pand [benadeelde partij 1] gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor dat restaurant/pand en de inboedel van dat restaurant/pand en een belendend woonhuis (met inboedel) en belendende groenvoorzieningen, te duchten was;
2
hij op 6 september 2021 te Winschoten, gemeente Oldambt een fles drank (El Picu) en een doosje Flugel, die aan [benadeelde partij 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

primair. medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederente duchten is;
diefstal.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot twee maanden jeugddetentie geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).
Daarnaast heeft de officier van justitie een werkstraf gevorderd voor de duur van 80 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen – gepleit het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) over te nemen en verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen. Verdachte is bereid mee te werken aan de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden. De raadsvrouw heeft in het bijzonder verzocht rekening te houden met het feit dat in ieder geval duidelijk is dat verdachte nooit de bedoeling heeft gehad de brand én de gevolgen van deze brand te veroorzaken. Het lijkt er niet op dat zijn omstandigheden op dat moment (zwervend, niet naar school) de directe aanleiding was voor het spelen met vuur, maar het is wel belangrijk dat het goed met verdachte blijft gaan.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het rapport van de Raad van 11 januari 2022, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 december 2021, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig gemaakt aan brandstichting door open vuur in aanraking te brengen met deodorant en een kaars en papier/karton en dit smeulend achter te laten tussen stoelen op een overkapt (grotendeels) houten terras. Het feit is ernstig vanwege de gevaarlijke situatie die verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] in het leven heeft geroepen. Vuur is onvoorspelbaar. De omvang van de brand was uiteindelijk fors en de gevolgen hiervan zijn ook niet beperkt gebleven. Door de brandstichting is niet alleen gemeen gevaar voor het restaurant/pand en de inboedel van [benadeelde partij 1] ontstaan, maar ook voor een aangrenzend woonhuis (met inboedel) en aangrenzende groenvoorzieningen. Tevens is door de brandstichting materiële schade ontstaan.
Bovendien geldt dat gebeurtenissen als deze ook in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg brengen. De rechtbank rekent verdachte dit aan. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van de Raad van 11 januari 2022. In voornoemd rapport is -onder meer- zakelijk weergegeven:
De Raad adviseert de rechtbank verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, alsmede jeugdreclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden. De Raad schat de kans op herhaling in als midden tot hoog. Ten tijde van het delict waren de omstandigheden van verdachte zeer zorgelijk. Inmiddels is een prille, maar positieve ontwikkeling zichtbaar. Verdachte woont bij [instelling] , waar men tevreden is over zijn functioneren en hij heeft daarmee een stabiele woonsituatie. Om de risico's te doen afnemen is meer onderzoek naar onderliggende oorzaken noodzakelijk. Daarnaast is het van belang dat verdachte weer gaat deelnemen aan het maatschappelijke leven, waarbij zicht wordt gehouden op wat hij buitenshuis doet. Er moet aandacht zijn voor zijn emotieregulerende en probleemoplossende vaardigheden. Hoewel er momenteel een positieve samenwerking is met de hulpverlening van [instelling] en hij op de wachtlijst staat bij Lentis, acht de Raad dit niet afdoende om de zorg en begeleiding aan verdachte te waarborgen.
Eerder is gebleken dat verdachte hulp uit de weg ging op momenten dat het niet goed met hem ging. Verdachte is inmiddels meerderjarig en indien hij besluit niet langer mee te werken aan de huidige hulp, is er geen enkel zicht meer op hem en zullen de risico's in relatie tot de kans op herhaling sterk toenemen. De Raad acht jeugdreclasseringstoezicht daarom passend.
Het meewerken aan nadere diagnostiek en behandeling en het toewerken naar dagbesteding moet volgens de Raad als voorwaarden worden gesteld. Daarnaast moet er aandacht komen voor zijn middelengebruik, geestelijk welbevinden en het versterken van zijn vaardigheden.
De rechtbank houdt voorts rekening met de omstandigheid dat verdachte blijkens voornoemd rapport en hetgeen ter terechtzitting is behandeld bereid is mee te werken aan de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden, zodat hij iets kan maken van zijn toekomst.
Verdachte geeft aan dat hij na een moeilijke en ingewikkelde periode thans bereid is positieve stappen te zetten.
Alles afwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie een alleszins passende straf. De rechtbank zal daarom een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het rapport van de Raad van 11 januari 2022 opleggen.
Daarnaast acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 80 uren passend en geboden.
Dit om verdachte de benodigde hulp en steun te bieden om aan een positieve toekomst te bouwen, zodat de kans op herhaling zoveel mogelijk wordt beperkt.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157, 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 2 maanden.

Bepaalt dat deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij[instelling] , [adres] (telefoonnummer: [telefoonnummer] ) en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
dat veroordeelde meewerkt aan ambulante begeleiding van [instelling] of een soortgelijke instantie,zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
dat veroordeelde meewerkt aan afspraken rondom het verkrijgen en behouden van dagbesteding,zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan [instelling] , een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot enmet het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. J.G. de Bock en mr.
M.A.M. Wolters, rechters, bijgestaan door mr. H. Wachtmeester-Koning, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 februari 2022.
1.
pv van bevindingen verbalisant verbalisant 4 d.d. 24 mei 2021, pagina 49 van het dossier