ECLI:NL:RBNNE:2022:3379

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
18-077555-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van hennep en cocaïne met toepassing van jeugdstrafrecht

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 2 september 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 24 juni 2022 was veroordeeld voor het voorhanden hebben van hennep en cocaïne. De rechtbank past het jeugdstrafrecht toe. Voor het voorhanden hebben van hennep is de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel. Voor het voorhanden hebben van cocaïne is een jeugddetentie van één week opgelegd, met aftrek van de dagen die de verdachte in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot diefstal met geweld en de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De vordering na voorwaardelijke veroordeling is afgewezen. De rechtbank overweegt dat er onvoldoende bewijs is voor de nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte met betrekking tot de poging tot diefstal. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaard, omdat de feiten niet bewezen zijn verklaard. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afgewezen, omdat dit niet opportuun is.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18-077555-22
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18-027131-22
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18-326786-20

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van

2.september 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 augustus 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.M. Terpstra, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.P. Senior.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 18-077555-22 primair hij op of omstreeks 27 maart 2022 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op de kruising van de Torenstraat-Houtlaan, aldaar, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een scooter, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgegaan en/of te doen vergezellen en/of te doen gevolgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer
1] en/of [slachtoffer 2] ,
te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
met een van zijn mededader(s), althans alleen,(-zakelijk weergegeven-) (onder meer)
  • die [slachtoffer 1] (met kracht) heeft vastgepakt en/of die [slachtoffer 1] van zijn scooter getrokkenen/of
  • die [slachtoffer 1] (met kracht) in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geslagen en/ofgestompt, tengevolge waarvan, althans mede tengevolge waarvan, die [slachtoffer 1] op de grond terecht is gekomen en/of enige tijd het bewustzijn is verloren en/of (vervolgens)
  • op de scooter van die [slachtoffer 1] is gaan zitten en/of die scooter naar voren heeft geduwdwaardoor die scooter van de standaard ging en/of
(vervolgens) zijn hand naar het contact van die scooter gebracht en/of
  • die [slachtoffer 1] opnieuw tegen het lichaam heeft geduwd, althans ten val heeft gebracht en/of
  • die [slachtoffer 2] (met kracht) in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geslagen en/of die
[slachtoffer 2] (met kracht) tegen/naar de grond
heeft geduwd tengevolge waarvan, althans mede tengevolge waarvan, die [slachtoffer 2] enige tijd het bewustzijn is verloren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 27 maart 2022 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op de kruising van de Torenstraat-Houtlaan, aldaar,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een van zijn mededader(s), althans alleen, met dat opzet (-zakelijk weergegeven-) (onder meer) - die [slachtoffer 1] (met kracht) heeft vastgepakt en/of (met kracht) in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geslagen en/of gestompt,
tengevolge waarvan, althans mede tengevolge waarvan, die [slachtoffer 1] op de grond terecht is gekomen en/of enige tijd het bewustzijn is verloren en/of (vervolgens)
  • die [slachtoffer 1] opnieuw ten val heeft gebracht en/of (vervolgens) (met kracht) tegen het hoofd heeft geslagen
  • die [slachtoffer 2] (met kracht) in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geslagen en/of die
[slachtoffer 2] (met kracht) tegen/naar de grond
heeft geduwd tengevolge waarvan, althans mede tengevolge waarvan, die [slachtoffer 2] enige tijd het bewustzijn is verloren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; parketnummer 18-027131-22
1.
hij op of omstreeks 15 januari 2022 te Drachten, gemeente Smallingerland aanwezig heeft gehad ongeveer 4,85 gram, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij op of omstreeks 16 januari 2022 te Drachten, gemeente Smallingerland opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,52 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, zoals nader omschreven in haar schriftelijk requisitoir, veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18-077555-22 primair ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18-0271131-22 onder 1. en 2. ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
ten aanzien van parketnummer 18-077555-22
De aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden ondersteund door de verklaringen van de getuigen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .
Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat hij aangever [slachtoffer 1] knock-out heeft geslagen, terwijl medeverdachte [medeverdachte] (verder: de medeverdachte) heeft verklaard dat hij aangever [slachtoffer 1] heeft geduwd, bij het hoofd gepakt en geschud en op de grond heeft gegooid. Ook heeft hij aangever [slachtoffer 2] geslagen. Daarnaast komen de beelden grotendeels overeen met de gang van zaken zoals aangevers en de getuigen het hebben beleefd.
De verklaring van verdachte [verdachte] dat sprake zou zijn geweest van (bedreiging met) een wapen, wordt, behalve door de verklaring van de getuige [naam 4] , niet ondersteund door andere verklaringen. Evenmin is op de beelden een wapen te zien.
Aangevers zijn door verdachte en zijn medeverdachte meermalen geslagen en hebben ook ander geweld moeten dulden. Naar de uiterlijke verschijningsvorm hadden verdachte en zijn medeverdachte de bedoeling om de scooter mee te nemen en hebben ze het nodig gevonden om geweld te gebruiken
om die diefstal te vergemakkelijken. Dat het uiteindelijk niet gelukt is, was niet van de wil van verdachte en zijn medeverdachte afhankelijk. Er is sprake van voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die bestond uit een gezamenlijke uitvoering, aldus de officier van justitie. De bijdrage van beiden is, gelet op het geweld dat ieder heeft gepleegd, van meer dan voldoende gewicht. De primair ten laste gelegde poging diefstal met geweld in vereniging kan wettig en overtuigend bewezen verklaard worden, gelet op het vorenstaande.
ten aanzien van parketnummer 18-027131-22
Op grond van de positieve indicatieve test op hennep en het rapport van het NFI ten aanzien van de cocaïne, alsmede de bekennende verklaring van verdachte kunnen beiden feiten wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Het feit dat twee verschillende data ten laste zijn gelegd, is geen beletsel omdat ‘omstreeks’ bewezenverklaard kan worden, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
ten aanzien van parketnummer 18-077555-22
De raadsvrouw heeft op gronden als vermeld in de pleitnota, het volgende aangevoerd.
Ondanks het omvangrijke dossier blijft het onduidelijk wat er precies is gebeurd. Vastgesteld kan worden dat uit seconde 23 en verder van de camerabeelden blijkt dat de hand van aangever [slachtoffer 2] naar zijn broek gaat, hij daar iets uithaalt en op de medeverdachte afloopt.
Laatstgenoemde reageert daar direct op met twee handen vooruit. Volgens verdachte probeerde de medeverdachte het wapen af te pakken. Daarna ontstaat een handgemeen. Qua geweld kan, gelet op die camerabeelden, alleen worden vastgesteld dat verdachte aangever [slachtoffer 1] heeft geslagen. De medeverdachte heeft aangever [slachtoffer 1] geslagen en geduwd. Verder heeft hij aangever [slachtoffer 2] geduwd en door elkaar geschud. Uit de beelden blijkt niet dat aangevers zijn geschopt en geslagen, terwijl ze op de grond lagen.
Getuige [naam 4] heeft verklaard over de aanleiding tot het gebeuren. Die aanleiding is ook door de verdachte en zijn medeverdachte genoemd. Ook verklaart deze getuige over een wapen, het wapen dat hij later bij de politie heeft afgegeven. [naam 4] is een betrouwbare getuige, aldus de raadsvrouw.
De verklaringen van aangevers dat verdachten een wapen zouden hebben, zijn onbetrouwbaar en onvoldoende concreet. Dat verdachte en zijn medeverdachte de scooter wilden stelen en dat dat de reden voor het geweld zou zijn, is een veronderstelling van aangevers.
De waarde van de opmerkingen van de getuigen die zagen dat de jongens op de scooter afliepen en de daaruit getrokken conclusie dat verdachte en zijn medeverdachte de scooter wilden stelen en daartoe geweld hebben gebruikt, is een eigen invulling. Evenmin blijkt concreet uit de camerabeelden dat men gericht was op de scooter. Verdachte is, nadat hij aangever [slachtoffer 1] van zijn scooter heeft getrokken en heeft geslagen, enkele meters weggelopen, terwijl De Winter zich bezig hield met filmen.
