Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft met betrekking tot de onder parketnummer 18/276785-21 onder 1 primair vrijspraak gevorderd en van het onder 1, subsidiair, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten en het onder parketnummer 18/286679-21 ten laste gelegde feit veroordeling gevorderd.
Parketnummer 18/276785-21
Ten aanzien van feit 1: primair:
Poging doodslag op [slachtoffer] kan worden bewezen maar niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking in de zin van medeplegen nu de rol van [verdachte] niet verder is gegaan dan het leveren van het wapen.
Ten aanzien van feit 1: subsidiair
Volgens de officier van justitie kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte medeplichtig is geweest aan poging doodslag op [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) door aan [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) een vuurwapen met munitie te leveren. Zij heeft daartoe onder meer gewezen op het tapgesprek tussen [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] . Daaruit volgt - kort gezegd dat [naam 3] (hierna: [naam 3] ) tegen [naam 1] heeft gezegd dat verdachte en [naam 4] (hierna: [naam 4] ) in de nacht van de schietpartij bij hem in de auto hebben gezeten, verdachte een pistool naar [medeverdachte 1] heeft gebracht en weer bij hen in de auto is gestapt. Verdachte en [naam 3] hebben staan kijken naar de schietpartij en [naam 4] heeft gefilmd. Verdachte zou het wapen na de schietpartij weer hebben meegenomen. Ook [naam 5] (hierna: [naam 5] ) heeft verklaard dat verdachte de leverancier was van het wapen waarmee [medeverdachte 1] geschoten heeft en dit wapen zou verstopt zijn bij de opa en oma van verdachte. Volgens [naam 5] zegt [naam 3] op het filmpje op Dumpert dat er een kogel bij hun komt en verdachte zou lachen.
Verder volgt uit de telefoongegevens van [medeverdachte 1] dat hij de nacht van de schietpartij meermalen contact heeft gehad met verdachte. Uit de telefoongegevens van verdachte volgt juist dat hij om 00.26 uur [naam 3] heeft geappt of hij naar [medeverdachte 1] komt en om 02.15 uur appt verdachte dat hij [naam 3] echt nodig heeft. Uit het filmpje op Dumpert volgt dat [naam 3] daadwerkelijk in de buurt van de woning van [medeverdachte 1] is geweest wat, gezien de communicatie, zeker niet toevallig was. Ook uit appwisseling op 1 september 2021 volgt dat verdachte kennelijk iets te verbergen heeft. Verdachte heeft zijn verklaring bij de politie heimelijk opgenomen. [naam 3] had voor zijn verhoor de beschikking over die verklaring en gevraagd wat hij moet verklaren. Vervolgens hebben verdachte en [naam 3] afgesproken dat live te bespreken, omdat de app gelezen zou worden.
Ook is op veiliggestelde camerabeelden rondom de woning van [medeverdachte 1] te zien dat [naam 6] , de vriendin van [medeverdachte 1] (hierna: [naam 6] ) om 01.19 uur in de auto stapt, wegrijdt en om 01.27 uur terugkeert met verdachte. Zij hebben een blauwe tas bij zich waar een zwart ding uit steekt. Dat er schone was in die tas zou hebben gezeten dat bij verdachte thuis is opgehaald, omdat de wasmachine van [medeverdachte 1] stuk zou zijn, acht de officier van justitie volstrekt onaannemelijk. Het voorwerp past beter bij het brengen van een wapen zoals door verschillende personen is aangegeven en ook [slachtoffer] heeft verklaard dat er met een lang zwart wapen is geschoten. Verdachte is bovendien zowel voor als na het schietincident bij [medeverdachte 1] geweest. Dat [medeverdachte 1] en [naam 6] vanuit de penitentiaire inrichting meermalen hebben gesproken over ‘ [naam 7] ’ die zij er niet bij willen betrekken en verdachte als ‘ [naam 7] ’ in de telefoon van [medeverdachte 1] staat, draagt bij aan de overtuiging van de officier van justitie.
