Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 20 uren met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie, met dien verstande dat een proeftijd van een jaar volstaat.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 19 juli 2022, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan het kweken van hennep.
Zijn vriend [medeverdachte] had een hennepkwekerij met biologische wiet in een pand op het perceel van de vereniging waarvan verdachte en [medeverdachte] onderdeel uitmaakten als twee van de vier leden.
[medeverdachte] kweekte biologische wiet; dit deed hij als hobby en vanuit ideologische motieven. Verdachte - die een eigen bedrijf heeft - heeft op verzoek van [medeverdachte] zogenaamde “airfans”, ventilatoren, besteld ten behoeve van de kwekerij.
De rechtbank overweegt dat deze feiten en omstandigheden niet op één lijn kunnen worden gesteld met de teelt van hennep in hennepkwekerijen in criminele circuits, enkel geleid door financieel gewin, zoals die veelvuldig aan de rechtbank wordt voorgelegd en waarvoor doorgaans onvoorwaardelijke taak- of gevangenisstraffen worden opgelegd. [medeverdachte] heeft de omwonenden van de kwekerij niet in gevaar gebracht door met de stroomvoorziening te knoeien, heeft geen elektriciteit gestolen en lijkt de feiten niet te hebben gepleegd om er zelf rijker van te worden.
Gelet op het voorgaande, alsmede in aanmerking genomen dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM en dat verdachte lang in onzekerheid heeft verkeerd omtrent de afloop van deze zaak, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke taakstraf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden is.
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat gelet op het tijdsverloop, waarbinnen verdachte niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen, een proeftijd van een jaar volstaat.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.