Er was schade ontstaan aan het object (opstal), de zich daarin bevindende goederen en belendende groenvoorzieningen (bomen en struiken).
Door de inzet van de brandweer kon werd schade aan een naastgelegen woning voorkomen.
Alternatieve verklaring voor de brand
De rechtbank acht gelet op voornoemde bewijsmiddelen het door de verdediging geschetste alternatieve scenario dat nádat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op 24 mei 2021 waren vertrokken bij [benadeelde partij 1] er nog andere mensen daar zijn geweest die de veroorzakers van de brand waren, niet aannemelijk. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Tijdlijn
Medeverdachte [medeverdachte] verklaart dat hij samen met verdachte tussen ongeveer 16:00 uur en 16:15 uur aankwam bij [benadeelde partij 1] en dat zij daar beiden ongeveer een half uur hebben gezeten bij de rokersplek (aan de voorkant rechts, aan het einde van het overkapte (grotendeels) houten terras).
Deze verklaring wordt ondersteund door een objectief bewijsmiddel. Immers uit onderzoek naar de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat op 24 mei 2021 door de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] om 15:57:26 uur een wifi connectie is gemaakt met het wifi netwerk: " [wifi adres] ".
Zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] verklaren vervolgens dat zij bij de rokersplek op het overkapte terras met vuur hebben gespeeld. Zij hebben diverse keren met een deobus op de vlam van een kaars gespoten, en ook een stuk papier en karton erbij hebben gehouden en dit papier en het karton met de deobus aangestoken. Verdachte verklaart dat hij uiteindelijk de kaars en het papier/karton heeft uitgeblazen. Verdachte blies het papier/karton van de tafel af en toen lag het op de stenen op de grond. Het kwam tussen twee stoelen in. Het was aan het wegsudderen. Toen verdachte vertrok gloeide er nog wel iets.
Voorts verklaren zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] dat zij nadat zij bij
[benadeelde partij 1] waren, zijn weggefietst richting “ De Zwet ”. Het duurde nog geen minuut om daarheen te fietsen. Toen zij daar aankwamen zagen zij [naam 4] . Zij hebben met z’n drieën gevoetbald, waarna zij na ongeveer tien minuten rookwolken zagen. [naam 4] verklaart eveneens dat er tussen het voetballen en het zien van de rookwolken ongeveer tien minuten zaten.
Getuige [naam 3] verklaart dat hij op 24 mei 2021 tussen 16:30 uur en 16:45 uur ter hoogte van restaurant [benadeelde partij 1] in zijn ooghoek een grote vlam op de veranda van het restaurant zag.
Getuige [naam 2] verklaart dat hij op 24 mei 2021 een klein brandje zag achterop het terras van het restaurant [benadeelde partij 1] . Hij zag dat er een stoel en een tafel in brand stond. Rond 16:50 uur heeft hij het alarmnummer 112 gebeld.
Omstreeks 16:55 uur kreeg de politie de melding van een brand bij [benadeelde partij 1] , gevestigd aan de [straatnaam] te Zuidlaren
1.
Uit het proces-verbaal van brandonderzoek d.d. 6 juli 2021 volgt dat kan worden vastgesteld dat de brand aan de rechterzijde buiten het object is ontstaan. Niet alleen op basis van tactische informatie, maar ook gelet op het brand- uit schadebeeld uit het forensisch onderzoek blijkt dat de brand is ontstaan aan het einde van de overkapping. De brand is op het bodemniveau of daarboven ontstaan. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] verklaren beiden dat zij tijdens het spelen met vuur aan het einde van het overkapte terras, bij de rokersplek, hebben gezeten. Daarnaast verklaren zij beiden dat een smeulend stukje papier/karton tussen twee stoelen terecht kwam onder de overkapping.
Gelet op de feitelijke gang van zaken op maandag 24 mei 2021 tussen 16:00 uur en 17:00 uur (zoals blijkt uit de hiervoor gegeven tijdlijn) acht de rechtbank het niet aannemelijk dat nádat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] vertrokken waren bij het restaurant [benadeelde partij 1] er nog andere mensen bij [benadeelde partij 1] zijn geweest die veroorzakers van de brand waren. De geschetste tijdlijn en de waarneming van getuige [naam 3] laat daar onvoldoende ruimte voor.
Ook het door de verdediging geschetste alternatieve scenario dat mogelijk kortsluiting in de stekkerdoos de oorzaak is geweest van de brand acht de rechtbank niet aannemelijk.
Uit voornoemd proces-verbaal van brandonderzoek volgt dat hoewel de oorzaak van de brand niet met zekerheid kan worden vastgesteld de hypothese brandstichting (opzet/schuld) als oorzaak waarschijnlijker is dan een technisch verklaarbare oorzaak. De enige geïdentificeerde mogelijke (technische) bron in deze is de kroonluchter. In het geval dit de oorzaak van de brand geweest zou zijn, waren er echter evident andere waarnemingen gedaan dan enkel een brandende tafel en stoel waarvan getuige [naam 2] bovendien heeft verklaard dat hij, omdat hij geen water in de buurt had, daarom direct 112 had gebeld. Dat zoals de verdediging stelt het erop lijkt dat het team forensische opsporing helemaal niet naar een stekkerdoos heeft gekeken, kan niet worden geconcludeerd uit het proces-verbaal brandonderzoek.