Concluderend stelt zij dat nu verdachte het wapen heeft gebracht toen de ruzie tussen
[medeverdachte 1] en [slachtoffer] al in volle gang was, verdachte willens en wetens de kans heeft aanvaard dat het wapen - nota bene een vuurwapen - ook gebruikt gaat worden. Verdachte had op zijn minst voorwaardelijk opzet op dat gebruik. Tot slot is een paar maanden na de schietpartij een grote hoeveelheid wapens en munitie in de woning bij verdachte aangetroffen, waaruit kan blijken dat verdachte daadwerkelijk de beschikking heeft (gehad) over wapens. Wat er met het wapen is gebeurd nadat deze door verdachte aan [medeverdachte 1] was geleverd en ermee is geschoten, kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
De officier van justitie heeft aangevoerd dat in de woning waar verdachte en vader [verdachte] wonen, een vuurwapen met patronen is aangetroffen. Verder is een plastic zak met daarin een koffiefilter met patronen aangetroffen waarop DNA van verdachte is aangetroffen. Aan de verklaring van vader [verdachte] die op 24 januari 2022 uiteindelijk heeft verklaard dat alle wapens en munitie van hem zijn, hij het heeft bewaard voor een derde, kan geen enkele waarde worden gehecht. Uit de tapgesprekken volgt immers dat verdachte en vader [verdachte] vooraf veelvuldig over diens verklaring hebben gepraat. Vader [verdachte] heeft bevestigd dat hij zal zeggen dat hij er verantwoordelijk voor is.
Ten aanzien van de feiten 4, 5 en 6
De officier van justitie heeft aangevoerd dat gelet op de plaatsen waar de wapens de onderdelen en de munitie zijn aangetroffen en het DNA op het vuurwapen, aangetroffen aan de [straatnaam] , wettig en overtuigend bewezen kan worden dat hij deze goederen voorhanden heeft gehad. Aan de verklaring van vader [verdachte] die op 24 januari 2022 uiteindelijk heeft verklaard dat alle wapens en munitie van hem zijn, kan geen enkele waarde worden gehecht. Uit de tapgesprekken volgt immers samengevat - dat verdachte en vader [verdachte] vooraf veelvuldig over diens verklaring hebben gepraat. Zo heeft verdachte op 21 januari 2022 gebeld dat zijn DNA is aangetroffen op het wapen en hij bang is dat hij nog niet vrijkomt. De dagen erna is er regelmatig contact geweest en is aangegeven dat vader [verdachte] moet verklaren dat de revolvers van hem zijn, het verhaal over Van Eck wordt herhaald en vader [verdachte] bevestigt dat hij zal zeggen dat hij er verantwoordelijk voor is.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het volgende betoogd.
Parketnummer 18/276785-21
Ten aanzien van feit 1 primair
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Bij verdachte bestond geen opzet op de dood van [slachtoffer] , ook niet in de vorm van medeplegen.
Ten aanzien van feit 1: subsidiair
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om verdachte ook van dit feit vrij te spreken.
Er is geen bewijs dat verdachte het wapen heeft geleverd waarmee [medeverdachte 1] op
[slachtoffer] zou hebben geschoten. Het wapen waarmee op [slachtoffer] moet zijn geschoten is niet gevonden, ook niet bij huiszoekingen, terwijl de mogelijkheden om dit wapen weg te maken beperkt lijken. Verdachte en zijn vader zijn immers direct na de schietpartij door de politie gefouilleerd. Mocht [medeverdachte 1] al op [slachtoffer] hebben geschoten, dan is er geen enkele reden om aan te nemen dat dit wapen die avond ook moet zijn geleverd. Uit het feit dat wapens bij verdachte en de familie van verdachte zo makkelijk te vinden waren, kan worden afgeleid dat zij er niet op hadden gerekend met de schietpartij in verband te worden gebracht. Aan het filmpje op Dumpert, de melding van [naam 5] en het tapgesprek tussen [naam 1] en [naam 2] kan evenmin bewijswaarde worden ontleend, gezien het verhalen van horen zeggen zijn. Verdachte heeft geen motief of opzet (gehad) om een wapen aan [medeverdachte 1] te leveren om daarmee [slachtoffer] dood te kunnen schieten.
Ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om verdachte van dit feit vrij te spreken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er geen bewijs is dat verdachte wist of moest weten dat er een wapen in de woonwagen lag. Vader [verdachte] heeft kennelijk een wapen in de lade van het nachtkastje gelegd en dit heeft hij bevestigd bij de politie. Er is niet vastgesteld dat de papieren die in de lade lagen recente poststukken waren en ook niet dat er andere, dagelijkse gebruiksartikelen in lagen, waardoor je oog wel op het wapen had moeten vallen. De politie heeft ten onrechte geconcludeerd uit opgenomen telefoongesprekken vanuit de gevangenis dat verdachte tegen vader [verdachte] heeft gezegd dat hij moest verklaren dat het wapen van hem is. Verdachte heeft dit enkel gezegd, omdat zijn vader een hekel heeft aan de politie en uit principe niet wil meewerken.
Ten aanzien van feit 3
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om verdachte ook van dit feit vrij te spreken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de munitie niet open en bloot in de woning van verdachte is aangetroffen, maar achter een plint. Dat de munitie in een filterzakje zat waar DNA van verdachte, vader [verdachte] en een onbekende derde op is aangetroffen, bewijst niet dat het verdachte is geweest die de munitie in het filterzakje heeft gedaan. Het DNA kan op andere wijze op het filterzakje zijn gekomen.
Ten aanzien van de feiten feit 4, 5 en 6
De raadsvrouw heeft betoogd dat feit 4 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, omdat verdachte nooit de beschikkingsmacht over het vuurwapen en de patroonhouders heeft gehad. Dat verdachte zijn DNA op het wapen is aangetroffen, betekent enkel dat hij dat wapen ooit in handen zal hebben gehad. Het wapen is bovendien niet in zijn woning aangetroffen. Ook van de feiten 5 en 6
dient verdachte te worden vrijgesproken.
Parketnummer 18/286679-21
De raadsvrouw heeft betoogd dat dit feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, omdat verdachte geen oogmerk had op het toebrengen van schade aan de geldautomaat.
Hij heeft voorzichtig geprobeerd om zijn gepinde geld uit de uitgiftelade te krijgen. Verdachte heeft niet gezien dat er iets beschadigd was. Uit de aangifte volgt ook niet dat er daadwerkelijk schade is toegebracht.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/276785-21
Vrijspraak van medeplegen van poging tot doodslag (feit 1, primair)
De rechtbank acht feit 1 primair niet wettig en overtuigend bewezen, nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat verdachte aanwezig is geweest bij het schietincident tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] , laat staan daar enige directe betrokkenheid bij heeft gehad. Verdachte zal derhalve van het primaire feit worden vrijgesproken.
Vrijspraak van medeplichtigheid aan poging tot doodslag (feit 1, subsidiair)
De rechtbank acht ook feit 1 subsidiair niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten naar voren gekomen dat verdachte het wapen aan [medeverdachte 1] heeft geleverd, waarmee die [medeverdachte 1] op [slachtoffer] heeft geschoten. Enkel is gebleken dat verdachte die bewuste avond/nacht aanwezig is geweest bij [medeverdachte 1] en dat hij later met de auto van [naam 6] om 01.27 uur en met een tas - met naar eigen zeggen schone was - bij de woning van [medeverdachte 1] is gekomen. Hoewel de rechtbank de verklaring van verdachte dat verdachte midden in de nacht, terwijl er sprake was van een conflict tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] , samen met de partner van [medeverdachte 1] - de schone was is komen brengen ongeloofwaardig acht, is het enkele feit dat uit de tas die verdachte droeg een langwerpig voorwerp stak dat de vorm had van de loop van een geweer, onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
Op geen enkele wijze kan worden vastgesteld dat het voorwerp in de tas inderdaad een wapen is geweest. Daarnaast is na de schietpartij in of bij de woning van [medeverdachte 1] geen wapen aangetroffen, noch bij verdachte en zijn vader die kort na het schietincident bij de flat van [medeverdachte 1] zijn gefouilleerd. Het feit dat verschillende getuigen, waaronder [naam 1] en [naam 5] , de verdachte als leverancier van het wapen hebben aangewezen, maakt dat niet anders nu die verklaringen niet op grond van eigen waarneming zijn gedaan. Uit het Whatsappbericht “Eeh waar ben je. Ben je nodig echt” dat verdachte aan [naam 3] op
21 augustus 2021 om 02.14 uur heeft gestuurd en het feit dat [naam 3] die nacht daadwerkelijk in de buurt van de woning van [medeverdachte 1] is geweest, valt evenmin af te leiden dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is bij de latere schietpartij. Uit de Whatsappgesprekken van
1 september 2021 tussen verdachte en [naam 3] , waaruit volgt dat [naam 3] aan verdachte heeft gevraagd wat hij (bij de politie) moet verklaren en waarbij wordt afgesproken om dat live te bespreken, kan slechts worden afgeleid dat er kennelijk iets te verbergen valt, maar niet wat.
