Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, zoals nader omschreven in haar schriftelijk requisitoir, veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18-077555-22 primair ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18-0271131-22 onder 1. en 2. ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
ten aanzien van parketnummer 18-077555-22
De aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden ondersteund door de verklaringen van de getuigen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .
Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat hij aangever [slachtoffer 1] knock-out heeft geslagen, terwijl medeverdachte [medeverdachte] (verder: de medeverdachte) heeft verklaard dat hij aangever [slachtoffer 1] heeft geduwd, bij het hoofd gepakt en geschud en op de grond heeft gegooid. Ook heeft hij aangever [slachtoffer 2] geslagen. Daarnaast komen de beelden grotendeels overeen met de gang van zaken zoals aangevers en de getuigen het hebben beleefd.
De verklaring van verdachte [verdachte] dat sprake zou zijn geweest van (bedreiging met) een wapen, wordt, behalve door de verklaring van de getuige [naam 4] , niet ondersteund door andere verklaringen. Evenmin is op de beelden een wapen te zien.
Aangevers zijn door verdachte en zijn medeverdachte meermalen geslagen en hebben ook ander geweld moeten dulden. Naar de uiterlijke verschijningsvorm hadden verdachte en zijn medeverdachte de bedoeling om de scooter mee te nemen en hebben ze het nodig gevonden om geweld te gebruiken
om die diefstal te vergemakkelijken. Dat het uiteindelijk niet gelukt is, was niet van de wil van verdachte en zijn medeverdachte afhankelijk. Er is sprake van voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die bestond uit een gezamenlijke uitvoering, aldus de officier van justitie. De bijdrage van beiden is, gelet op het geweld dat ieder heeft gepleegd, van meer dan voldoende gewicht. De primair ten laste gelegde poging diefstal met geweld in vereniging kan wettig en overtuigend bewezen verklaard worden, gelet op het vorenstaande.
ten aanzien van parketnummer 18-027131-22
Op grond van de positieve indicatieve test op hennep en het rapport van het NFI ten aanzien van de cocaïne, alsmede de bekennende verklaring van verdachte kunnen beiden feiten wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Het feit dat twee verschillende data ten laste zijn gelegd, is geen beletsel omdat ‘omstreeks’ bewezenverklaard kan worden, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
ten aanzien van parketnummer 18-077555-22
De raadsvrouw heeft op gronden als vermeld in de pleitnota, het volgende aangevoerd.
Ondanks het omvangrijke dossier blijft het onduidelijk wat er precies is gebeurd. Vastgesteld kan worden dat uit seconde 23 en verder van de camerabeelden blijkt dat de hand van aangever [slachtoffer 2] naar zijn broek gaat, hij daar iets uithaalt en op de medeverdachte afloopt.
Laatstgenoemde reageert daar direct op met twee handen vooruit. Volgens verdachte probeerde de medeverdachte het wapen af te pakken. Daarna ontstaat een handgemeen. Qua geweld kan, gelet op die camerabeelden, alleen worden vastgesteld dat verdachte aangever [slachtoffer 1] heeft geslagen. De medeverdachte heeft aangever [slachtoffer 1] geslagen en geduwd. Verder heeft hij aangever [slachtoffer 2] geduwd en door elkaar geschud. Uit de beelden blijkt niet dat aangevers zijn geschopt en geslagen, terwijl ze op de grond lagen.
Getuige [naam 4] heeft verklaard over de aanleiding tot het gebeuren. Die aanleiding is ook door de verdachte en zijn medeverdachte genoemd. Ook verklaart deze getuige over een wapen, het wapen dat hij later bij de politie heeft afgegeven. [naam 4] is een betrouwbare getuige, aldus de raadsvrouw.
De verklaringen van aangevers dat verdachten een wapen zouden hebben, zijn onbetrouwbaar en onvoldoende concreet. Dat verdachte en zijn medeverdachte de scooter wilden stelen en dat dat de reden voor het geweld zou zijn, is een veronderstelling van aangevers.
De waarde van de opmerkingen van de getuigen die zagen dat de jongens op de scooter afliepen en de daaruit getrokken conclusie dat verdachte en zijn medeverdachte de scooter wilden stelen en daartoe geweld hebben gebruikt, is een eigen invulling. Evenmin blijkt concreet uit de camerabeelden dat men gericht was op de scooter. Verdachte is, nadat hij aangever [slachtoffer 1] van zijn scooter heeft getrokken en heeft geslagen, enkele meters weggelopen, terwijl De Winter zich bezig hield met filmen.
Dat het verdachte (ook) om een scooter ging en daarmee met de medeverdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, is onvoldoende overtuigend bewezen. Van dubbel opzet, en dan met name het opzet om geweld te gebruiken ten behoeve van het stelen van een scooter, bij verdachte blijkt onvoldoende. Dat de medeverdachte een keer een DM heeft gestuurd over een scooter, maakt niet dat kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachte het plan hadden om samen de scooter te stelen. Verdachte was daarvan niet op hoogte. Verdachte dient daarom van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde eveneens vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de gepleegde geweldshandelingen niet van zodanige aard zijn dat daarmee kan worden verondersteld dat verdachte en zijn medeverdachte het (voorwaardelijk) opzet hadden op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ook kan niet worden gesteld dat wanneer je iemand slaat die een helm draagt, sprake is van een aanmerkelijke kans dat deze persoon zwaar lichamelijk letsel oploopt. Vervolgens is dan ook nog de vraag of verdachte die aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Gelet op de handelingen van verdachte is daarvan geen sprake en dient verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
ten aanzien van parketnummer 18-027131-22
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het dossier een bewezenverklaring voor beide feiten kan volgen.
Oordeel van de rechtbank
ten aanzien van parketnummer 18-077555-22
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte met betrekking tot een poging tot diefstal van de scooter. Uit het dossier kan niet met voldoende zekerheid worden afgeleid dat verdachte wist dat de medeverdachte de scooter wilde stelen, dan wel dat zij gezamenlijk dit plan hebben opgevat. Het laat ook ruimte voor de mogelijkheid dat verdachte ervan uitging dat hij en zijn medeverdachte enkel [slachtoffer 1] te grazen zouden nemen door uitoefening van geweld, zonder dat daarbij voor verdachte duidelijk was dat de medeverdachte een poging zou doen de scooter mee te nemen. Dat bij verdachte het oogmerk heeft bestaan de scooter toe te eigenen is aldus onvoldoende komen vast te staan.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij aangever [slachtoffer 1] een vuistslag in het gezicht heeft gegeven. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte inderdaad één klap heeft gegeven. Verder blijkt uit de verklaring van verdachte en uit voornoemde beelden dat aangever [slachtoffer 1] een helm droeg.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat niet elke klap in het gezicht zonder meer een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven roept. Er kunnen bijkomende omstandigheden zijn die dit anders maken. Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Een enkele stomp in het gezicht is daarvoor onvoldoende en van bijkomende omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Verdachte zal daarom ook van het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
ten aanzien van parketnummer 18-027131-22
De rechtbank acht de feiten 1. en 2. wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt: