Standpunt van de officier van justitie
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit gevorderd: poging tot doodslag, gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], door meermalen met een vuurwapen op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te schieten. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De officier van justitie verwijst naar de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], inhoudende dat verdachte op hen heeft geschoten toen zij op de balustrade stonden. De kogel raakte de muur toen zij bij het trappenhuis stonden. Zij hoorden een knal en er spatte iets van de muur. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden ondersteund door de resultaten van het forensische onderzoek. De politie ziet de volgende dag in de gevel van het trappenhuis, aan weerszijden van de regenpijp, beschadigingen, mogelijk inslagen. Uiteindelijk worden er in de gevel drie schotbeschadigingen aangetroffen. Alle drie beschadigingen testen positief op lood, dus waren door een loden projectiel ontstaan. Ook getuige [naam 1] verklaart dat hij de man, naar later bleek verdachte, bij de bus heeft zien schieten. Hij verklaart zowel bij de politie als later bij de RC hetzelfde: hij werd wakker van geschreeuw, is zijn bed uitgegaan en naar beneden gegaan om naar het toilet te gaan. Toen hij weer boven was keek hij uit het raam. Hij zag een man met een geweer bij het portier van de bestuurder staan. Het geweer had een lange loop. De man wees dus vanuit zijn positie met het geweer over de auto heen richting de voorkant van de flat. Toen hoorde hij een knal en heeft hij direct 112 gebeld.
Ook getuige [naam 2] heeft meerdere verklaringen afgelegd over wat hij heeft gehoord en gezien die nacht. Hij verklaart dat hij wakker werd van 10 à 15 harde knallen. De bovenbuurman schreeuwde “schiet dan raak” met veel gescheld, getier en gevloek. Toen de schoten afgelopen waren reed een Mercedes Sprinter met laadbak weg. [naam 2] heeft niemand daadwerkelijk zien schieten. De man bij de auto had wel iets in zijn hand maar hij weet niet of dat een wapen was.
De officier van justitie acht op grond van deze verklaringen en de bevindingen van de forensische opsporing en het schotbaanonderzoek wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] die nacht op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten. Dat ook [slachtoffer 1] ook op hem heeft geschoten neemt de strafwaardigheid van zijn handelen niet weg. [verdachte] is zelf naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan, met een wapen, en heeft de confrontatie dus bewust opgezocht. Bovendien had hij, toen [slachtoffer 1] begon te schieten, weg kunnen gaan, maar heeft hij dat niet gedaan.
Onbekend is gebleven met welk wapen verdachte heeft geschoten. Er wordt door getuigen gesproken over een luchtbuks, maar of dat daadwerkelijk zo is, is niet vast te stellen.
Wel kan worden vastgesteld dat het dusdanig krachtige munitie was dat het inslagen in de gevel van het trappenhuis heeft veroorzaakt. En dat het ging om iets met lood.
Daarmee staat naar mening van de officier van justitie vast dat er met munitie is geschoten waarmee je als je iemand zou raken diegene levensgevaarlijk zou kunnen verwonden.
Er is ook gericht geschoten, kijkend naar de plekken waar inslagen te zien zijn op de plaats waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaren dat zij op de galerij bij het trappenhuis stonden. Dat blijkt ook uit de beschikbare camerabeelden. De inslagen in de muur van het trappenhuis zijn niet ver verwijderd van de plek waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] stonden. Er is gericht geschoten in de richting van één of meer personen, met munitie die iemand dodelijk kan verwonden. Dat handelen is naar de uiterlijke verschijningsvorm zo gericht op het daadwerkelijk doden van iemand, dat volgens de officier van justitie niet anders geconcludeerd kan worden dan dat het opzet daar ook op gericht was.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op gronden als vermeld in de pleitnota betoogd dat de verdachte ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De raadsman stelt primair dat niet kan worden bewezen dat verdachte met een vuurwapen heeft geschoten. Deze conclusie dient voor zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde reeds tot vrijspraak te leiden, nu beide feitelijke verwijten het bestanddeel bevatten dat daadwerkelijk is geschoten, en bijvoorbeeld niet slechts met een wapen is gericht.
Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat, zelfs indien de rechtbank bewezen acht dat verdachte een wapen heeft afgeschoten, niet valt vast te stellen of dat met een (lucht)buks of met een geweer (vuurwapen) zou zijn gedaan, en zeker niet met welk kaliber dit zou zijn gebeurd. De vaststelling dat verdachte met een echt vuurwapen van een voldoende zwaar kaliber heeft geschoten, is noodzakelijk om daaraan de conclusie te kunnen verbinden dat het handelen van verdachte heeft kunnen leiden tot de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], althans dat daaruit een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is ontstaan. Dit dient te leiden tot in ieder geval een vrijspraak ter zake van de primair ten laste gelegde feiten.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, is dat in de optiek van de verdediging hooguit mogelijk voor het subsidiair ten laste gelegde - bedreiging met een vuurwapen -, gelet op het volledig ontbreken van informatie over de aanmerkelijke kans van het intreden van de dood door het handelen van verdachte.