Het vuurwapen dat bij een doorzoeking op 13 oktober 2021 in de woning van verdachte is aangetroffen, kan evenmin in verband worden gebracht met de schietpartij van 21 augustus 2021.
Voor de ten laste gelegde medeplichtigheid aan poging tot doodslag op [slachtoffer] is dan ook onvoldoende bewijs in het dossier aangetroffen.
Vrijspraak van het voorhanden hebben van een vuurwapen en onderdelen (feit 4)
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte een vuurwapen en onderdelen van een wapen in de periode van 21 augustus 2021 tot en met 13 oktober 2021 te Zuidwolde voorhanden heeft gehad. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het dossier is naar voren gekomen dat bij een doorzoeking in de woning van de opa en oma van verdachte een vuurwapen, te weten een revolver en 8 patroonhouders op het systeemplafond in de gangkast zijn aangetroffen. Op dit wapen is DNA aangetroffen van minimaal 3 personen, waaronder dat van verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat hij een keer een wapen heeft vastgehad in Zuidwolde, maar hij weet niet wanneer dat is geweest. Niet kan worden vastgesteld of verdachte dit wapen heeft vastgehouden - en daarmee voorhanden gehad - binnen de ten laste gelegde periode. Ook blijkt op geen enkele wijze dat verdachte wetenschap heeft gehad dat dit vuurwapen in de ten laste gelegde periode in die woning lag
Ten aanzien van de aangetroffen patroonhouders wordt overwogen dat er in het dossier geen aanwijzingen zijn te vinden dat verdachte wetenschap had van die onderdelen, zodat hij voor het voorhanden hebben dient te worden vrijgesproken van die onderdelen.
Vrijspraak van het voorhanden hebben van munitie (feit 5)
De rechtbank acht evenmin bewezen dat verdachte in de periode van 21 augustus 2021 tot en met 13 oktober 2021 te Zuidwolde munitie voorhanden heeft gehad.
Uit het dossier is naar voren gekomen dat een hoeveelheid munitie is aangetroffen bij een doorzoeking in de woning van de opa en oma van verdachte. De munitie bevond zich in koffers in een ruimte van een stenen bijgebouw achter die woning. Op geen enkele wijze blijkt dat verdachte wetenschap heeft gehad dat deze munitie zich daar bevond, zodat niet kan worden bewezen dat hij deze munitie voorhanden heeft gehad. Verdachte wordt daarom van dit feit vrijgesproken.
Vrijspraak van het voorhanden hebben van een (onderdeel van een) wapen (feit 6)
De rechtbank acht evenmin bewezen dat verdachte in de periode van 21 augustus 2021 tot en met 13 oktober 2021 te Zuidwolde een onderdeel van een wapen, te weten een geluidsdemper, voorhanden heeft gehad.
Uit het dossier volgt dat bij een doorzoeking in de woning van de opa en oma van verdachte de geluidsdemper in een tas op het systeemplafond in de gangkast is aangetroffen. Op geen enkele wijze blijkt dat verdachte wetenschap heeft gehad dat deze geluidsdemper zich in die woning bevond, zodat niet kan worden bewezen dat hij deze geluidsdemper voorhanden heeft gehad. Verdachte wordt ook van dit feit vrijgesproken.
Bewezenverklaring: voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie (feiten 2 en 3)
De rechtbank acht de feiten 2 en 3 wel wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.