Dat het verdachte (ook) om een scooter ging en daarmee met de medeverdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, is onvoldoende overtuigend bewezen. Van dubbel opzet, en dan met name het opzet om geweld te gebruiken ten behoeve van het stelen van een scooter, bij verdachte blijkt onvoldoende. Dat de medeverdachte een keer een DM heeft gestuurd over een scooter, maakt niet dat kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachte het plan hadden om samen de scooter te stelen. Verdachte was daarvan niet op hoogte. Verdachte dient daarom van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde eveneens vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de gepleegde geweldshandelingen niet van zodanige aard zijn dat daarmee kan worden verondersteld dat verdachte en zijn medeverdachte het (voorwaardelijk) opzet hadden op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ook kan niet worden gesteld dat wanneer je iemand slaat die een helm draagt, sprake is van een aanmerkelijke kans dat deze persoon zwaar lichamelijk letsel oploopt. Vervolgens is dan ook nog de vraag of verdachte die aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Gelet op de handelingen van verdachte is daarvan geen sprake en dient verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
ten aanzien van parketnummer 18-027131-22
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het dossier een bewezenverklaring voor beide feiten kan volgen.
Oordeel van de rechtbank
ten aanzien van parketnummer 18-077555-22
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte met betrekking tot een poging tot diefstal van de scooter. Uit het dossier kan niet met voldoende zekerheid worden afgeleid dat verdachte wist dat de medeverdachte de scooter wilde stelen, dan wel dat zij gezamenlijk dit plan hebben opgevat. Het laat ook ruimte voor de mogelijkheid dat verdachte ervan uitging dat hij en zijn medeverdachte enkel [slachtoffer 1] te grazen zouden nemen door uitoefening van geweld, zonder dat daarbij voor verdachte duidelijk was dat de medeverdachte een poging zou doen de scooter mee te nemen. Dat bij verdachte het oogmerk heeft bestaan de scooter toe te eigenen is aldus onvoldoende komen vast te staan.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij aangever [slachtoffer 1] een vuistslag in het gezicht heeft gegeven. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte inderdaad één klap heeft gegeven. Verder blijkt uit de verklaring van verdachte en uit voornoemde beelden dat aangever [slachtoffer 1] een helm droeg.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat niet elke klap in het gezicht zonder meer een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven roept. Er kunnen bijkomende omstandigheden zijn die dit anders maken. Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Een enkele stomp in het gezicht is daarvoor onvoldoende en van bijkomende omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Verdachte zal daarom ook van het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
ten aanzien van parketnummer 18-027131-22
De rechtbank acht de feiten 1. en 2. wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 augustus 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 16 januari 2022,opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022014067 van 10 februari 2022, inhoudend het relaas van verbalisanten
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen van
24 januari 2022, opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] ;
4. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van
Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2022.01.24.088, van 24 januari 2022, opgemaakt door ing. A.B.M. van Esch-de Bruin.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht in de zaak met parketnummer 18-027131-22 onder 1. en 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
parketnummer 18-027131-22
1.
hij omstreeks 15 januari 2022 te Drachten, gemeente Smallingerland aanwezig heeft gehad ongeveer 4,85 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2
hij op 16 januari 2022 te Drachten, gemeente Smallingerland opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,52 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
parketnummer 18-027131-22
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, met toepassing van het jeugdstrafrecht, gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-077555-20 primair en het in de zaak met parketnummer 18-027131-22 onder 1. en 2. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 240 dagen waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft zij oplegging van de algemene en bijzondere voorwaarden gevorderd zoals door Reclassering Nederland zijn geadviseerd in het advies van 6 juli 2022. Ook is door de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen. Voor zover de rechtbank enkel tot een veroordeling voor de beide feiten in de zaak met parketnummer 18-027131-22 zou komen, zou een kortdurende jeugddetentie van enkele dagen passend zijn. Mocht de rechtbank daarnaast tot een bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer
18-077555-20 ten laste gelegde komen, dan zou een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 81 dagen (zijnde de duur van de voorlopige hechtenis) en een voorwaardelijke jeugddetentie van maximaal 90 dagen met een proeftijd van twee jaren passend zijn. Met betrekking tot de geadviseerde bijzondere voorwaarden heeft de raadsvrouw bepleit de duur van de elektronische monitoring te beperken tot vier maanden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het advies van Reclassering Nederland van 6 juli 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van hennep en cocaïne.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of in het kader van het zogenoemde adolescentenstrafrecht (hierna: ASR) de toepassing van het jeugdstrafrecht aan de orde is. Ten tijde van het bewezenverklaarde was verdachte 18 jaar oud, zodat in beginsel het commune strafrecht dient te worden toegepast. Op grond van artikel 77c Sr kan de rechter adolescenten van 18 tot 23 jaar berechten op grond van het jeugdstrafrecht, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De reclassering heeft over verdachte gerapporteerd. Hieruit blijkt dat zowel indicaties als contraindicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht bestaan. Tijdens een overleg tussen de reclassering, jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming op 28 juni 2022 is expliciet aandacht geweest voor het te adviseren type strafrecht. De jeugdreclassering heeft aangegeven nog mogelijkheden voor begeleiding te zien. Er is al sprake van een toezicht en verdachte lijkt ontvankelijk te zijn voor een pedagogische benadering. Dit maakt dat er sprake is van een pedagogische meerwaarde in het toepassen van het jeugdstrafrecht. Daarnaast heeft de gedragsdeskundige van JJI Horsterveen aangegeven dat verdachte zich naar verwachting niet staande zal kunnen houden in een penitentiaire inrichting. De reclassering komt dan ook tot het advies van toepassing van het ASR.
Gelet op het advies van de reclassering, het standpunt van de officier van justitie en de raadsvrouw, en al hetgeen overigens uit het dossier en ter zitting is gebleken over de ontwikkeling van verdachte zal de rechtbank het jeugdstrafrecht toepassen.
Verdachte zou naar het oordeel van de rechtbank veel baat kunnen hebben bij de door de reclassering geadviseerde ambulante behandeling. Doordat de feiten slechts zeer gedeeltelijk bewezen kunnen worden verklaard, ziet de rechtbank echter geen mogelijkheden voor het opleggen van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf overweegt de rechtbank als volgt. Het onder 1. bewezenverklaarde feit betreft een overtreding. De rechtbank zal verdachte daarvoor schuldig verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel. Ten aanzien van het onder 2.
bewezenverklaarde feit zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie voor de duur van één week opleggen met aftrek van de dagen die hij in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank ziet geen aanleiding om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen. De rechtbank komt tot een aanzienlijk lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, aangezien zij tot een andere bewezenverklaring is gekomen dan is gevorderd.
Benadeelde partijen
ten aanzien van parketnummer 18-077555-22
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 839,15 ter zake van materiële schade en € 650,00 tervergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 662,75 ter vergoeding van materiële schade en € 650,00 tervergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd, gelet op de door haar bepleitte vrijspraak de vorderingen van de benadeelde partijen niet ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht zowel het primaire als het subsidiaire feit waaruit beide schades zouden zijn ontstaan, niet bewezen. De benadeelde partijen zullen daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18-326786-20

Bij onherroepelijk vonnis van 16 september 2021 van de meervoudige strafkamer in de rechtbank
Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een jeugddetentie van 263 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 1 oktober 2021. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 17 juni 2022 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
De rechtbank is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde sanctie niet opportuun moet worden geacht. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie dan ook afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 62, 77a, 77c, 77g, 77i van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18-077555-22 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-027131-22 onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
ten aanzien van parketnummer 18-07555-21 voorts
Verklaart de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet ontvankelijk.
ten aanzien van parketnummer 18-027131-22 onder 1.Bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
ten aanzien van parketnummer 18-027131-22 onder 2.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van één week.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie, geheel in mindering zal worden gebracht.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.326786-20:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 16 september 2021.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. G.W.G. Wijnands en mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 september 2022.