Aan verdachte is de foto op de ID-staat op pagina 30 van het dossier getoond. Verdachte heeft aangegeven dat hij de persoon op de foto is. De rechtbank constateert dat de omschrijving die de getuigen hebben gegeven goed past bij de foto van verdachte.
Ten aanzien van het betoog van de raadsman dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om vast te stellen dat verdachte bij het ten laste gelegde feit aanwezig was, overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met een ander, op 25 november 2021 in het centrum van Drachten was. Hij heeft gezien dat een man werd mishandeld. Verdachte heeft ontkend dat hij betrokken is geweest bij het geweld.
De getuigen [naam 1] en [naam 2] hebben van de daders die het slachtoffer tegen zijn hoofd en lichaam hebben geschopt, een beschrijving gegeven. Daarbij hebben ze onder meer de haardracht van één van de daders omschreven. Die omschrijving past naar het oordeel van de rechtbank goed bij de foto van verdachte op de ID-staat op p. 30 van het dossier. Verder heeft de getuige [naam 1] verklaard dat hij achter de daders is aangelopen en heeft gezien dat de jongen die het slachtoffer had geschopt, samen met een andere jongen in de Double FF zat.
Op aanwijzing van de getuige [naam 1] zijn door de politie twee personen aangehouden, waaronder verdachte. De verbalisant heeft daarbij geconstateerd dat er naast het personeel, geen andere klanten in de Double FF waren. Tot slot heeft de getuige [naam 3] verklaard dat verdachte het slachtoffer twee keer heeft geschopt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen. Dat deze verklaringen op detailniveau verschillen vertonen, doet daaraan geen afbreuk. Dergelijke verschillen kunnen voortkomen uit een verschil in waarneming vanuit verschillende posities.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte geweldshandelingen jegens het slachtoffer heeft gepleegd, onder meer bestaande uit het trappen tegen het hoofd van het slachtoffer.
Medeplegen
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of sprake is geweest van medeplegen. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit het dossier en onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij het ontstaan van het geweld tegen het slachtoffer. Wel leidt de rechtbank uit voornoemde bewijsmiddelen af dat verdachte en zijn mededader op het moment dat het slachtoffer op de grond lag, hem meerdere keren tegen zijn lichaam en hoofd hebben geschopt. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededader bij het plegen van de geweldshandelingen, zoals ze hierna zijn bewezenverklaard. Deze samenwerking bestaat in de kern uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Opzet
Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling is vereist dat bewezen is dat verdachte opzet heeft gehad op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting kan niet worden afgeleid dat bij verdachte sprake is geweest van het zogenaamde ‘volle opzet’ om het slachtoffer van het leven te beroven dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voorwaardelijk opzet
Opzet op de dood dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan echter ook worden aangenomen als sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat er een slachtoffer zou komen te overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen als gevolg van zijn gedragingen.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, of anders gezegd om een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is bovendien vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die er (lichtvaardig) van is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld, en dus schuld heeft aan het ongeval, maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waarom deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Bij de beoordeling of er in de onderhavige zaak sprake is van opzet in voorwaardelijke zin (op het primair dan wel subsidiair dan wel meer subsidiair ten laste gelegde), heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Aanmerkelijke kans op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
Getuige [naam 1] heeft verklaard dat nadat het slachtoffer op de grond lag, een aantal van de jongeren langs hem renden en trappende bewegingen naar het slachtoffer maakten. De laatste twee jongens renden niet meteen weg en trapten het slachtoffer gericht. Verder zag hij dat verdachte het slachtoffer tweemaal keihard tegen zijn hoofd trapte. Hij hoorde daarbij een klikklakgeluid van verdachtes schoen tegen het hoofd van het slachtoffer. Ook de andere jongen trapte het slachtoffer tegen zijn hoofd. Het geweld was, aldus de getuigen, buitensporig en het leek alsof de voetballer Ronaldo een bal keihard wegtrapte. Tot slot heeft de getuige verklaard dat het hoofd wel 50 meter was weggevlogen als het niet had vastgezeten. Doordat omstanders ingrepen, is het geweld gestopt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zo kwetsbaar deel is van het menselijk lichaam dat, indien daartegen wordt geschopt, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaring van de getuige volgt dat er met geschoeide voet en veel kracht tegen of op het hoofd van het slachtoffer is getrapt toen hij op de grond lag. Door meermalen met een geschoeide voet en veel kracht op of tegen het hoofd van het slachtoffer te schoppen hebben verdachten en zijn mededader de aanmerkelijke kans aanvaard dat hun handelen tot de dood van het slachtoffer zou kunnen leiden. Deze gedragingen kunnen immers naar hun uiterlijk verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van het slachtoffer, dat het niet anders kan zijn dat dat de verdachte en zijn mededader de aanmerkelijk kans op dat gevolg hebben aanvaard.
De rechtbank acht daarom de onder 1. primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.