In geval van bewezenverklaring ter zake het subsidiair ten laste gelegde -bedreiging met een vuurwapen- schrijven de LOVS-oriëntatiepunten een gevangenisstraf van 4 maanden voor. De Richtlijn strafvordering bedreiging schrijft dezelfde straf voor.
Gelet hierop verzoekt de raadsman om in geval van een bewezenverklaring een lagere straf op te leggen dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Oordeel van de rechtbank
Op zaterdag 21 augustus 2021 vond er tussen 03.00 uur en 03.18 uur een schietincident plaats bij een flatgebouw aan de Bilderdijklaan in Hoogeveen. Er zijn meerdere schoten gehoord, maar er is niemand gewond geraakt. Bij dit schietincident zouden onder meer [slachtoffer 1] en [verdachte] zijn betrokken.
In de onderhavige zaak wordt verdachte [verdachte] verweten dat hij, vanaf de parkeerplaats voor het flatgebouw aan de Bilderdijklaan, met een (vuur)wapen op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten. Dit is primair ten laste gelegd als een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en subsidiair als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De rechtbank overweegt het volgende.
De scenario’s die [verdachte] enerzijds en [slachtoffer 1] anderzijds schetsen beginnen hetzelfde, namelijk met een ruzie via social media, Whatsapp- en spraakberichten, tussen [verdachte] aan de ene kant en [slachtoffer 1] (en zijn moeder) aan de andere kant. De aanleiding was een brief op Facebook, geplaatst door de moeder van [slachtoffer 1], en onenigheid over een uitvaart, maar -gelet op het procesdossier- er ligt een reeds langer lopend familieconflict aan de ruzie ten grondslag. Beide partijen zijn het er over eens dat door dit conflict die bewuste avond en nacht is uitgemond in ruzie die vervolgens fors uit de hand is gelopen. Het taalgebruik van met name [slachtoffer 1] wordt tijdens de ruzie steeds dreigender en hij geeft aan dat [verdachte] bij hem langs moet komen. Dat doet [verdachte] uiteindelijk ook. Hij rijdt in zijn bus naar de flat van [slachtoffer 1] en parkeert zijn auto op het pleintje met de voorkant in de richting van de flat. Vanaf dat moment lopen de verhalen uiteen: [verdachte] verklaart dat hij aankwam en dat [slachtoffer 1] al op de galerij stond met een wapen op hem gericht. Het was een lang zwart wapen. Hij schoot meteen de ramen van zijn auto kapot. [verdachte] vertelt dat hij achter een muur gekropen is en dat [slachtoffer 1], terwijl hij dat deed, doorging met schieten. [verdachte] zegt dat [slachtoffer 1] vijf of zes keer heeft geschoten.
[slachtoffer 1] verklaart daarentegen dat hij [verdachte] aan hoorde komen, een claxon hoorde en dat hij naar buiten is gelopen. Hij heeft een stok bij de buurman gepakt en is in de richting van het trappenhuis gelopen. Hij dacht dat zij de ruzie zouden uitvechten. Hij verklaart dat hij op de galerij liep en op anderhalve meter van het trappenhuis was toen hij schoten hoorde. Hij keek in de richting van [verdachte] en zag dat [verdachte] de deur, aan de bestuurderszijde van de bus, opendeed en dat hij vanuit de bus op hem schoot. Hij zag dat [verdachte], terwijl hij achter het stuur zat, een arm naar buiten stak in zijn richting. Hij zag dat hij iets zwarts in zijn hand hield. Hij hoorde schoten, maar zag geen vuur. Vervolgens zag hij [verdachte] uitstappen en achter de bus verdwijnen. [slachtoffer 2] trok [slachtoffer 1] vervolgens vanaf de galerij achter een muurtje van het trappenhuis. [slachtoffer 1] zegt dat hij nog een schot hoorde en hij brokstukken uit het muurtje vlak langs zijn gezicht zag gaan. [verdachte] is volgens hem daarna achter de schuurtjes verdwenen.
Zowel [verdachte] als [slachtoffer 1] ontkennen, verdachte ook ter terechtzitting, dat zij zelf hebben geschoten.
De rechtbank merkt op dat gelet op de wijze waarop het politieonderzoek, direct na het schietincident, heeft plaatsgevonden mogelijk belangrijke sporen en/of bevindingen verloren zijn gegaan. Er is niet meteen forensisch onderzoek verricht, er zijn geen schiethanden afgenomen van [slachtoffer 1] en [verdachte] en de plaats delict is zeer snel vrijgegeven. De bus van [verdachte] is na een korte blik in de bus door verbalisant Stam en nadat duidelijk werd dat [verdachte] noch [slachtoffer 1] aangifte wilde doen weer meegeven aan [verdachte]. Er is niet in de woningen, de voertuigen of de omgeving van de Bilderdijklaan gezocht naar wapens. Pas na een aantal dagen is de recherche ingeschakeld en is een uitgebreid opsporingsonderzoek gestart.
