ECLI:NL:RBNNE:2022:33

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
AWB LEE - 19 _ 609
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging aanslag precariobelasting 2017 door gebrek aan tarief in verordening

Op 12 januari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de gemeente Noardeast-Fryslân. Eiseres had een aanslag in de precariobelasting voor het jaar 2017 ontvangen, maar betwistte deze op grond dat de verordening die aan de aanslag ten grondslag lag, geen tarief voor dat jaar bevatte. De rechtbank oordeelde dat de verordening, die in 2015 was vastgesteld, enkel tarieven voor de jaren 2015 en 2016 bevatte en dat er voor 2017 geen tarief was vastgesteld. Dit betekende dat de verordening geen grondslag bood voor de aanslag precariobelasting 2017. De rechtbank vernietigde daarom de aanslag en verklaarde het beroep van eiseres gegrond. Tevens werd bepaald dat de gemeente het betaalde griffierecht en de proceskosten aan eiseres diende te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op de maandag na de datum van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/609
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 12 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. [naam gemachtigde eiseres] ),
en

De heffingsambtenaar van de gemeente Noardeast-Fryslân, verweerder

(gemachtigde: mr. [naam gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2017 met dagtekening 31 juli 2017 aan eiseres een aanslag opgelegd in de precariobelasting ten bedrage van € 683.490.
Bij uitspraak op bezwaar van 3 januari 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2021. Namens eiseres was aanwezig [vertegenwoordiger eiseres] en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

Feiten
1.1.
De gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland (inmiddels opgegaan in de gemeente Noardeast-Fryslân) heeft per 1 juli 2015 een precariobelasting ingevoerd. De gemeenteraad van de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland heeft daartoe op 18 juni 2015 de Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting ter zake van kabels en leidingen (hierna: de Verordening) vastgesteld.
1.2.
De Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam precariobelasting wordt een directe belasting geheven ter zake van het hebben van kabels en leidingen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, bedoeld of genoemd in deze verordening.

Artikel 3 Belastingplicht

De precariobelasting wordt geheven van degene die de kabels en leidingen onder, op of boven voor openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft, dan wel degene ten behoeve van wie de kabels en leidingen onder, op of boven voor openbare dienst bestemde gemeentegrond aanwezig zijn.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt, indien de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van de kabels en leidingen onder, op of boven voor openbare dienst bestemde gemeentegrond, degene aan wie de vergunning is verleend of diens rechtsopvolger aangemerkt als degene bedoeld in het eerste lid, tenzij blijkt dat hij niet de kabels en leidingen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft.
(…)

Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief

Het tarief bedraagt voor het hebben van kabels, leidingen en buizen, per strekkende meter:

a. in 2015: € 0,20 per maand;
b. in 2016: € 2,50 per jaar;
met inachtneming van het overigens in deze verordening bepaalde.

Artikel 6 Berekening van de precariobelasting

Voor de berekening van de precariobelasting wordt een gedeelte van een strekkende meter als een volledige strekkende meter aangemerkt.

Artikel 7 Belastingtijdvak

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
(…)

Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de precariobelasting.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze verordening treedt in werking met ingang van de derde dag na die van de bekendmaking.
De datum van ingang van de heffing is 1 juli 2015.
Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening precariobelasting kabels en leidingen 2015”.
1.3.
Verweerder heeft eiseres op basis van artikel 3 van de Verordening aangeslagen voor de precariobelasting op kabels en leidingen over het jaar 2017.
Geschil
2. In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd. Meer specifiek ligt de vraag voor of de Verordening een grondslag biedt voor de aan eiseres opgelegde aanslag precariobelasting 2017. Het gaat daarbij niet om de vraag of eiseres belastingplichtige is en of het belastbare feit is begaan (dat is als zodanig niet in geschil), maar alleen om de vraag of de Verordening wel een tarief voor 2017 bevat en of dat aan heffing over 2017 in de weg staat.
Standpunten
3. Eiseres stelt dat de Verordening geen grondslag biedt om ook over het jaar 2017 precariobelasting te heffen, omdat voor dat jaar geen tarief is vastgesteld. Eiseres voert daartoe aan dat artikel 5 van de Verordening enkel een tarief bepaalt voor de jaren 2015 en 2016. Dat het tarief voor het jaar 2016 ook zou gelden voor 2017, volgt volgens eiseres niet uit de Verordening. Verder wijst eiseres in dit kader op het zorgvuldigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel.
4. Verweerder stelt dat in artikel 13, tweede lid, van de Verordening de datum van ingang van de heffing is gesteld op 1 juli 2015. Aan de duur van de werking van de Verordening is geen termijn gesteld. Pas met de inwerkingtreding van de ‘Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting ter zake van kabels en leidingen 2018’ per 1 januari 2018 is de Verordening ingetrokken. Voor het jaar 2017 was de Verordening dus in volle omvang van toepassing, aldus verweerder. Verder stelt verweerder dat in de Verordening wel een tarief is vastgesteld voor het jaar 2017. Meer specifiek volgt volgens verweerder uit artikel 5 van de Verordening dat het tarief
vanaf2016 € 2,50 per jaar bedraagt. In dat kader stelt verweerder dat artikel 5 zowel op zichzelf als in samenhang met de andere artikelen uit de Verordening moet worden gelezen. Verweerder wijst daarbij ook op de toelichting op het voorstel tot invoering van de Verordening (van 26 mei 2015) en de per 1 juli 2017 geldende Wijzigingswet Gemeentewet. In de Wijzigingswet Gemeentewet is bepaald dat – in afwijking van artikel 228, tweede lid, van de Gemeentewet – gemeenten waarin op 10 februari 2016 een belastingverordening gold voor het heffen van precariobelasting, die belasting kunnen blijven heffen tot 1 januari 2022, tot ten hoogste het in die belastingverordening vastgestelde tarief. Er is geen sprake van strijd met het zorgvuldigheids- of rechtszekerheidsbeginsel. Bij de beoordeling is verder ook de maatschappelijke positie en deskundigheid van eiseres van belang. Er was geen enkel signaal waaruit eiseres in redelijkheid had kunnen afleiden dat de precarioheffing zich zou beperken tot 2015 en 2016, aldus verweerder.
Beoordeling
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Een belastingverordening moet de essentialia bevatten waarmee voor eenieder vooraf duidelijk is wat het tijdstip van ingang van de heffing is, wie belastingplichtig is, wat het voorwerp van de belasting is, wanneer het belastbaar feit zich voordoet en welk bedrag aan belasting daarvoor verschuldigd zal zijn. Voor dat laatste zijn de heffingsmaatstaf en het tarief essentieel. Dit is ook de strekking van artikel 217 van de Gemeentewet.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kan artikel 5 van de Verordening niet anders gelezen worden dan dat enkel een tarief wordt bepaald voor de belastingtijdvakken 2015 en 2016. Er staat immers heel duidelijk ‘in 2015’ en ‘in 2016’. Anders dan verweerder stelt, kan artikel 5 van de Verordening niet zo worden gelezen dat er een tarief van € 2,50 per strekkende meter wordt bepaald
vanaf2016, ook niet in het licht van de andere bepalingen van de Verordening of de Wijzigingswet Gemeentewet. De slotzin van artikel 5 slaat naar het oordeel van de rechtbank met name op artikel 6 (deel van een meter is ook een meter) en artikel 7 (tijdvak is kalenderjaar). Dat de Verordening het belastingtijdvak bepaalt op een kalenderjaar, betekent niet dat een tarief dat specifiek voor een bepaald kalenderjaar is geregeld automatisch verlengd wordt, zoals verweerder in wezen betoogt.
5.3.
Dat het wel de bedoeling zou zijn geweest om met de Verordening ook voor 2017 een precariobelasting te heffen (kennelijk naar hetzelfde tarief als voor 2016), kan niet leiden tot een ander oordeel. Dat komt omdat de Verordening, wat de essentialia voor de heffing – zoals het tarief – betreft, op grond van artikel 217 van de Gemeentewet zelfstandig leesbaar moet zijn. Overigens ziet de rechtbank in de Verordening en de toelichting op het voorstel tot invoering van de Verordening (van 26 mei 2015) ook geen onderbouwing voor de stelling van verweerder. Nergens staat dat het de bedoeling zou zijn geweest om met de per 1 juli 2015 in te voeren Verordening ook alvast voor 2017 een grondslag voor de heffing van precariobelasting te regelen. In beide stukken wordt in het geheel niet gerefereerd aan 2017 (of aan een tijdvak na 2016). Het lijkt er juist eerder op dat de gemeentelijke regelgever voornemens was om voor het jaar 2017 een nieuwe verordening of wijzigingsverordening in te voeren, zoals ook gebruikelijk is bij de heffing van gemeentelijke belastingen. De rechtbank wijst in dit kader op de ramingen van de opbrengsten voor (alleen) de jaren 2015 en 2016 en de onderbouwing van de tariefstelling in verband met de nog op te vragen aantallen strekkende meters dat de belastingplichtigen exploiteren en eventuele (gedoog)bepalingen die de feitelijke heffing zouden kunnen beperken. Omdat pas na invoering van de Verordening duidelijk zou worden hoeveel strekkende meters er precies zijn en over hoeveel daarvan daadwerkelijk geheven zou kunnen worden, ligt het veeleer voor de hand dat er – na verzameling en verwerking van die informatie – een nieuw (preciezer) tarief zou worden bepaald voor 2017 en latere jaren. Het voorgaande betekent dat de Verordening geen grondslag biedt voor het opleggen van een aanslag precariobelasting voor het jaar 2017.
5.4.
De stelling van verweerder dat de Verordening in 2017 nog wel gold, is weliswaar juist, maar leidt niet tot een ander oordeel. Die omstandigheid laat immers onverlet dat de Verordening geen tarief bevat voor het jaar 2017 en daarmee geen grondslag voor het opleggen van een aanslag precariobelasting voor dat jaar
5.5.
Dat eiseres een professionele partij is – die volgens verweerder bekend was met het doel van de gemeente om ook in 2017 precariobelasting te heffen – maakt het voorgaande ook niet anders. Zelfs als eiseres verwachtte ook in 2017 aangeslagen te worden voor de precariobelasting, is voor daadwerkelijke heffing nog steeds nodig dat de gemeenteraad alle essentialia, waaronder het tarief, vastlegt in een verordening. Dat is een objectief vereiste voor het kunnen heffen van precariobelasting.
5.6.
De slotsom is dat de Verordening geen grondslag voor de aanslag precariobelasting biedt. De rechtbank zal de aanslag om die reden vernietigen.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en de aanslag precariobelasting 2017.
Griffierecht en proceskosten
7.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7.2.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.787 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Partijen hebben ter zitting verklaard met deze berekening van de proceskosten in te stemmen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aanslag precariobelasting 2017;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.787.
Deze uitspraak is gedaan op 12 januari 2022 door mr. G. Kattenberg, voorzitter, en mr. A. Heidekamp en mr. R.R. van der Heide, leden, in samenwerking met mr. J.P. Raateland, griffier. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
w.g. griffier w.g. voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof [vestigingsplaats] -Leeuwarden.