Causaal verband
De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van de vraag of een causaal verband bestaat tussen de door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] verrichte gedragingen en het tenlastegelegde gevolg, dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of dit gevolg redelijkerwijs als gevolg van de gedragingen aan de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] kan worden toegerekend.
De rechtbank is gelet op voornoemde feiten en omstandigheden in onderlinge verband en samenhang bezien van oordeel dat het niet aan twijfel onderhevig is dat in de keten van gebeurtenissen de gedragingen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een noodzakelijke factor zijn geweest voor het ingetreden gevolg, de brand. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het ingetreden gevolg redelijkerwijs aan de gedragingen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] kan worden toegerekend.
Opzet
Daarnaast moet om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van brandstichting als bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht (Sr) worden vastgesteld of verdachte opzettelijk brand heeft gesticht. Het opzet behoeft slechts gericht te zijn op het brandstichten.
Het opzet behoeft niet gericht te zijn op het teweeg brengen van de in artikel 157 Sr genoemde gevolgen. De bedoelde gevolgen betreffen zogenaamde geobjectiveerde bestanddelen. Er dient een concreet gevaar te zijn voor personen of goederen dat daaruit voortvloeit. Voorts is niet van belang of verdachte dat gevaar daadwerkelijk heeft voorzien. Het moet naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vol opzet had op de brandstichting.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of sprake was van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier brandstichting – aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en hetgeen is behandeld ter terechtzitting volgt dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] op het overkapte (grotendeels houten) terras bij het restaurant [benadeelde partij 1] hebben gespeeld met vuur. Zij hebben diverse keren met een deobus op de vlam van een kaars gespoten, en hebben bij de zo ontstane vlam ook stukken papier en karton op deze manier aangestoken. Verdachte heeft uiteindelijk de kaars uitgeblazen en het papier en karton van de tafel geblazen. De smeulende resten kwamen op de grond tussen twee rieten stoelen terecht.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] met hun gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat brand zou ontstaan.
Dat zij niet de bedoeling hadden om het restaurant [benadeelde partij 1] in de brand te steken en in de veronderstelling waren dat zij het vuur hadden uitgemaakt toen zij vertrokken, is niet relevant voor de bewezenverklaring van het opzettelijk brandstichten. De in artikel 157 Sr genoemde gevolgen, waaronder het gemeen gevaar voor goederen, zijn immers geobjectiveerd, terwijl bedoeling zelfs oogmerk veronderstelt. Gelet op de hiervoor beschreven gedragingen van verdachten stelt de rechtbank vast dat het gemeen gevaar voor goederen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest.
Daarnaast is er sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Er is dan ook sprake van medeplegen.
De rechtbank acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat door het veroorzaken van deze brand gemeen gevaar voor goederen is ontstaan, te weten voor het restaurant/pand, de inboedel van dat restaurant/pand, een aangrenzend woonhuis (met inboedel) en aangrenzende groenvoorzieningen.
De verdediging heeft gewezen op de enorme financiële gevolgen die verdachte in civielrechtelijke zin nog te wachten kunnen staan. Zij heeft de rechtbank verzocht hiermee rekening te houden in de beoordeling van de zaak. De rechtbank begrijpt dit verzoek zeer goed. Deze reden kan echter in juridisch opzicht in het strafrecht geen onderdeel zijn van de afweging. Daarvoor biedt de strafbepaling van artikel 157 Wetboek van Strafrecht geen ruimte, omdat de gevolgen in de delictsomschrijving geobjectiveerde bestanddelen zijn, terwijl juist aansprakelijkstelling voor de schade door díe gevolgen het leven van de minderjarige (ernstig) kunnen ontwrichten. Het jeugdsanctierecht houdt rekening met de leeftijd en de ontwikkeling van de jeugdige. De civiele rechter heeft ook (enige) ruimte om rekening te houden met de subjectieve component bij de vaststelling van het bredere causaliteitscriterium van de redelijke toerekening. Voor de rechtbank staat net als voor de officier van justitie en de verdediging vast dat het natuurlijk nooit de bedoeling is geweest van verdachte en zijn medeverdachte om het café/restaurant [benadeelde partij 1] in brand te steken. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen hebben zij hierop evenmin vol opzet gehad.
Nu de rechtbank hiermee is gekomen tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde, het medeplegen van brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, zal de rechtbank niet verder ingaan op de verweren van de raadsvrouw die zijn aangevoerd met betrekking tot het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, het medeplegen van brand door schuld.
Het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht – evenals de officier van justitie en de raadsvrouw – de onder 2 ten laste gelegde diefstal eveneens wettig en overtuigend bewezen zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt: