ECLI:NL:RBNNE:2022:3386

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
18/037098-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke taakstraf wegens telen van hennep met aandacht voor onredelijke vertraging in de procedure

Op 8 september 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het telen van hennep. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat begon met een terechtzitting op 25 augustus 2022. De verdachte, geboren in 1970 en woonachtig in Delfzijl, werd bijgestaan door advocaat mr. W. Koopmans, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. B. Rademacher. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het opzettelijk telen van hennepplanten in de periode van 23 november 2017 tot en met 1 april 2019, en het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hennep op 1 april 2019. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen had verklaard, maar het medeplegen werd niet bewezen geacht. De rechtbank overwoog dat de verdachte de hennep kweekte voor eigen gebruik en voor vrienden, en dat hij geen gevaar voor de omgeving had veroorzaakt. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure en de omstandigheden waaronder de feiten waren gepleegd. De officier van justitie had een voorwaardelijke taakstraf van 50 uren geëist, en de verdediging stelde voor om de proeftijd op een jaar te stellen. De rechtbank volgde dit advies en legde de verdachte een voorwaardelijke taakstraf op, met een proeftijd van een jaar. Tevens werd het in beslag genomen geldbedrag van € 3.690,00 verbeurd verklaard.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/037098-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 september 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 augustus 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Koopmans, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Rademacher.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij meermalen, althans eenmaal in of omstreeks de periode van 23 november 2017 tot en met 01 april 2019 te [plaats], gemeente Delfzijl tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straatnaam]) een hoeveelheid die van ongeveer 51 + 48 (= totaal 99), althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op of omstreeks 1 april 2019 te [plaats], gemeente Delfzijl, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 512 gram + 126 gram + 364 gram + 1076 gram + 840 gram + 62 gram (zijnde een totaal van ongeveer 2980 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep (canabis), zijnde hennep (canabis) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank acht - met de officier van justitie en de raadsvrouw - de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij
d.d. 3 juni 2019, opgenomen op pagina 20 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019082153 d.d. 12 november 2019, inhoudend het relaas van verbalisanten;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 april 2019,opgenomen op pagina 80 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten;
4. schriftelijke bescheiden, te weten zes kennisgevingen van inbeslagneming, opgenomen op pagina’s97, 99, 103, 105, 107 en 122 van voornoemd dossier.
Bewijsoverweging
De rechtbank constateert dat uit het dossier, noch uit het onderzoek ter terechtzitting volgt dat verdachte feit 1 tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) heeft gepleegd.
De rechtbank zal het ten laste gelegde medeplegen dan ook niet bewezen verklaren.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij meermalen in de periode van 23 november 2017 tot en met 1 april 2019 te [plaats], gemeente Delfzijl telkens opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [straatnaam] een hoeveelheid van ongeveer 99, althans een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2
hij op 1 april 2019 te [plaats], gemeente Delfzijl, opzettelijk aanwezig heeft gehad van ongeveer 2980 gram van een materiaal bevattende hennep (cannabis), zijnde hennep (cannabis) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,meermalen gepleegd;
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 en 2 wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 50 uren met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie, met dien verstande dat een proeftijd van een jaar volstaat.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 19 juli 2022, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim een jaar en vier maanden schuldig gemaakt aan het telen van hennep. Verdachte kweekte biologische wiet; dit deed hij als hobby en vanuit ideologische motieven. Verdachte deed dit in een pand op het perceel van de vereniging waarvan hij onderdeel uitmaakte als een van de vier leden. Hij kweekte voor eigen gebruik en voor vrienden; wat overbleef verkocht hij en de opbrengst investeerde hij in zijn kwekerij.
De rechtbank overweegt dat deze feiten en omstandigheden niet op één lijn kunnen worden gesteld met de teelt van hennep in hennepkwekerijen in criminele circuits, enkel geleid door financieel gewin, zoals die veelvuldig aan de rechtbank wordt voorgelegd en waarvoor doorgaans onvoorwaardelijke taak- of gevangenisstraffen worden opgelegd. Verdachte heeft de omwonenden van de kwekerij niet in gevaar gebracht door met de stroomvoorziening te knoeien, heeft geen elektriciteit gestolen en lijkt de feiten niet te hebben gepleegd om er zelf rijker van te worden.
Gelet op het voorgaande, alsmede in aanmerking genomen dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM en dat verdachte lang in onzekerheid heeft verkeerd omtrent de afloop van deze zaak, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke taakstraf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden is.
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat gelet op het tijdsverloop, waarbinnen verdachte niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen, een proeftijd van een jaar volstaat.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.

Inbeslaggenomen goed

De rechtbank acht het inbeslaggenomen geldbedrag van € 3.690,00 vatbaar voor verbeurdverklaring nu dit toebehoort aan verdachte en is verkregen uit de baten van het strafbare feit.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot: een taakstraf voor de duur van 50 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op een jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.

Verklaart verbeurd het in beslag genomen geldbedrag van € 3.690,00.

Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. H.R. Bracht, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 september 2022.