De rechtbank overweegt dat zij op grond van voorliggend strafrechtelijk onderzoek niet tot de overtuiging kan komen dat [verdachte] met een (vuur)wapen op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten en overweegt daartoe als volgt.
De aangiftes van [slachtoffer 1]
1en [slachtoffer 2]
2vinden steun in de getuigenverklaring van [naam 1]
3die heeft verklaard dat hij een persoon op de parkeerplaats heeft gezien die met een geweer met een lange loop bij het portier van een bestelbus stond.
De rechtbank acht deze verklaring echter onvoldoende concreet om tot de overtuiging te komen dat [verdachte] op dat moment een (vuur)wapen had waarmee hij op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten. De rechtbank overweegt in dit verband dat getuige [naam 1] op ruime afstand van het schietincident stond, hij geen vrij zicht had op zowel de parkeerplaats als de galerij van de flat en het incident zich afspeelde in de nachtelijke uren in het donker. De verklaring van [naam 1] wordt voorts weersproken door hetgeen is te zien op de beelden gemaakt vanaf het [straatnaam] (het zogenaamde “Dumpert filmpje”)
4. Hierop is te zien dat [verdachte] terug loopt naar zijn auto. Op dat moment is niet te zien dat [verdachte] een lang voorwerp bij zich draagt. Hij draagt niets bij zich wat past bij de waarneming dat hij met een geweer richting de flat heeft geschoten en op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zou hebben gericht en geschoten.
Op de geluidsfragmenten van het Dumpertfilmpje is een mannenstem te horen die zegt: “Nee, nee, komt de kogel op ons he … ik zweer het op alles. Ik ga weg hier”. Getuige [naam 3], één van de getuigen in de auto van waaruit de schietpartij is gefilmd, bevestigde bij zijn getuigenverhoor bij de rechter-commissaris dat hij dit heeft gezegd
5.
Dit geluidsfragment duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat er kogels van boven kwamen. Uit het geluidsfragment volgt niet dat de inzittenden van de auto hebben gehoord of gezien dat er vanaf de openbare weg omhoog in de richting van de flat is geschoten,
Getuige [naam 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij niemand daadwerkelijk heeft zien schieten. De persoon die naast de auto stond had wel iets in zijn hand, maar of dat een wapen was, kan hij niet zeggen. Hij zag wel dat hij iets in zijn hand had, maar hij heeft hem niet iets zien richten en hij kan het voorwerp niet nader omschrijven
6.
De getuigenverklaringen van [naam 1] en [naam 2] kunnen derhalve naar het oordeel van de rechtbank niet dienen tot het bewijs van het schieten door verdachte [verdachte].
Verbalisant [verbalisant]
7heeft onafgeschoten en achtergebleven munitie(delen) in beslag genomen. Het gaat om drie hulzen en twee patronen die op de derde verdieping op de galerij, waar
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich ten tijde van het schietincident hebben bevonden, zijn aangetroffen. Voorts is een huls gevonden onderaan de flat, pal onder de plaats waar [slachtoffer 1]
8stond. Er is geen enkele huls of patroon aangetroffen op de parkeerplaats waar verdachte blijkens zijn eigen verklaring, maar ook blijkens verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], getuige [naam 1]
9en het Dumpert filmpje, is geweest ten tijde van het schietincident.
De rechtbank acht het derhalve, gelet op voornoemde bevindingen, niet aannemelijk dat de op en onder de galerij van de flat aangetroffen hulzen en patronen afkomstig zijn van een of meerdere schoten die vanaf de begane grond zijn afgevuurd. Het voorgaande brengt met zich mee dat het aantreffen van genoemde hulzen en patronen evenmin kan dienen tot bewijs dat [verdachte] heeft geschoten.
De vermeende schotbeschadigingen in de muur van de galerij op de derde etage van de flat kunnen evenmin worden betrokken in een bewijsconstructie, omdat daaruit geen conclusie in het kader van de beschuldigingen tegen [verdachte] kan worden getrokken. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is bevraagd naar de mogelijkheden om loodvergelijkend onderzoek te verrichten. Het NFI
10heeft, kort samengevat, aangegeven dat de vergelijking tussen sporen (loodsporen in de vermeende schotbeschadiging in de muur) en de aangetroffen patronen in theorie mogelijk is, maar forensisch geen (toegevoegde) waarde zal hebben, omdat aan zowel een verschil als een overeenkomst geen bewijskracht toegekend kan worden.
Gelet hierop heeft de rechtbank niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging kunnen komen dat verdachte met een (vuur)wapen naar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is toegegaan en op hen heeft geschoten dan wel hen heeft bedreigd door met een (vuur)wapen op of in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te schieten. De rechtbank zal verdachte derhalve van het primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.